ECLI:NL:RBZLY:2010:BN0308

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
169705 - KG ZA 10-159
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mededingingsrechtelijke geschil tussen [A] WEB B.V. en [B] GROOTHANDEL B.V. over prijsverhoging en korting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, hebben de eiseressen, [A] WEB B.V. en TAPIJTHAL CUIJK [A] B.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, [B] GROOTHANDEL B.V. en UNILIN BVBA. De eiseressen vorderen dat de gedaagden hen blijven leveren tegen de eerder gehanteerde inkoopprijzen en betalingskortingen, ondanks een recente prijsverhoging door [B]. De eiseressen stellen dat deze prijsverhoging in strijd is met de Mededingingswet en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, omdat [B] en Unilin afspraken zouden hebben gemaakt over de prijsstelling. De gedaagden betwisten deze stellingen en voeren aan dat de prijsverhoging economisch noodzakelijk was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om aan te nemen dat er sprake is van een onderling afgestemde gedraging in de zin van de Mededingingswet of het VWEU. De eiseressen hebben weliswaar transcripties van telefoongesprekken overgelegd ter ondersteuning van hun standpunt, maar de gedaagden hebben de betekenis daarvan betwist. De voorzieningenrechter concludeert dat zonder nadere bewijslevering, waarvoor in kort geding geen plaats is, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de bodemrechter de vorderingen van de eiseressen zal toewijzen.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseressen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagden. De kosten zijn begroot op EUR 1.167,00 per gedaagde, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitgesproken op 8 juni 2010 door mr. T.R. Hidma.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 169705 / KG ZA 10-159
Vonnis in kort geding van 8 juni 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] WEB B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Cuijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAPIJTHAL CUIJK [A] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Cuijk,
eiseressen,
advocaten mr. J.B.M. Vaessen te Cuijk en mr. D.E. Boselie te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] GROOTHANDEL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde,
advocaten mr. C.T. Dekker en mr. A.B.B. Gelderman te Zwolle.
2. de rechtspersoon naar Belgisch recht UNILIN BVBA,
gevestigd en kantoorhoudende te Wielsbeke, België,
gedaagde,
advocaat mr. W. Knibbeler te Amsterdam
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [A] genoemd worden. Eiseres sub 1 zal worden aangeduid als [A] Web en eiseres sub 2 als Tapijthal Cuijk.
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [B] c.s. genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als [B] en gedaagde sub 2 als Unilin.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie 1 t/m 20
- de brief van [B] van 20 mei 2010 met productie 1 t/m 11
- de brief van Unilin van 21 mei 2010 met twee producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota’s van [A]
- de pleitnota van [B]
- de pleitnota van Unilin.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tapijthal Cuijk exploiteert sinds 31 mei 1992 een detailhandel in woninginrichtingartikelen. [A] Web is een zustervennootschap van Tapijthal Cuijk. [A] Web exploiteert sinds eind 2009 een webshop op het internetadres www.vloerenvoordelig.nl. Zowel Tapijthal Cuijk als [A] Web verkopen laminaat van het merk Quick-Step (hierna: Quick-Step laminaat).
2.2. [A] Web heeft het internetadres www.vloerenvoordelig via een activatransactie gekocht van de curator in het op 27 augustus 2009 uitgesproken faillissement van Jansen Totaal Projecten B.V.
2.3. Unilin is producent van Quick-Step laminaat en zij levert dit onder andere aan [B]. [B] is een groothandel die het Quick-Step laminaat vervolgens verkoopt aan winkeliers, waaronder Tapijthal Cuijk en [A] Web.
2.4. Unilin hanteert adviesprijzen voor de verkoop van Quick-Step laminaat. Zij adviseert voor de verkoop via internet een richtprijs die 10% lager is dan de normale adviesverkoopprijs. [A] Web hanteert lagere prijzen dan deze richtprijs. Naast [A] zijn er meerdere internetaanbieders die eveneens lagere prijzen hanteren.
2.5. [B] heeft [A] tot 12 maart 2010 een korting van 11% op de inkoopprijs verleend. Andere afnemers van [B] ontvangen een lagere korting op de inkoopprijs.
2.6. Op 12 maart 2010 heeft [B] aan [A] kenbaar gemaakt dat ze haar prijzen met 11% verhoogd, oftewel dat zij niet langer een korting aan [A] verstrekt. Voorts heeft [B] op 30 maart 2010 aan [A] gemeld dat zij haar betalingsvoorwaarden strikter zou gaan hanteren. Tot slot heeft [B] [A] op 16 april 2010 een brief verzonden waarin zij heeft aangegeven dat zij een limiet stelt ten aanzien van de voorfinanciering van de door [A] bestelde producten.
2.7. [A] heeft [B] op 29 maart 2010 gesommeerd om de gemelde prijsverhoging ongedaan te maken. [B] heeft niet aan deze sommatie voldaan. Voorts heeft [A] Unilin dezelfde dag gesommeerd om een eventuele prijsverhoging die zij aan [B] in rekening heeft gebracht terug te draaien.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert – samengevat en na verbetering – [B] c.s. te gebieden om aan [A] het aanbod van Quick-Step producten te blijven leveren op de wijze zoals en tegen dezelfde standaard inkoopprijzen die door hen aan alle in Nederland gevestigde wederverkopers in rekening worden gebracht met toepassing van de betalingskortingen zoals die door [B] tot 12 maart 2010 werden gehanteerd, ongeacht de verkoopprijzen zoals [A] Web die als wederverkoper via haar webshop aan haar afnemers in rekening brengt, een en ander op straffe van een dwangsom. Voorts vordert [A] [B] c.s. te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [A] heeft daartoe gesteld dat [B] en Unilin hebben afgesproken of afgestemd dat [B] de korting van 11% die [A] van [B] kreeg niet langer aan [A] zou verstrekken als [A] haar prijzen niet zou verhogen tot de door Unilin geadviseerde internetprijzen. Daarmee handelt [B] c.s. in strijd met het verbod uit artikel 6 lid 1 van de Mededingingswet (hierna: Mw) dan wel artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Unilin heeft [B] tot het maken van deze afspraak gedwongen door kenbaar te maken dat als [B] niet zou meewerken Unilin haar prijzen richting [B] zou verhogen.
Daarnaast heeft [A] aangevoerd dat tussen [B] en [A] sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, zodat het [B] niet vrij staat om haar prijzen te verhogen. Dit kan slechts anders zijn als de redelijkheid en billijkheid dat vergt, hetgeen niet aan de orde is.
3.3. [B] voert verweer en betoogt dat zij de prijzen heeft verhoogd omdat het (economisch) niet meer verantwoord was om aan [A] een hoge(re) korting (dan aan haar andere afnemers) te verstrekken. Zo betaalde [A] te laat, liep de verkoop van laminaatvloeren over de gehele breedte terug en zou Unilin een prijsverhoging doorvoeren. [B] betwist dat zij de prijzen heeft verhoogd met het doel om [A] een vaste of minimumprijs te laten hanteren. Voorts is geen sprake van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, nu [A] en [B] geen continue zakelijke relatie hadden.
3.4. Unilin verweert zich eveneens: nooit heeft zij [B] en/of andere groothandels gedwongen om adviesprijzen op te leggen aan haar afnemers. Dit blijkt ook uit het feit dat verschillende internetaanbieders het Quick-Step laminaat beneden de adviesprijs verkopen.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Van een spoedeisend belang is in voldoende mate gebleken.
4.2. Vooropgesteld wordt dat het gevorderde slechts dan toewijsbaar is indien met voldoende mate van zekerheid te verwachten is dat de bodemrechter – later oordelende – de onderhavige vorderingen zal toewijzen.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van [B] c.s. is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat zonder nadere bewijslevering – waarvoor in kort geding geen plaats is – thans niet met de hiervoor genoemde voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat de bodemrechter desgevraagd zal beslissen dat [B] c.s. in strijd handelt met artikel 6 lid 1 Mw en/of artikel 101 VWEU. Van belang daarbij is dat voorshands niet voldoende aannemelijk is geworden dat [B] c.s. hebben afgesproken of afgestemd dat [B] de korting die [A] van [B] kreeg niet langer aan [A] zou verstrekken als [A] haar prijzen niet zou verhogen tot de door Unilin geadviseerde internetprijzen.
[A] heeft weliswaar ter onderbouwing van haar standpunt transcripties overgelegd van diverse telefoongesprekken, maar [B] heeft ter zitting de betekenis daarvan betwist door te stellen dat [A] deze gesprekken onjuist heeft geïnterpreteerd. Unilin heeft de litigieuze afspraak c.q. afstemming betwist en betoogd dat bedoelde gesprekken tussen [A] en [B] “een hoog commercieel gehalte bevatten”, waarmee klaarblijkelijk wordt bedoeld dat de gewraakte telefonische uitspraken in een commerciële context geplaatst moeten worden, waarbij soms feiten gepresenteerd worden die niet juist zijn dan wel op een suggestieve wijze zijn ingekleurd teneinde de ander tot een bepaalde handelwijze te bewegen. Bovendien betreft het met name gesprekken tussen [A] en [B], en niet tussen [A] en Unilin.
Voorts heeft Unilin onweersproken gesteld dat meerdere internetaanbieders Quick-Step laminaat ‘gewoon’ onder de adviesprijs verkopen.
Ook het feit dat andere leveranciers mogelijk niet bereid zijn om het laminaat aan [A] te leveren als hij de adviesprijs niet hanteert kan er niet toe leiden dat de genoemde afspraak c.q. afstemming voldoende aannemelijk is geworden. Uit de door [A] overgelegde transcripties van telefoongesprekken met de andere groothandels blijkt immers niet dat deze groothandels daarover afspraken hebben gemaakt met Unilin dan wel dit met Unilin hebben afgestemd. Overigens is dit ook niet door [A] gesteld.
Gelet op deze omstandigheden concludeert de voorzieningenrechter dat vooralsnog niet voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een onderling afgestemde gedraging in de zin van artikel 6 Mw en/of artikel 101 VWEU. Deze grond kan derhalve niet tot toewijzing van de vorderingen leiden.
4.3. [A] heeft zich voorts nog op standpunt gesteld dat het [B] niet vrij staat om haar prijzen te verhogen, nu sprake is van (een) overeenkomst(en) voor onbepaalde tijd tussen [B] en [A]. De voorzieningenrechter volgt haar daarin niet.
Niet valt in te zien dat het enkele feit dat Tapijthandel Cuijk gedurende een aantal jaren meerdere bestellingen heeft geplaatst bij [B] kan leiden tot het ingeroepen rechtsgevolg. Het ‘vaste klant zijn’ betekent immers niet dat op grond daarvan de verplichting bestaat om tegen bepaalde condities te (blijven) leveren en/of af te nemen. Bovendien heeft [B] onweersproken gesteld dat Tapijthandel Cuijk in 2006 en 2007 geen producten heeft besteld bij [B]. Kennelijk achtte Tapijthandel Cuijk zich destijds vrij om de relatie (tijdelijk) te beëindigen. Voorts geldt voor [A] Web dat zij pas sinds eind 2009 actief is en heeft [B] onbetwist betoogd dat zij geen producten heeft geleverd aan Jansen Totaal Projecten B.V. Ook deze grond kan derhalve niet tot toewijzing van de vorderingen leiden.
4.4. Met betrekking tot de formulering van de vorderingen plaatst de voorzieningenrechter nog de volgende kanttekeningen. De vraag rijst of Unilin bij toewijzing daarvan in zoverre aan die veroordeling zou kunnen voldoen omdat het niet aan Unilin is om te bepalen tegen welke prijzen [B] het Quick-Step laminaat aan [A] levert. Voorts zou een toewijzing van de vordering jegens [B] er toe leiden dat [B] voor onbepaalde tijd tegen een vast prijsniveau Quick-Step producten aan [A] moet aanbieden, hetgeen in ieder geval op gespannen voet lijkt te staan met het beginsel van contractsvrijheid.
4.5. Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen al met al worden afgewezen. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, kan verder onbesproken blijven.
4.6. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.7. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.167,00
4.8. De kosten aan de zijde van Unilin worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.167,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op EUR 1.167,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Unilin tot op heden begroot op EUR 1.167,00,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2010.