ECLI:NL:RBZLY:2010:BM9618

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/450164-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en mishandeling in Deventer met wapens van categorie I

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging, mishandeling en het voorhanden hebben van wapens van categorie I. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.B.W.G. Beutener, stond terecht voor meerdere feiten die zich in de gemeente Deventer hebben voorgedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 juni 2009 in Bathmen een persoon, (slachtoffer 1), met kracht in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft de verdachte op 20 juni 2009 in Colmschate, samen met anderen, openlijk geweld gepleegd tegen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 4) in een eethuis, waarbij ook ruiten zijn vernield. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een boksbeugel en een vlindermes op 26 april 2009. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 40 dagen en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van enkele feiten en een minder zware straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was en legde een jeugddetentie op van 40 dagen, met een voorwaardelijke straf van 3 maanden en bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. De benadeelde partijen, waaronder (slachtoffer 1) en het eethuis, dienden schadevergoedingen in, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank verklaarde de vordering van (slachtoffer 1) niet ontvankelijk, maar kende een schadevergoeding van € 1.092,39 toe aan het eethuis.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnrs.: 07.450164-09, 07.450112-09 (ter berechting gevoegd) en 07.450291-07 (TUL) P
Uitspraak: 17 juni 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E. Doedens.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juni 2009 te Bathmen in de gemeente Deventer, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 1)) (met kracht) met de vuist
in/op/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde
(slachtoffer 1) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2009 te Schalkhaar in de gemeente Deventer, op of
aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen geld (ongeveer 100 euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of
ten dele toebehorende aan (slachtoffer 2), in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal
werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die (slachtoffer 2), gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) (terwijl die (slachtoffer 2) voor de pinautomaat
stond en 100 euro pinde) die (slachtoffer 2) vanachter om/bij de nek
heeft/hebben vastgegrepen en/of die (slachtoffer 2) met een arm om/bij de nek
heeft/hebben vastgepakt en/of gedrukt en/of (vervolgens) opzettelijk dreigend
de woorden toegevoegd "als je kijkt schiet ik", althans woorden van gelijke strekking;
3.
hij op of omstreeks 20 juni 2009 te Colmschate in de gemeente Deventer, met
een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de (adres), in elk
geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke
plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten tapperij/
eethuis (naam eethuis) (gevestigd aan de (adres)), openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 3 ) en/of (slachtoffer 4 ) en/of
één of meerdere ruit(en), welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans éénmaal, stompen/slaan en/of schoppen/trappen
in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die (slachtoffer 3 )
en/of (slachtoffer 4 ) en/of
- bij/om de keel grijpen/vastpakken van die (slachtoffer 4 ) en/of
- gooien van en/of slaan met een barkruk en/of stoel naar en/of op/tegen
en/of in de richting van die (slachtoffer 3 ) en/of (slachtoffer 4 ) en/of
- gooien van een stoel tegen/door die ruit(en) en/of
- omvergooien van terrasstoelen en/of tafels.
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2009 te Colmschate in de gemeente Deventer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
mishandelend (een) perso(o)n(en) (te weten (slachtoffer 3 ) en/of (slachtoffer 4 ))
meermalen, althans éénmaal, op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen
en/of geschopt en/of getrapt en/of die (slachtoffer 4 ) om/bij de keel heeft
vastgegrepen en/of vastgepakt en/of één of meerdere barkruk(ken) en/of
stoel(en) naar en/of op/tegen die (slachtoffer 4 ) en/of (slachtoffer 3 ) heeft gegooid,
waardoor voornoemde (slachtoffer 3 ) en/of (slachtoffer 4 ) letsel heeft/hebben bekomen en/of
pijn heeft/hebben ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 20 juni 2009 te Colmschate in de gemeente Deventer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en wederrechtelijk één of meerdere ruit(en), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan (slachtoffer 5 ) en/of tapperij/eethuis (naam eethuis), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 26 april 2009 in de gemeente Deventer een of meer wapens
van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 26 april 2009 in de gemeente Deventer een of meer wapens
van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft ter terechtzitting terzake deze feiten de veroordeling van verdachte gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat betreft het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien verdachte wel en S.(slachtoffer 1) niet is vervolgd, terwijl uit de bewijsmiddelen volgt dat (slachtoffer 1) de eerste klap heeft uitgedeeld. Het Openbaar Ministerie heeft volgens de raadsvrouw gehandeld in strijd met het vereiste van een redelijke en billijke belangenafweging; er is volgens de raadsvrouw sprake van willekeur.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat vrijspraak dient te volgen nu dit feit niet wettig en overtuigend te bewijzen is. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde het gooien van een stoel door de ruit(en) en het omvergooien van terrasstoelen en/of tafels geen bewezenverklaring kan volgen nu verdachte het desbetreffende café al had verlaten op het moment dat deze feiten zich voordeden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Wat betreft het beroep van de raadsvrouw op de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat dit beroep dient te worden verworpen.
De rechtbank stelt voorop dat volgens het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel het Openbaar Ministerie over het al dan niet vervolgen beslist. De belangenafweging om al dan niet tot vervolging over te gaan is aldus expliciet aan het Openbaar Ministerie toebedeeld. De toetsing door de rechter van de beslissing om verdachte voor het onderhavige feit te vervolgen dient derhalve marginaal te zijn. Beoordeeld wordt slechts of het Openbaar Ministerie na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen. Gelet op de hierna te noemen bewijsmiddelen, waaronder verdachtes bekennende verklaring terzake dit feit, en de omstandigheid dat niet is gebleken dat het openbaar ministerie in strijd met beginselen van de goede procesorde heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot vervolging van verdachte kon overgaan. Het feit dat het slachtoffer, (slachtoffer 1), door het Openbaar Ministerie niet is vervolgd doet daaraan niet af. De rechtbank overweegt daarbij dat indien men het er niet mee eens is dat een persoon niet wordt vervolgd, volgens artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof beklag kan worden gedaan.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
Op 28 juni 2009 bevond (slachtoffer 1) zich in de discotheek (naam discotheek) te Bathmen. Hij wilde samen met (naam 1) in de kelder van de discotheek wat te drinken halen. Toen hij richting de bar liep, werd hij door verdachte op zijn schouder getikt.(slachtoffer 1) heeft zich toen omgedraaid en zag verdachte met daarachter (naam 2) staan. Verdachte heeft(slachtoffer 1) op enig moment in een wurggreep gepakt. Op het moment dat de beveiliging ter plaatse kwam en verdachte had vastgegrepen, heeft verdachte(slachtoffer 1) los gelaten. Nadat de beveiliging verdachte vervolgens had laten gaan, heeft verdachte(slachtoffer 1) met kracht met zijn rechtervuist tegen de linkerzijde van zijn gezicht geslagen.(slachtoffer 1) heeft hierdoor een pijnlijke en rode wang bekomen.
De ten laste gelegde mishandeling van(slachtoffer 1) door verdachte kan gelet op het voorgaande en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen worden geacht. Voor het ten laste gelegde ‘medeplegen’ is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Alleen aangever(slachtoffer 1) en de getuige (naam 1) verklaren dat (naam 2)(slachtoffer 1) eveneens heeft geslagen, terwijl zowel verdachte, (naam 2) zelf en de getuigen (naam 3) en (naam 4) niet hebben verklaard dat (naam 2)(slachtoffer 1) ook zou hebben mishandeld. Daar komt bij dat de verklaringen van(naam 1) en(slachtoffer 1) op dit punt uiteen lopen.(slachtoffer 1) heeft verklaard dat (naam 2) achter verdachte vandaan kwam en hem als eerste sloeg, terwijl uit de verklaring van (naam 1) kan worden afgeleid dat hij zou hebben gezien dat pas nadat er een gevecht tussen(slachtoffer 1) en verdachte was ontstaan en verdachte(slachtoffer 1) kennelijk ook al had geslagen, (naam 2) aan(slachtoffer 1) een klap zou hebben gegeven.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van dit feit zal moeten worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
Op zaterdag 20 juni 2009 omstreeks 22.30 uur sprak (slachtoffer 4 ) te Colmschate enkele jongeren in de leeftijd van 13/14 jaar, waaronder het broertje van (naam 5), aan op hun gedrag. Verdachte bevond zich tegelijkertijd met nog een aantal personen, waaronder (naam 5) en (naam 2), op het (straat) in Deventer. Op enig moment kwam het eerder genoemde broertje van (naam 5) naar hen toe en vertelde hen dat hij door een man, te weten (slachtoffer 4 ), bij de keel was gegrepen. Verdachte, (naam 5) en (naam 2) zijn toen met z’n drieën achter deze (slachtoffer 4 ) aangegaan. Zij werden gevolgd door een grotere groep van ongeveer 15 personen. Vanuit de groep van verdachte is er met bierflesjes in de richting van (slachtoffer 4 ) gegooid waarna (slachtoffer 4 ) het café (naam cafe) van Colmstate is binnengegaan. Op het terras van het café werden stoelen en tafels omver geschopt. Verdachte, (naam 5) en (naam 2) zijn na (slachtoffer 4 ) het café binnengegaan en richting (slachtoffer 4 ) gelopen, die zich bij de bar bevond. (naam 5) heeft (slachtoffer 4 ) vervolgens bij de keel gepakt, heeft hem geslagen en naar de grond gewerkt. Verdachte, (naam 5) en (naam 2) hebben vervolgens schop- en slagbewegingen in de richting van (slachtoffer 4 ) gemaakt, waarbij verdachte een vuistslag tegen het gezicht van (slachtoffer 4 ) heeft gegeven. Verder heeft verdachte tot tweemaal toe een barkruk in de richting van (slachtoffer 4 ) gegooid. De aanwezige barkeeper E. (slachtoffer 3 ) heeft geprobeerd om tussen de drie jongens en (slachtoffer 4 ) te komen, maar heeft terwijl hij dit deed klappen van (naam 5) gekregen. Ongeveer 18 seconden nadat verdachte, (naam 5) en (naam 2) het café waren binnengekomen, betraden nog 7 personen het café. Door één van die 7 jongens is er een ruit bij de toegangsdeur vernield en door één van die jongens is een barkruk over de bar in de richting van (slachtoffer 3 ) gegooid, welke tegen zijn arm is aangekomen. Na ongeveer 40 seconden binnen te zijn geweest hebben verdachte, (naam 5) en (naam 2) en de overige 7 jongens het café verlaten. Op de weg naar buiten heeft (naam 5) een stoel gepakt en deze door een ruit gegooid.
Blijkens vorenbedoelde vaststaande feiten en de deels bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (voor wat betreft het geweld tegen personen) is er op 20 juni 2009 in het café ’t (naam eethuis) geweld tegen personen, te weten (slachtoffer 4 ) en (slachtoffer 3), en goederen, te weten de ruiten van het café, gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich in het kader van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging aan het plegen van geweld in vereniging tegen deze personen en goederen schuldig heeft gemaakt. De rechtbank overweegt - met inachtneming van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd - daartoe als volgt.
Voor verdachte was het, op het moment dat hij met (naam 5) en (naam 2) achter (slachtoffer 4 ) aan liep, duidelijk dat (naam 5) de bedoeling had om bij (slachtoffer 4 ) verhaal te halen voor hetgeen (slachtoffer 4 ) zijn broertje zou hebben aangedaan. Onderweg naar het café was reeds een geweldadige sfeer ontstaan, hetgeen ook blijkt uit het gegeven dat in de richting van (slachtoffer 4 ) bierflesjes zijn gegooid. Het feit dat verdachte, (naam 5) en (naam 2) bij binnenkomst in het café gelijk geweld tegen (slachtoffer 4 ) hebben gepleegd en dat verdachte ook tot twee maal toe met een barkruk in diens richting heeft gegooid, heeft bijgedragen aan de sfeer waarin ook de groep die hen op korte afstand had gevolgd tot gewelddadigheden, waaronder het gooien met barkrukken en stoelen, is overgegaan. Vervolgens is er in een tijdsbestek van circa 40 seconden door verdachte, (naam 5) en (naam 2) en de overige 7 personen het eerder bedoelde geweld gepleegd, waarbij verdachte zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd. Verdachte kan onder die omstandigheden, waarbij er sprake is van een onderlinge betrokkenheid tussen degenen die geweld plegen, de gewelddadigheden die anderen hebben begaan worden aan(slachtoffer 3 ). Het argument dat verdachte mogelijk reeds was vertrokken op het moment dat er een of meerdere ruit(en) werd(en) vernield, wat daar ook van zij, doet daar onder die omstandigheden, mede gezien het zeer korte en aaneengesloten tijdsbestek waarin het gebeurde zich heeft afgespeeld, niets aan af.
De rechtbank zal niet bewezen verklaren dat het gepleegde geweld tegen één of meer ruiten mede bestond uit het omvergooien van terrasstoelen – en/of tafels aangezien uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat deze stoelen en tafels tegen vorenbedoelde ruiten zijn gegooid of dat daar anderszins ten opzichte van die ruiten geweld mee is gepleegd.
Ten aanzien van feit 4 en 5:
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
Naar aanleiding van een melding op 26 april 2009 omstreeks 00:00 uur van een bewoonster aan de (adres) te Schalkaar zijn verbalisanten ter plaatse gegaan. De bewoonster had doorgegeven dat er drie jongens een tweetal scooters bij haar op haar terrein hadden neergezet, het terrein waren opgelopen en vervolgens uit het zicht waren verdwenen.
Op 23 april 2009 had in diezelfde buurt een beroving bij de Rabobank te Schalkaar, waarbij drie personen betrokken waren geweest, plaatsgevonden. Op het moment dat de verbalisanten rond 00.05 uur ter plaatse kwamen, zat er één jongen bij de twee bromfietsen en twee andere jongens kwamen er net aan lopen. Eén van deze twee jongens, te weten verdachte, tilde vervolgens een tas op uit de buddyseat van zijn bromfiets. Verbalisanten hebben de jongens vervolgens naar hun legitimatiebewijs en de papieren van de bromfietsen gevraagd. Om het framenummer van de bromfiets te controleren keken verbalisanten in de buddyseat van de bromfiets van verdachte. Op dat moment zagen ze dat er onder de tas die verdachte vlak daarvoor had opgetild een boksbeugel en een vlindermes lagen. Deze boksbeugel en vlindermes zijn wapens van respectievelijk categorie I, onder 3, en categorie I onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank acht het onder 4 en 5 ten laste gelegde feit gelet op grond van de hiervoor bedoelde vaststaande feiten en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de ten laste gelegde wapens voorhanden heeft gehad, bewezen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3 primair, 4 en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat :
1.
hij op 28 juni 2009 te Bathmen in de gemeente Deventer, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten (slachtoffer 1), met kracht met de vuist in/op/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde(slachtoffer 1) letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 20 juni 2009 te Colmschate in de gemeente Deventer, met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten tapperij/eethuis (naam eethuis), gevestigd aan de (adres), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (slachtoffer 3 ) en (slachtoffer 4 ) en meerdere ruiten, welk geweld bestond uit het
- meermalen stompen/slaan en schoppen/trappen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die (slachtoffer 3 ) en/of (slachtoffer 4 ) en
- bij de keel grijpen/vastpakken van die (slachtoffer 4 ) en
- gooien van en/of slaan met een barkruk en/of stoel naar en/of op/tegen in de richting van die (slachtoffer 3 ) en (slachtoffer 4 ) en
- gooien van een stoel tegen/door die ruiten.
4.
hij op 26 april 2009 in de gemeente Deventer een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 26 april 2009 in de gemeente Deventer een wapen van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op:
1.
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
3. primair
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapen en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet Wapens Munitie.
5.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapen en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet Wapens Munitie.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat verdachte ter zake van deze feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 40 dagen met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede 3 maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de jeugdreclassering, hetgeen mede een behandeling van verdachte in kan houden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel passend is, met dien verstande dat de gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden, gezien de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd, aan de forse kant is.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling en het voorhanden hebben van een tweetal wapens. Verder heeft verdachte samen met anderen in een café geweld tegen personen en goederen gepleegd, waarbij één persoon door verdachte en twee mededaders behoorlijk is toegetakeld. Hierdoor zijn twee personen gewond geraakt en een aantal ruiten vernield. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij - zoals hij zelf heeft verklaard - zonder na te denken de gewelddadigheden heeft gepleegd en daarmee niet heeft stil gestaan bij de gevolgen die dit zeer kwalijke gedrag zou hebben. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Blijkens het rapport van Jeugdzorg Overijssel van 1 juni 2010 is al begin 2009 vastgesteld dat het niet goed ging met verdachte. Dit gold voor zijn ontwikkelingen op alle leefgebieden. Verdachte onttrok zich aan zijn ouderlijk gezag en aan zijn leerplicht, had geen dagbesteding, gebruikte softdrugs en trok op met de verkeerde vrienden die allen in het criminele circuit bekend waren, waarbij verdachte zelf ook herhaaldelijk in contact met justitie en politie kwam. Verder was er door het NIFP en Accare vastgesteld dat er bij verdachte sprake was van een persoonlijkheidsproblematiek. Omdat met name het ontbreken van enige structuur in verdachtes leven tot gevolg had dat de ingezette hulpverlening niet beklijfde, is op advies van de Jeugdreclassering het bevel tot voorlopige hechtenis terzake van de onderhavige feiten geschorst onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zou meewerken aan het ZON-traject in Frankrijk. Dit traject zou verdachte een gestructureerd en consequent opvoedingsklimaat bieden waardoor er gezorgd kon worden voor de nodige regelmaat, waarna er in een overzichtelijk geheel aan verdachtes persoonlijke problemen zou worden gewerkt.
Verdachte heeft in het kader van vorenbedoeld traject in totaal 10 maanden in Frankrijk verbleven en heeft zich blijkens het rapport van Jeugdzorg en het verhandelde ter terechtzitting goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Verdachte heeft het zwaar gehad in Frankrijk maar heeft ondanks tegenslagen zijn verblijf daar volgehouden en heeft zich volledig ingezet. Verdachte heeft blijkens vorenbedoeld rapport een goed fundament gelegd om zich positief te blijven ontwikkelen en heeft tevens de beslissing genomen om niet meer met de eerder bedoelde vriendenclub om te gaan. Hoewel verdachte tijdens zijn verlof in maart 2010 weer in contact met zijn vrienden is gekomen en het er even op leek dat hij zou zwichten voor de druk die er van die vriendengroep uitging, heeft hij besloten om definitief met hen te breken en heeft hij ook het gebruik van softdrugs gestaakt. Verdachte heeft ingezien dat hij aan zichzelf moet werken en lijkt vastberaden zich hiervoor ten volle in te spannen.
In het kader van het voorgaande is het blijkens het rapport van Jeugdzorg en het verhandelde ter terechtzitting de bedoeling dat verdachte bij een gastgezin in (plaatsnaam) gaat wonen om te leren zelfstandig te worden en van daaruit een opleiding in techniek te volgen. Door het NIFP is geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een groei; hij maakt een volwassen indruk waarbij hij zich los aan het maken is van het ouderlijke systeem.
Het NIFP had echter wel vastgesteld dat er bij verdachte (nog steeds) sprake is van een zich ontwikkelende lichte persoonlijkheidstoornis met narcistische, anti sociale/agressieve, theatrale kenmerken. Hierbij is er volgens de psycholoog bij verdachte sprake van een schijnaanpassing, waarachter een nog onrijpe, driftmatige en agressieve man schuilgaat die als hij zich in zijn ‘ ik’ geraakt of uitgedaagd voelt met agressief gedrag kan reageren en over de grens kan gaan. Hiervan was ten tijde van de mishandeling en de openlijke geweldpleging eveneens sprake, hetgeen volgens de psycholoog tot gevolg dient te hebben dat verdachte voor deze feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Om de kans op recidive te verkleinen zal er volgens het NIFP ambulante forensische behandeling ingezet dienen te worden met betrekking tot verdachtes agressieregulatie en persoonlijkheidsontwikkeling.
Buro Jeugdzorg heeft geadviseerd om verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de jeugdreclassering, hetgeen mede in kan houden dat verdachte een behandeling dient te ondergaan die de jeugdreclassering passend vindt. Jeugdzorg heeft geadviseerd verdachte geen onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen nu hij zoveel inzet in Frankrijk heeft getoond en ook nu nog zijn energie zal moeten steken in de door hem te volgen behandeling en het verder zelfstandig wonen. Hoewel de rechtbank in beginsel van oordeel is dat de ernst van de feiten, alsmede verdachte justitiële documentatie, tevens een onvoorwaardelijke taakstraf rechtvaardigen, ziet zij in het advies van de reclassering en de motivering daarvan aanleiding om dit niet te doen. De rechtbank zal zich daarom voor wat betreft de op te leggen straf beperken tot oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en zal daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De voorwaardelijk jeugddetentie dient daarbij van substantiële duur te zijn teneinde verdachte een stok achter de deur te geven om in de noodzakelijke behandeling te volharden en hem van het begaan van strafbare feiten in de toekomst te weerhouden. De rechtbank zal derhalve de eis van de officier van justitie volgen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte psychologisch rapport, d.d. 25 mei 2010, van drs. J.F.G.M. van Nunen.
BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij, S.(slachtoffer 1), heeft ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit een vordering ten bedrage van in totaal € 90,00 ingediend, te weten een totaalbedrag aan schade aan zijn horloge, blouse en oorbellen.
De rechtbank heeft ter zake het onder 1 ten laste gelegde bewezen verklaard dat verdachte(slachtoffer 1) met zijn rechtvuist heeft geslagen. Blijkens de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen heeft verdachte deze vuistslag aan(slachtoffer 1) gegeven nadat zij door de beveiliging uit elkaar waren gehaald. Aangezien de door(slachtoffer 1) gestelde schade volgens de aangifte niet op het moment van de klap maar daarvoor zou zijn ontstaan, namelijk op het moment dat verdachte(slachtoffer 1) bij zijn lichaam zou hebben vastgepakt en hem in een wurgreep zou hebben gehouden, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van rechtstreekse schade zoals bedoeld in artikel 361 lid 2 onder b van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal(slachtoffer 1) derhalve de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Namens de benadeelde partij, ’t (naam eethuis), is er ter zake van het onder 3 primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit een vordering ten bedrage van in totaal € 1.659,- ingediend, waarvan een bedrag van € 387,75 aan omzetderving en een bedrag van € 1.122,06 inclusief BTW aan de reparatie van twee ramen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft het gestelde bedrag aan omzetderving, welke door de verdediging gemotiveerd is betwist, niet van zodanige eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het door de benadeelde partij in het kader van de reparatie aan de ramen gevorderde bedrag aan BTW niet voor toewijzing vatbaar is, nu de benadeelde partij, als VOF, dit bedrag kan verrekenen met de voorbelasting. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft vorenbedoelde bedragen, in totaal € 566,61, niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het overige bedrag aan schade, te weten een bedrag van in totaal € 1.092,39, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat dit rechtstreeks schade betreft welke de benadeelde partij ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 3 primair bewezen verklaarde feit heeft geleden. Aangezien de raadsvrouw dit bedrag aan schade niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank dit bedrag toewijzen. Nu is bewezen verklaard dat verdachte dit feit met anderen heeft begaan, is verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts terzake het toegewezen deel van de vordering aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1092,39 ten behoeve van (naam eethuis).
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77ee en 77gg.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Verdachte is bij vonnis van 21 november 2008 in de zaak met parketnummer 07.450291-07 door de kinderrechter veroordeeld tot het verrichten van 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 6 december 2008.
De officier van justitie heeft ter zake de vordering na voorwaardelijke veroordeling (hierna: vordering TUL) gevorderd dat deze zal worden afgewezen. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van vorenbedoelde vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien deze vordering reeds eerder in (een) andere strafza(a)k(en) is aangebracht en is afgewezen.
Ten aanzien van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd overweegt de rechtbank dat noch artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht (WvSR) noch enige andere rechtsregel eraan in de weg staat dat het Openbaar Ministerie een vordering TUL die in een eerdere strafzaak is aangebracht en door de rechter is afgewezen opnieuw bij een volgende strafzaak, terzake voor het einde van de proeftijd van die vordering TUL begane feiten, kan worden ingediend en dat op die vordering door de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 14f WvSR, wordt beslist ex art. 14g lid 1 of lid 2 WvSR. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vordering TUL.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten voor het einde van vorenbedoelde proeftijd zijn begaan. De rechtbank heeft als uitgangspunt dat in het geval een veroordeelde zich, ondanks de duidelijk gegeven waarschuwing die er van een voorwaardelijke straf uitgaat, binnen de proeftijd aan strafbare feiten schuldig maakt dit ontegenzeggelijk de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf tot gevolg heeft. De rechtbank zal slechts in zeer uitzonderlijke situaties van dit uitgangspunt afwijken. De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor terzake van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is overwogen, en dan met name in de reeds door verdachte getoonde inspanning om zijn leven te beteren en het feit dat verdachte nog een moeilijke en lange weg te gaan heeft waarvoor hij zich volledig zal moeten inzetten, aanleiding om de vordering TUL af te wijzen.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, 3 primair, 4 en 5 en is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 40 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
De jeugddetentie voor de duur van 3 maanden zal niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg Overijssel, jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, hetgeen mede in kan houden dat verdachte een behandeling in een ambulant kader, welke door de jeugdreclassering als passend wordt geacht, dient te ondergaan.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij .(slachtoffer 1) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij ’t (naam eethuis), gevestigd (adres), (plaatsnaam), van een bedrag van € 1.092,39 (zegge: duizend tweeënnegentig euro en negenendertig cent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1.092,39, ten behoeve van de benadeelde (naam eethuis), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen jeugddetentie.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij ’t (naam eethuis) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij ’t (naam eethuis), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij ’t (naam eethuis) voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.450291-07 bij vonnis d.d. 21 november 2008 van de kinderrechter voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.J. Louter en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2010. Mr. Louter voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.