ECLI:NL:RBZLY:2010:BM9301

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1668 en Awb 09/1576 en Awb 09/1669
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningbouwproject in Almere

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning en vrijstelling voor een woningbouwproject in Almere, waarbij 24 woningen en 49 appartementen zijn gepland. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers en de gemeente Almere, die als verweerder optreedt. De eisers, bewoners van Almere, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en om een bouwvergunning eerste fase te verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de gemeente niet voldoen aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de gemeente de gelegenheid gegeven om de gebreken in de besluiten te herstellen binnen zes weken na de uitspraak. De rechtbank concludeert dat het bouwplan niet past binnen de beleidskaders van de Parkennota en het Structuurplan, en dat de argumenten van de gemeente om af te wijken van deze beleidskaders onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen of het bestaande besluit te herstellen, waarbij de belangen van de eisers in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummers: Awb 09/1576, 09/1669 en 09/1668
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen:
A,
B,
C,
D,
E,
allen te Almere, eisers,
gemachtigde: mr. S.E. Toffoletto,
F,
wonende te Almere, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere, verweerder,
alsmede
Stichting de Alliantie Projectontwikkeling
te Huizen, derde partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft verweerder aan de derde partij met toepassing van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend ten behoeve van het bouwen van 24 woningen en 49 appartementen op het perceel 1B2/1B3 De Werven (Tuinderswerf) te Almere.
Op 3 maart 2008 heeft verweerder de bouwvergunning eerste fase ten behoeve van dit bouwplan verleend.
Eisers hebben tegen die besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend ten behoeve van de bouw van 24 woningen en 49 appartementen op het perceel 1B2/1B3 De Werven (Tuinderswerf) te Almere, alsmede de aanleg van ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en andere voorzieningen.
Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de besluiten van 26 februari 2008 en 3 maart 2008 deels herroepen.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De beroepen zijn op 6 april 2010 ter zitting behandeld. Daarbij is gevoegd behandeld de zaak met nr. 09/1846. Nadien heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.
Verschenen zijn A en zijn echtgenote, en E en haar echtgenoot, bijgestaan door mr. Toffoletto voornoemd. Verder is verschenen F.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. G.S. Hietland en mr. I. Smeenk.
Voor de derde partij zijn verschenen G, H en I.
2. Overwegingen
2.1. Gelet op de samenhang tussen de aanhangige zaken heeft de rechtbank besloten deze gevoegd te behandelen.
2.2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 juni 2007 heeft de derde partij een aanvraag om bouwvergunning eerste fase ingediend ten behoeve van het oprichten van 24 woningen en 49 appartementen op de Tuinderswerf te Almere. Tevens is verzocht om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Bij brief van 3 juli 2007 heeft de derde partij de aanvraag aangevuld met het Inrichtingsplan gebied Tuinderswerf 1B21.
Op 7 december 2007 heeft verweerder besloten een vrijstellingsprocedure te starten. De aanvraag met bijhorende stukken zijn daartoe gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken.
Eisers hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft verweerder de gevraagde vrijstelling verleend.
Op 3 maart 2008 heeft verweerder vervolgens de bouwvergunning eerste fase ten behoeve van het bouwplan verleend.
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft de bezwaarschriften ter advisering voorgelegd aan de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften (de Commissie). Deze Commissie heeft op 26 augustus 2008 advies uitgebracht aan verweerder, strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren.
Op 25 maart 2009 heeft verweerder besloten voornemens te zijn om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO ten behoeve van meergenoemd bouwplan. Verweerder heeft de stukken ter inzage gelegd en een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Eisers hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend ten behoeve van de bouw van 24 woningen en 49 appartementen op het perceel 1B2/1B3 De Werven (Tuinderswerf) te Almere, alsmede de aanleg van ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en andere voorzieningen.
Verweerder heeft in dit besluit bepaald dat geen aanvang mag worden gemaakt met het verwijderen van bomen en struiken en andere werkzaamheden ten behoeve van de inrichting gedurende het broedseizoen. Te verwijderen populieren dienen vooraf te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van nesten van de Grote Bonte Specht.
Bij besluit van 14 augustus 2009 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard. De besluiten van 26 februari 2008 en 3 maart 2008 zijn gedeeltelijk herroepen.
2.3. De rechtbank zal zich allereerst uitlaten over de vraag of eisers als belanghebbend bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
Ter zitting is gebleken dat A en F direct zicht hebben op het bouwplan. Zij kunnen dan ook zonder meer als belanghebbende worden aangemerkt.
De overige eisers hebben geen zicht op de op te richten bebouwing. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling van het betreffende bouwplan van dien aard is dat ook deze eisers als belanghebbende kunnen worden gekwalificeerd.
Alle eisers kunnen dan ook in hun beroep worden ontvangen.
2.4. Eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft door het nemen van een nieuw ontwerpbesluit voor een vrijstelling op 25 maart 2009 de indruk gewekt dat er een geheel nieuwe vrijstellingsprocedure zou worden gevoerd en dat het eerste vrijstellings-besluit van 26 februari 2008 werd ingetrokken. Omwonenden verkeerden hierdoor in de veronderstelling dat er opnieuw de mogelijkheid bestond om bezwaren in te dienen. Van die mogelijkheid hadden zij (ook omwonenden die nog niet in de lopende procedure zijn betrokken) graag gebruik willen maken.
Verweerder heeft gesteld dat uitdrukkelijk niet is beoogd een nieuwe vrijstellingsprocedure te voeren. Alle stukken zijn opnieuw ter inzage gelegd omdat in de bezwaarprocedure is gebleken dat in december 2007 niet alle stukken ter visie waren gelegd. Dit heeft verweerder willen herstellen.
De rechtbank overweegt dat uit het systeem van de Awb voortvloeit dat het vrijstellingsbesluit van 13 augustus 2009, de bouwvergunning van 3 maart 2008 en de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2009 tezamen als één beslissing op bezwaar moeten worden aangemerkt waartegen beroep open staat.
Verweerder heeft door de wijze van besluitvorming weliswaar onduidelijkheid gecreëerd voor eisers, doch deze zijn hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet in hun belangen geschaad. Immers, niet valt in te zien dat eisers in een extra bezwaarprocedure meer zouden kunnen hebben aanvoeren dan zij nu in deze beroepsprocedures hebben gedaan.
Dat andere omwonenden door deze gang van zaken (mogelijk) een kans hebben gemist ook alsnog hun bezwaren te kenbaar maken maakt dit niet anders.
2.5. Het bouwplan voorziet in de bouw van een appartementengebouw met 49 appartementen, 6 villa’s waarin zich elk 4 woningen bevinden, en de bijbehorende infrastructurele en andere voorzieningen.
Het bouwplan is geprojecteerd op gronden binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “De Werven 1981”. Hierop rust de bestemming “Groendoeleinden” met nadere aanduiding “nutstuinen”.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan niet past binnen de planvoorschriften en dat de benodigde bouwvergunning zonder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO niet kan worden verleend.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan past binnen de door de provincie Flevoland aangewezen categorieën van gevallen waarvoor een dergelijke vrijstelling kan worden verleend en dat een verklaring van geen bezwaar niet noodzakelijk is. Dit is door eisers niet bestreden.
2.6. Eisers hebben aangevoerd dat de benodigde vrijstelling niet kan worden verleend, nu de nota “Almere Parkstad, nota voor het inzicht van de betekenis van de parken in Almere” (de Parkennota), vastgesteld in mei 2003 en het “Structuurplan Almere 2010” (het Structuurplan) hieraan in de weg staan.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het bouwplan wel past binnen de beleidskaders van de Parkennota. Ter zitting heeft verweerder zich subsidiair op het standpunt gesteld dat vanwege het grote belang van de volkshuisvesting met toepassing van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden afgeweken van de uitgangspunten van beleidsnota’s als de Parkennota.
Het bouwplan is geprojecteerd in de Tuinderswerf, die deel uitmaakt van de Oostelijke Groene Wig. In de Parkennota is deze Oostelijke Groene Wig gedefinieerd als park.
Het uitgangspunt van de nota is dat er in de parken in beginsel niet wordt gebouwd. Er staat verder dat het op sommige plaatsen wenselijk is te komen tot een revitalisering van een wijk of park. Dat kan het gevolg zijn van een verschuiving in de belangstelling voor volkstuinen en stadsweiden. Door wijzigingen in de samenstelling van de bevolking kunnen op vrijkomende velden bijzondere woningbouw, eventueel in combinatie met bedrijvigheid, in een lage dichtheid worden gerealiseerd. Dit is het geval bij enkele volkstuinen in de Oostelijke Groene Wig.
Ingevolge de Parkennota mag er dus in parken niet worden gebouwd, tenzij sprake is van bijzondere bebouwing en deze in een lage dichtheid wordt gerealiseerd.
In het Structuurplan zijn de uitgangspunten van de Parkennota onverkort overgenomen.
Het bouwplan bestaat uit een appartementengebouw met daarin 49 appartementen en 6 villa’s met daarin elk 4 woningen. Alle woningen zijn bedoeld voor starters.
Eisers hebben gesteld dat starterswoningen niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere bebouwing. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgemerkt dat de bouw van starterswoningen op deze locatie is uitgewerkt in het Meerjarenplan Taskforce Startershuisvesting. Ter zitting heeft verweerder aanvullend gemotiveerd dat het begrip bijzondere bebouwing niet inhoudelijk is uitgewerkt. Woningen kunnen onder omstandigheden ook als zodanig worden aangemerkt. Starterswoningen zijn bijzonder omdat deze zonder vrijstelling niet kunnen worden gerealiseerd.
De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan niet kan worden gekwalificeerd als bijzondere bebouwing. De door verweerder gegeven onderbouwing overtuigt niet, omdat met dit argument elk soort bebouwing als bijzonder kan worden aangemerkt.
Het bouwplan past op dit punt dus niet in de Parkennota.
Op het punt van de dichtheid heeft verweerder ter zitting erkend dat bij het appartementengebouw sprake is van een hoge dichtheid. Het appartementengebouw fungeert als een soort geluidsmuur, waardoor er daarachter woningen in lage dichtheid kunnen worden gerealiseerd.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan – in elk geval voor wat betreft het appartementengebouw – niet voldoet aan de in de Parkennota opgenomen eis van een lage dichtheid.
De rechtbank concludeert dan ook dat het bouwplan niet past binnen de uitgangspunten van de Parkennota. Het primaire standpunt van verweerder kan dan ook niet standhouden.
Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij de toepassing van het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO van de Parkennota mag worden afgeweken.
De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft gesteld dat het belang van volkshuisvesting voorrang dient te krijgen boven de uitgangspunten van de Parkennota. Verweerder heeft dat standpunt evenwel niet beargumenteerd en evenmin gemotiveerd waarom die belangenafweging in dit geval in het voordeel van het bouwplan dient uit te vallen en niet in het voordeel van eisers.
Het subsidiaire standpunt van verweerder kan derhalve wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb evenmin standhouden.
2.7. De rechtbank ziet in dit geval, ter bevordering van de definitieve geschilbeslechting, aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:51a van de Awb (bestuurlijke lus) en verweerder in de gelegenheid te stellen bovengenoemd gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen wordt door de rechtbank bepaald op zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
2.8. De rechtbank verzoekt verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid het gebrek te herstellen.
2.9. De rechtbank neemt thans nog geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit als bedoeld in rechtsoverweging 2.6. te herstellen, dan wel een nieuw besluit te nemen;
- draagt verweerder op het herstelde of vervangende besluit aan eisers, de derde partij, en de rechtbank toe te zenden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en mr. G.P. Loman, rechters, en door de voorzitter en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: