RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1038
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. W.J. Dammingh, juridisch adviseur te Woerden,
de korpsbeheerder van de Regiopolitie Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2008, in persoon aan eiser uitgereikt op 12 januari 2009, heeft verweerder aan eiser, primair, de straf van onvoorwaardelijk ontslag, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j van het Besluit algemene rechtspositie Politie (Barp) opgelegd, wegens plichtsverzuim, met onmiddellijke tenuitvoerlegging van dit ontslag. Subsidiair heeft verweerder eiser bij dit besluit, met toepassing van artikel 94, eerste lid onder g en artikel 94, tweede lid van het Barp, eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid en/of ongeschiktheid voor het door verzoeker te bekleden ambt, anders dan op grond van lichaams- of zielsgebreken. Bij brief van 27 januari 2009 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 3 juli 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep is op 14 april 2010 behandeld ter zitting. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Maas .
2. Overwegingen
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Eiser, die op 1 februari 1983 in dienst is getreden bij de gemeentepolitie Almere, was sinds 1 maart 2007 werkzaam als groepschef bij de districtsrecherche van het district Noord van de politieregio Flevoland. Gedurende zijn loopbaan bij de regiopolitie Flevoland is eiser drie maal onderwerp geweest van intern onderzoek. In 2001 heeft een intern onderzoek plaatsgevonden in verband met overtreding van de Visserijwet. Dit onderzoek heeft uiteindelijk niet geleid tot een strafoplegging.
In 2006 is eiser opnieuw onderwerp geweest van intern onderzoek in verband met een overtreding van de Visserijwet. Op 17 juni 2006 heeft eiser een bekeuring gehad voor het vissen met meer hengels dan is toegestaan. In verband met dit onderzoek heeft eiser een schriftelijke waarschuwing ontvangen, waarbij te kennen is gegeven dat hij zich in de toekomst dient te onthouden van overtreding van de Visserijwet, hoe gering dan ook. Hem is verder te kennen gegeven dat bij een volgende overtreding zijn positie mogelijk ter discussie zal worden gesteld.
Op 16 april 2007 is bij de afdeling Milieu, Verkeer en Bestuurlijke Zaken van het district Zuid van de politie Flevoland de melding ontvangen dat eiser tijdens een controle op grond van de Visserijwet samen met een vriend was betrapt, terwijl deze vriend negen snoekbaarzen in zijn bezit had. Deze melding heeft geleid tot een intern onderzoek. Uit het onderzoek kwam naar voren dat eiser had toegestaan dat zijn vriend de Visserijwet had overtreden en dat eiser zich tijdens de staandehouding op 26 maart 2007 niet had gedragen zoals van een politieambtenaar verwacht mag worden. Dit vormde aanleiding om eiser bij besluit van 16 februari 2008 de straf van een eenmalige inhouding van het salaris over een halve maand op te leggen. Eiser is daarbij gewezen op het feit, dat, indien hij zich in de toekomst wederom schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, dan wel enig ander plichtsverzuim, verdergaande disciplinaire maatregelen getroffen zullen worden, ontslag daaronder begrepen. Het namens eiser tegen dit besluit ingediende bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
In mei 2008 heeft de chef van de districtsrecherche van het district Noord van de regiopolitie Flevoland vernomen, dat eiser zich ten opzichte van een drietal collega’s mogelijk onheus zou hebben gedragen.
Door de districtsrecherche is daarop besloten een feitenonderzoek in te stellen tegen eiser. In het kader van dit onderzoek werd eiser op 5 juni 2008 buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging. Bij besluit van 20 juni 2008 is eiser buiten functie gesteld. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat eiser:
1) de vrouwelijke collega (naam…) in 2008, ongewenst en ongevraagd, een klap tegen
haar billen heeft gegeven;
2) de vrouwelijke collega (naam…) in 2008, tot twee maal toe heeft vastgepakt, terwijl zij
had aangegeven daarvan niet gediend te zijn;
3) de mannelijke collega (naam…) in 2008, ongevraagd en ongewenst, twee maal in zijn
tepel had geknepen, dan wel deze had omgedraaid;
4) de vrouwelijke collega (naam…) in 1996, heeft aangeraakt op een wijze waarvan zij
niet gediend was waarop zij eiser had aangegeven dat hij dat niet meer moest doen;
5) zich, onder meer tegen de stiefzoon van de vrouwelijke collega (naam…), op
onbehoorlijke wijze had uitgelaten over (..deze) collega (..).
Eiser heeft de gedragingen die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek gedeeltelijk erkend. In verband met de uitkomst van dit onderzoek is aan eiser op 14 oktober 2008 het voornemen kenbaar gemaakt hem primair de straf van een ontslag op te leggen en subsidiair ongeschiktheidsontslag. Namens eiser is vervolgens schriftelijke zienswijze ingediend tegen dit voornemen.
Kort hierna werd het bevoegd gezag bekend met het feit dat eiser op 22 oktober 2008 wederom de Visserijwet had overtreden. Eiser had te veel snoekbaarzen aan land gebracht en hij had met meer hengels gevist dan is toegestaan. Verder bleek in eisers boot een verborgen compartiment aanwezig waarin de snoekbaarzen werden aangetroffen. Tegen eiser is proces-verbaal opgemaakt.
Op 12 november 2008 is eiser in kennis gesteld van de uitbreiding van de ontslaggronden en is hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarop te geven. Deze schriftelijke zienswijze werd ontvangen op 18 november 2008. Eiser heeft erkend dat hij de Visserijwet heeft overtreden.
Verweerder heeft eiser, bij het besluit van 17 december 2008, primair de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) bepaalt dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten bevat van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Artikel 77, eerste lid aanhef en onder j van het Barp bepaalt dat ontslag als straf kan worden opgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat in het ambtenarenrecht niet de strikte bewijsregels en bewijsmiddelen van het strafrecht gelden. Wel geldt hiervoor dat de overtuiging dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim moet zijn verkregen op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens.
De rechtbank is van oordeel dat zowel de overtredingen van de Visserijwet als het aan eiser verweten gedrag ten opzichte van collega’s voldoende vaststaan. Dat niet iedere gedraging ten opzichte van een collega vast is komen te staan, laat onverlet dat eiser diverse gedragingen heeft erkend en voor wat betreft de hiervoor, als nummer 3 genoemde gedraging ten opzichte van zijn collega (naam…), heeft verklaard dat hij zich dit specifieke incident weliswaar niet meer kon herinneren, maar dat hij iets dergelijks wel vaker deed bij collega’s.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de gedragingen van eiser, terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser, zowel voor wat betreft de wijze waarop hij collega’s bejegend heeft als voor wat betreft de overtredingen van de Visserijwet, niet zo heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden betaamt. Eiser heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en verweerder was bevoegd om eiser hiervoor disciplinair te straffen.
De rechtbank is vooreerst van oordeel dat eisers grensoverschrijdend gedrag jegens collega’s weliswaar als plichtsverzuim moet worden gekwalificeerd, maar dat dit plichtsverzuim niet zodanig is dat dit, op zichzelf genomen, onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank was het, door eiser erkende, overtreden van de Visserijwet evenwel dermate ernstig, dat verweerder eiser hierom onvoorwaardelijk ontslag heeft mogen verlenen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat sprake is van herhaaldelijk overtreden van de Visserijwet, gedurende een periode van enkele jaren. De rechtbank rekent eiser zwaar aan dat hij, ondanks het feit dat hij meerdere malen was gewaarschuwd, is doorgegaan met het overtreden van deze wet. Dat de overtredingen van de Visserijwet hebben plaatsgevonden in privé-tijd, buiten de uitoefening van eisers publieke taak als politieambtenaar, doet aan het hiervoor overwogene niet af. Gedragingen in de privésfeer van een politieambtenaar kunnen immers een weerslag hebben op het aanzien en op de geloofwaardigheid van de politie als zodanig. Gelet op verklaringen van derden, die zijn opgetekend door buitengewoon opsporingsambtenaren, belast met de bestrijding van visstroperij, is niet onaannemelijk dat eisers overtredingen van de Visserijwet het aanzien van de politie daadwerkelijk hebben geschaad. Het aan eiser verleende strafontslag is dan ook evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim waaraan eiser zich schuldig heeft gemaakt.
Verweerder heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in redelijkheid kunnen besluiten om eiser, met onmiddellijke ingang, strafontslag te verlenen.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling en mr. J.J. Szauer-Bos, rechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. E. Steendijk, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op