RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1367
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: mr.drs. M.P. Korevaar, advocaat te Zwolle,
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.F.M. Wasser, advocaat te Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder aan eiser, met ingang van 1 februari 2009, ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Deventer (hierna: ARD). Bij brief van 10 maart 2009 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 6 augustus 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep is op 14 april 2010 behandeld ter zitting. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door (…naam) , gemeentesecretaris, en (…naam), bijgestaan door mr. Wasser.
2. Overwegingen
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Eiser is met ingang van 15 mei 2001 in dienst getreden bij de gemeente Deventer, als Hoofd van de Afdeling Financiën. Eisers functie was gewaardeerd in salarisschaal 14. Tussen eiser en zijn direct leidinggevende is een arbeidsconflict ontstaan, dat niet oplosbaar bleek. Na een onderhandelingstraject is een minnelijke regeling tussen de gemeente Deventer en eiser tot stand gekomen. Deze regeling is neergelegd in een op 11 augustus 2004 door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst. Bij deze overeenkomst is aan eiser een schadevergoeding van € 20.000,-- toegekend. Verder is overeengekomen dat eiser tot 1 maart 2005 formeel aangesteld bleef in de functie van hoofd Afdeling Financiën, maar dat hij tot die datum feitelijk geen werkzaamheden hoefde te verrichten. Vanaf 1 maart 2005 is eiser bovenformatief aangesteld. In de vaststellingsovereenkomst wordt voorts onderscheid gemaakt tussen de periode van 1 maart 2005 tot 1 maart 2006 en de periode vanaf 1 maart 2006. Verweerder heeft eisers salaris doorbetaald op het niveau van salarisschaal 14. Om te voorkomen dat eiser weer in contact zou komen met de persoon met wie hij een arbeidsconflict had gehad, zou de gemeentesecretaris, de heer (…naam), als contactpersoon voor eiser binnen de gemeente Deventer fungeren.
In 2006 en in 2007 heeft verweerder eiser verschillende malen gewezen op mogelijke kansen om, op basis van detachering, elders werkzaamheden te verrichten. In geen enkel geval heeft dit tot detachering van eiser geleid. Het contact tussen eiser en de door verweerder ingeschakelde adviseur Hofmeester is op initiatief van eiser verbroken. Op 12 juli 2007 heeft verweerder een voornemen tot ontslag van eiser uitgebracht, omdat eiser zich in de hieraan voorafgaande periode onvoldoende coöperatief zou hebben opgesteld. Na ontvangst van eisers zienswijze heeft verweerder besloten om (vooralsnog) niet over te gaan tot ontslag van eiser. Wel zijn enkele nadere afspraken gemaakt tussen partijen, ter verduidelijking van de vaststellingsovereenkomst.
Eiser is vervolgens begeleid door bureau Berenschot Advies. Dit bureau heeft geprobeerd om de mogelijkheden voor detachering van eiser, met behulp van de bureau’s Haute Finance en Yacht, te onderzoeken. Haute Finance en Yacht zagen echter geen reële mogelijkheden voor eiser in functies in salarisschaal 12 of hoger. In een rapportage van 28 juli 2008 is door Berenschot Advies geconcludeerd dat met name het verbreden van het zoekprofiel naar functies in een lagere salarisschaal dan schaal 12 en meer eigen initiatief van eiser zouden kunnen helpen bij het vinden van een passende werkplek voor eiser. Eiser heeft aangegeven dat hij niet bereid is om mee te werken aan verbreding van het zoekprofiel naar functies in een lagere salarisschaal dan schaal 12.
Verweerder heeft eiser vervolgens ontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 8:8, eerste lid, van de ARD.
Artikel 8:8, eerste lid, van de ARD bepaalt dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van hoofdstuk 8 genoemd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 10d:4, eerste lid, van de ARD treft het college, voor de ambtenaar die op deze grond ontslagen wordt, een passende regeling.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtsverhouding tussen verweerder en eiser sinds de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door beide partijen, op 11 augustus 2004, tot aan de datum van het ontslag bepaald werd door deze overeenkomst. Partijen hebben, bij ondertekening van deze overeenkomst, verklaard dat zij behoudens de uitvoering van deze overeenkomst niet meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar finale kwijting verlenen.
De rechtbank stelt voorop dat de tussen partijen gesloten overeenkomst gesloten is in het kader van de publiekrechtelijke rechtsverhouding tussen een bestuursorgaan en een ambtenaar. De gebondenheid van partijen aan deze overeenkomst vloeit voort uit het rechtszekerheidsbeginsel, welk beginsel niet alleen voor de overheid, maar ook voor de ambtenaar geldt (vgl. Centrale Raad van Beroep, 22 mei 2008; LJN:BD2813). Dit beginsel brengt voor het bestuursorgaan mee dat het bij zijn besluitvorming de gemaakte afspraken in acht dient te nemen. Bij de uitleg van de overeenkomst komt het niet slechts aan op de letterlijk bewoordingen van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser door zijn opstelling zijn inschakeling in het arbeidsproces heeft bemoeilijkt, waardoor hij bewerkstelligd heeft dat hem geen passende functie werd aangeboden. Eisers opstelling is verwijtbaar en hem kan dan ook ontslag worden verleend.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zijn verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst steeds is nagekomen. Op grond van de vaststellingsovereenkomst had eiser vanaf 1 maart 2006 geen sollicitatieplicht. Eiser heeft nooit geweigerd om opgedragen werkzaamheden te verrichten; hij heeft nooit een opdracht van verweerder gehad. Juist door (vertegenwoordigers van) verweerder zijn de tussen partijen gemaakte afspraken herhaaldelijk geschonden. Steeds opnieuw probeert verweerder om bepalingen uit de vaststellingsovereenkomst ruimer uit te leggen dan deze door partijen bedoeld zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de periode vanaf 1 maart 2006 is artikel 5 van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 5, onderdeel a, van deze overeenkomst is de gemeente Deventer bevoegd om eiser, indien hij na 1 maart 2006 geen passende functie buiten de gemeente Deventer heeft gevonden en derhalve niet om ontslag heeft verzocht, onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden passende werkzaamheden ten behoeve van de gemeente Deventer aan te bieden. Wat verstaan wordt onder passende werkzaamheden is bepaald in artikel 4, onderdeel a, van de overeenkomst. Ingevolge artikel 5, onderdeel c, van de overeenkomst kunnen de door de gemeente op te dragen werkzaamheden zowel buiten als binnen de gemeente Deventer (voor organisaties waarmee de gemeente een financiële relatie heeft) zijn. Ingevolge artikel 5, onderdeel f, van de overeenkomst zullen de passende werkzaamheden niet meer dan tijd vragen dan 156 dagen per jaar, wat neerkomt op drie dagen per week, zodat eiser voldoende ruimte heeft om een functie buiten de gemeente Deventer te zoeken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan (het komen tot een aanbod van) passende werkzaamheden door de gemeente Deventer, middels detachering elders. Zo was eiser in mei 2006 niet bereid om een gesprek aan te gaan met een medewerker van de openbare bibliotheek Deventer, waardoor niet kon worden bezien of detachering daar eventueel mogelijk was. Verder is eiser in mei 2007, zonder geldige reden en zonder enig bericht, niet verschenen op een gesprek bij de gemeente Wychen, nadat door deze gemeente naar aanleiding van eisers CV was aangegeven dat men aldaar geïnteresseerd was in eiser. Voorts heeft eiser in juni 2007 geweigerd om een gesprek met de gemeente Veenendaal aan te gaan over de functie van waarnemend afdelingshoofd Financiën en Control en Bedrijfsbureau, een functie waarvan de werkzaamheden zeer nauw aansluiten op de werkzaamheden die eiser voorheen voor de gemeente Deventer heeft verricht.
De rechtbank acht aannemelijk dat eiser, door zijn opstelling, kansen op (een aanbod van) passende werkzaamheden, middels detachering, heeft laten liggen.
Anders dan eiser meent volgt uit de vaststellingsovereenkomst niet dat voor de periode vanaf 1 maart 2006 voor eiser geen inspanningsverplichting zou gelden om actief op zoek te gaan naar een (volledige) functie buiten de gemeente Deventer. Dat deze inspanningsverplichting, die blijkens artikel 3, onderdeel a, van de overeenkomst reeds vanaf 1 maart 2005 gold, is blijven bestaan blijkt ondermeer uit artikel 5, onderdeel f, van de overeenkomst, waar bepaald is dat de door de gemeente Deventer aan eiser op te dragen werkzaamheden niet meer dan 156 dagen per jaar zullen bedragen, zodat voor eiser voldoende ruimte blijft bestaan om zelf een functie buiten de gemeente Deventer te zoeken. De klaarblijkelijke bedoeling van deze bepaling is dat eiser de resterende tijd zo veel mogelijk diende te gebruiken om zelf een functie elders te zoeken. Anders dan voorts door eiser is betoogd, volgt uit artikel 5, onderdeel f, van de overeenkomst niet dat eiser slechts functies voor maximaal drie dagen per week hoefde te aanvaarden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser ten onrechte en in strijd met zijn verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst geweigerd heeft om medewerking te verlenen aan verbreding van het zoekprofiel voor een andere functie, tot functies in een lagere salarisschaal dan schaal 12. Uit het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst volgt, anders dan eiser meent, niet dat een functie die meer twee salarisschalen lager is gewaardeerd dan eisers huidige functie (schaal 14) nooit passend kan zijn. Immers, artikel 4, onderdeel a, van de overeenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder een passende functie in dit verband in elk geval (cursivering en onderstreping rechtbank) wordt verstaan: een vaste aanstelling bij een andere overheidsorganisatie, welke niet meer dan twee salarisschalen lager is gewaardeerd dan eisers huidige salarisschaal, waarbij rekening wordt gehouden met de tevens in dit onderdeel genoemde aandachtspunten. Uit de woorden ‘in elk geval’ blijkt dat partijen er bij het sluiten van de overeenkomst rekening mee hebben gehouden dat onder omstandigheden ook functies die meer dan twee salarisschalen lager zijn gewaardeerd dan eisers huidige functie passend kunnen zijn. Eisers weigering om medewerking te verlenen aan verbreding van het zoekprofiel klemt te meer, nu juist een dergelijke verbreding van het zoekprofiel, blijkens de rapportage van Berenschot Advies van 28 juli 2008, eisers kansen op het vinden van een andere functie zou vergroten.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich niet loyaal en coöperatief opgesteld heeft bij het zoeken naar een andere functie. Eiser heeft zich hierdoor niet gehouden aan de verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Tevens heeft eiser door zijn verwijtbaar handelen bewerkstelligd dat hem geen passende functie wordt aangeboden. Verweerder was dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6 van de tussen partijen gesloten overeenkomst, bevoegd om eiser ontslag te verlenen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid en heeft kunnen besluiten om eiser daadwerkelijk ontslag te verlenen. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat eiser niet rauwelijks ontslag is verleend, maar dat hij meerdere malen is aangesproken op zijn opstelling. Ook acht de rechtbank van belang dat eiser reeds eerder geconfronteerd was met een voornemen tot ontslag op deze grond. Verweerder heeft dit voornemen, van 12 juli 2007, niet zozeer ingetrokken omdat geen sprake zou zijn van verwijtbaar handelen van eiser, maar om eiser een kans te geven om alsnog met een positieve houding verder te gaan. Eiser heeft zijn opstelling sindsdien evenwel niet gewijzigd.
Uit het bepaalde in artikel 10d:5 van de ARD volgt dat bij ontslag op grond van artikel 8:8 geen aanspraak bestaat op een reïntegratiefase.
Eiser kan aanspraak maken op een (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering conform de binnen de gemeente Deventer van toepassing zijnde rechtspositionele regeling. Aan het bepaalde in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst is ook in zoverre voldaan. Dat de regeling die nu op eiser van toepassing is minder gunstig is dan de regeling zoals deze enkele jaren geleden zou hebben gegolden doet hieraan niet af.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, mr. E. Steendijk en mr. J.J. Szauer-Bos, rechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.H.M. Hesseling, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op