ECLI:NL:RBZLY:2010:BM5181

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1223
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 97 van het ARAR in relatie tot de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 mei 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, werkzaam als senior penitentiair inrichtingswerker, en de Minister van Justitie. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister om haar, na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 97 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of het bestreden besluit in rechte kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat artikel 97 van het ARAR op zichzelf niet in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbl), maar dat de toepassing ervan in dit geval niet voldeed aan de voorwaarden van de Wgbl. De rechtbank stelde vast dat de weigering van de Minister om het ontslag op te schorten niet was ingegeven door zorgen over gezondheidsrisico's, maar door het doel om werkgelegenheid voor jongere collega's te behouden. Dit leidde tot de conclusie dat de Minister in strijd handelde met de Wgbl. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gelastte de Minister om binnen acht weken opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- werden begroot, en moest het door eiseres betaalde griffierecht van € 150,-- worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1223
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te ’s-Gravenhage,
en
de Minister van Justitie,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder het door eiseres gedane verzoek om, na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, langer te mogen blijven doorwerken in haar functie van senior penitentiair inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting Amsterdam (hierna: PI Amsterdam), afgewezen. Bij brief van 12 december 2008 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 februari 2009 heeft verweerder aan eiseres, met ingang van 1 april 2009, eervol ontslag ingevolge het bepaalde in artikel 97, eerste en tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) verleend, wegens het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Bij brief van 24 maart 2009 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Bij brief van 16 juli 2009 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep is op 14 april 2010 behandeld ter zitting. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.C. Luttikhuizen, advocaat te ’s-Gravenhage en kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door (…), ambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, (…), plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Amsterdam, en (…), adviseur Personeelszaken bij de PI Amsterdam.
2. Overwegingen
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Eiseres, die geboren is in 1949, was tot 1 april 2009 werkzaam in de functie van senior-penitentiair inrichtingswerker (hierna: PIW’er) bij de PI Amsterdam. Verweerder heeft eiseres functioneel leeftijdsontslag verleend, vanwege het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.
Artikel 97, eerste lid, van het ARAR bepaalt, voor zover hier van belang, dat bij besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een in categorie A en B onderverdeelde lijst met functies wordt vastgesteld, die uit hoofde van de aard van de aan die functies verbonden werkzaamheden als substantieel bezwarend worden aangemerkt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 97, tweede lid, van het ARAR, zoals dit destijds luidde, wordt aan de ambtenaar, belast met een functie die is ingedeeld in categorie A van de in het eerste lid bedoelde lijst, eervol ontslag verleend op de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 97, vierde lid, van het ARAR kan het bevoegd gezag van het verlenen van ontslag op deze grond, telkens voor de duur van ten hoogste één jaar, afzien, indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet, de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht om zijn functie te blijven vervullen.
Niet in geschil is dat de functie van eiseres bij besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 januari 2000 (St.crt. 21 januari 2000, nr. 15) is ingedeeld in categorie A van de lijst met functies, die uit hoofde van de aard van de aan die functies verbonden werkzaamheden als substantieel bezwarend worden aangemerkt. Blijkens de Toelichting op dit besluit is hieraan onderzoek door de Arbo Management Groep AMG in samenwerking met TNO-Arbeid vooraf gegaan.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar gezondheid zodanig is, dat zij nog goed in staat is om haar functie uit te oefenen. Het ontslag leidt voor eiseres tot een aanzienlijke achteruitgang van haar inkomen en tot vermindering van haar pensioenopbouw. Verweerder handelt in strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (hierna: Wgbl) door eiseres op grond van artikel 97, eerste lid, van het ARAR ontslag te verlenen.
Verweerder heeft geweigerd om af te zien van ontslag van eiseres op grond van artikel 97, eerste lid, van het ARAR. Er is geen dienstbelang bij voortzetting van de aanstelling van eiseres. Op korte termijn valt, ten gevolge van budgetkortingen en reductiemaatregelen, een forse inkrimping van het aantal PIW’ers te verwachten. Voor een arbeidsgezondheidskundig onderzoek bestond in dit geval geen aanleiding. Verweerder handelt niet in strijd met enig wettelijk voorschrift door geen toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid van artikel 97, vierde lid, van het ARAR.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 3, aanhef en onder d, van de Wgbl bepaalt, voor zover hier van belang, dat onderscheid verboden is bij het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Wgbl wordt onder onderscheid verstaan: onderscheid op grond van leeftijd of op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dat onderscheid op grond van leeftijd tot gevolg heeft.
Artikel 7, eerste lid, van de Wgbl bepaalt dat het verbod van onderscheid niet geldt indien:
a. dit gebaseerd is op werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid ter bevordering van arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën, voor zover dit beleid is vastgesteld bij of krachtens wet;
b. dit betrekking heeft op het beëindigen van een arbeidsverhouding of van het dienstverband van een ambtenaar in verband met het bereiken van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat, of van een bij of krachtens wet vastgestelde of tussen partijen overeengekomen hogere leeftijd;
c. het onderscheid anderszins objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 97 van het ARAR als zodanig niet in strijd met de Wgbl.
Het maken van een leeftijdsonderscheid bij ambtenaren die substantieel bezwarende functies uitoefenen, is gericht op het verminderen van de gezondheids- en /of veiligheidsrisico’s voor de betrokken ambtenaar zelf en derden en dient daarmee een legitiem doel. De rechtbank acht de gekozen opzet, in de vorm van een leeftijdsontslag met de mogelijkheid om daarvan op verzoek van de betrokkene zelf telkens voor een jaar af te zien, ook passend.
De wijze waarop verweerder in dit concrete geval artikel 97 van het ARAR heeft toegepast is echter in strijd met de voorwaarde, zoals die volgt uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wgbl, dat het middel noodzakelijk is.
Verweerders weigering om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om het leeftijdsontslag met een jaar op te schorten, is in dit geval immers niet ingegeven door zorg over mogelijke gezondheids- en/of veiligheidsrisico’s voor eiseres zelf of anderen, maar door het doel werkgelegenheid voor jongere collega’s van eiseres te behouden.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wgbl werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid ter bevordering van arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën, specifiek noemt als legitieme doelstelling voor het maken van leeftijdsonderscheid, maar uitsluitend voor zover dit beleid is vastgelegd bij of krachtens wet. Daarvan is hier niet gebleken.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient, wegens strijd met artikel 3 van de Wgbl en met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te worden vernietigd.
Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar te beslissen.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, een termijn van acht weken te stellen voor het nemen van een nieuw besluit.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting, begroot op € 644,-- (2 punten ter hoogte van elk € 322,--, voor een beroep dat is ingesteld voor 1 oktober 2009),- als kosten van verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen acht weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 644,--, te betalen aan eiseres;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van € 150,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Szauer-Bos, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling en mr. E. Steendijk, rechters, en door mr. J.J. Szauer-Bos en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. In het openbaar uitgesproken op:
Afschrift verzonden op: