ECLI:NL:RBZLY:2010:BM3420

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620300-08 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van openlijk geweld te Lelystad

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld gepleegd in de gemeente Lelystad, heeft de rechtbank op 4 mei 2010 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat zich voordeed in de periode van 29 tot 30 juli 2008, waarbij het slachtoffer, een arts in opleiding, op de Zilverparkkade werd mishandeld. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. van Riessen, terwijl de officier van justitie, mr. S.J. Buis, de vordering indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen en medeverdachten gehoord. De verklaringen over de gebeurtenissen waren echter tegenstrijdig. De rechtbank hechtte geen geloof aan de verklaringen van de medeverdachten, die stelden dat de verdachte betrokken was bij de mishandeling van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van de beschuldigingen.

De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen en de noodzaak voor het openbaar ministerie om overtuigend bewijs te leveren in strafzaken. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte bij het Zilverpark niet voldoende was om tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging te komen. De zaak toont aan dat in strafrechtelijke procedures de waarheidsvinding centraal staat, waarbij de rechten van de verdachte gewaarborgd moeten blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620300-08 (P)
Uitspraak: 4 mei 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte 3],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen op 1 december 2009.
Het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis. De verdachte is telkens verschenen, telkens bijgestaan door mr. D. van Riessen, advocaat te Almere.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente Lelystad met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zilverparkkade en/of de Ziekenhuisweg, in elk geval of op aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, duwen en/of schoppen/trappen en/of stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 2 augustus 2008 omstreeks 10.30 uur is in de vijver van het “Zilverpark” te Lelystad het stoffelijke overschot van een man aangetroffen. Het blijkt te gaan om de op 30 juli 2008 als vermist opgegeven [slachtoffer], geboren op 16 augustus 1974.
[slachtoffer] – arts en huisarts in opleiding en vader van twee jonge kinderen – verliet op 29 juli 2008 de woning van zijn ouders te Lelystad, maar keerde die avond niet terug.
Uit gesprekken met nabestaanden blijkt een aantal persoonlijke goederen niet bij het stoffelijke overschot aangetroffen te zijn. Het betreft onder meer een mobiele telefoon, een portemonnee, een I-pod en bankpassen.
De mobiele telefoon van [slachtoffer] betreft een Nokia type 2310, voorzien van het [telefoonnummer] en [IMEI-nummer].
Uit navraag van de historische printgegevens van het mobiele telefoonnummer en IMEI-nummer blijkt dat er op 1 augustus 2008 omstreeks 01.30 uur door nummer [telefoonnummer 2] gebruik is gemaakt van het IMEI-nummer van de telefoon van [slachtoffer].
Gezien de staat van het stoffelijke overschot van [slachtoffer] en het gebruik van het IMEI-nummer is het zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] zelf op dat moment gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon. Hieruit is afgeleid dat een ander persoon op dat moment gebruik heeft gemaakt van de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Uit nader onderzoek naar het nummer [telefoonnummer 2] is vastgesteld dat het telefoonnummer en dus waarschijnlijk ook de mobiele telefoon van [slachtoffer] zich bevinden in perceel [adres 2] te Lelystad. Op dit adres staat [medeverdachte 1] ingeschreven.
[medeverdachte 1] is op 3 augustus 2008 aangehouden. Daarna is de woning aan de [adres 2] te Lelystad doorzocht ter inbeslagname. In de woning is een mobiele telefoon met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer 2] aangetroffen en de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Ten tijde van het binnentreden door de rechter-commissaris is [medeverdachte 2] in de woning aanwezig.
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn – op grond van diverse verklaringen en bevindingen – de volgende verdachten aangehouden: [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [verdachte 3].
Het staat vast dat [slachtoffer] diverse horecagelegenheden heeft bezocht op de avond van 29 juli 2008. Op het terras van ‘t Koetshuys heeft hij zich aangesloten bij een groepje jonge mannen, bestaande uit de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [medeverdachte 5]. In gezelschap van deze groep is [slachtoffer] richting Zilverparkkade gelopen.
Bij de Zilverparkkade is [slachtoffer] naar [getuige 4] gelopen en heeft haar been aangeraakt. Hierop heeft de vriend van [getuige 4], te weten [medeverdachte 4], [slachtoffer] een duw gegeven. [slachtoffer] is hierdoor gevallen. [slachtoffer] heeft zijn excuses aangeboden en is weggelopen langs de rand van de vijver. Een aantal jongens is naar [slachtoffer] toegerend. Over hetgeen hierna is voorgevallen lopen de verklaringen van getuigen en medeverdachten uiteen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel het feit wettig bewezen kan worden, de overtuiging ontbreekt dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Enkel medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaren dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. Uit het dossier blijkt dat zij elkaar de hand boven het hoofd proberen te houden. De verklaringen van [medeverdachte 1] staan vol tegenstrijdigheden en onwaarheden, hetgeen ook geldt voor de verklaringen van [medeverdachte 2]. Deze verklaringen zijn niet betrouwbaar en er kunnen derhalve niet bijdragen aan het bewijs.
De verklaring van verdachte – dat hij niet op de heuvel was en het slachtoffer niet heeft geslagen en/of geschopt – wordt ondersteund door [medeverdachte 4] en [getuige 4]. Zij verklaren – evenals verdachte – consistent over wat is voorgevallen.
De enkele aanwezigheid van verdachte bij het Zilverpark is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van openlijke geweldpleging, aangezien er geen sprake is een significante/wezenlijke bijdrage aan de groep die openlijk geweld heeft begaan.
Het oordeel van de rechtbank
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij achter het slachtoffer naar de heuvel is gelopen en het slachtoffer heeft aangesproken op zijn gedrag met betrekking tot [getuige 4].
Voorts heeft hij verklaard dat verdachte de man heeft geslagen op het moment dat hij ([medeverdachte 2]) zich omdraaide om weg te lopen van het slachtoffer. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 5] wel herkend, maar niet gezien op de heuvel. [medeverdachte 5] zelf heeft echter verklaard dat hij wel op de heuvel aanwezig was. Dit maakt de verklaring van [medeverdachte 2] – mede gezien [medeverdachte 2]’s eerdere verklaringen dat hij in het geheel niet aanwezig was op de heuvel en dat het slachtoffer geheel in het wit gekleed was – niet geloofwaardig.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [getuige 7] het slachtoffer klappen hebben gegeven. Later heeft [medeverdachte 1] echter verklaard dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] de man klappen hebben geven en dat [medeverdachte 6] als eerste bij het slachtoffer in de heuvels is aangekomen. Dit is echter in strijd met de verklaring van [medeverdachte 2] die heeft verklaard dat hij als eerste bij het slachtoffer is aangekomen, hetgeen bevestigd wordt door [medeverdachte 4], [getuige 4] en [getuige 1]. De verklaring van [medeverdachte 1] acht de rechtbank derhalve ongeloofwaardig.
De rechtbank zal derhalve geen geloof hechten aan de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
[medeverdachte 4] en getuigen [getuige 4] en [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte niet op de heuvel is geweest bij het slachtoffer. Verdachte heeft dit zelf eveneens ontkend.
Aangezien de rechtbank geen geloof hecht aan de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zal de rechtbank deze verklaringen ook niet bezigen voor het bewijs. Daardoor ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het hem last laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
5. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het hem en laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mr. A.P. de Jong-de Goede en mr. H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010.
Mrs. A.P. de Jong-de Goede en R.G. Dees voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.