ECLI:NL:RBZLY:2010:BM3394

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620321-08 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van openlijk geweld gepleegd in Lelystad

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld gepleegd in vereniging, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 mei 2010 uitspraak gedaan. Het onderzoek ter terechtzitting begon op 1 december 2009, waarbij de verdachte niet persoonlijk aanwezig was, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat H.A. Rispens. De tenlastelegging betrof geweld tegen een slachtoffer in de periode van 29 tot 30 juli 2008 in Lelystad, waarbij de verdachte zou hebben deelgenomen aan een gewelddadige confrontatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten zorgvuldig gewogen. Er waren tegenstrijdige verklaringen over de rol van de verdachte in de gewelddadige gebeurtenis. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit had begaan. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent en de rechtbank hechtte geen geloof aan de belastende verklaringen van medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de duw die de verdachte aan het slachtoffer had gegeven, niet kon worden gekwalificeerd als openlijk geweld in vereniging, omdat dit een afzonderlijke handeling betrof die niet in samenhang met de andere geweldsplegingen kon worden gezien.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat hij betrokken was bij het openlijk geweld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. R.G. Dees. De zaak benadrukt het belang van bewijsvoering en de rol van getuigenverklaringen in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.620321-08 (P)
Uitspraak: 4 mei 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte 4],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen op 1 december 2009. Verdachte is niet in persoon verschenen, maar is ter terechtzitting verdedigd door H.A. Rispens, advocaat te Almere, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
Het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis. De verdachte is op 20 april 2010 verschenen, bijgestaan door mr. R.J. Mesland, advocaat te Haarlem.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente Lelystad met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zilverparkkade en/of de Ziekenhuisweg, in elk geval of op aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, duwen en/of schoppen/trappen en/of stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 2 augustus 2008 omstreeks 10.30 uur is in de vijver van het “Zilverpark” te Lelystad het stoffelijke overschot van een man aangetroffen. Het blijkt te gaan om de op 30 juli 2008 als vermist opgegeven [slachtoffer], geboren op [geboortedatum].
[slachtoffer] – arts en huisarts in opleiding en vader van twee jonge kinderen – verliet op 29 juli 2008 de woning van zijn ouders te Lelystad, maar keerde die avond niet terug.
Uit gesprekken met nabestaanden blijkt een aantal persoonlijke goederen echter niet bij het stoffelijke overschot aangetroffen te zijn. Het betreft onder meer een mobiele telefoon, een portemonnee, een I-pod en bankpassen.
De mobiele telefoon van [slachtoffer] betrof een Nokia type 2310, voorzien van het [telefoonnummer] en [IMEI-nummer].
Uit navraag van de historische printgegevens van het mobiele telefoonnummer en IMEI-nummer blijkt dat er op 1 augustus 2008 omstreeks 01.30 uur door nummer [telefoonnummer 2] gebruik is gemaakt van het IMEI-nummer van de telefoon van [slachtoffer].
Gezien de staat van het stoffelijke overschot van [slachtoffer] en het gebruik van het IMEI-nummer is het zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] zelf op dat moment gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon. Hieruit is afgeleid dat een ander persoon op dat moment gebruik heeft gemaakt van de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Uit nader onderzoek naar het nummer [telefoonnummer 2] is vastgesteld dat het telefoonnummer en dus waarschijnlijk ook de mobiele telefoon van [slachtoffer] zich bevinden in perceel [adres 2] te Lelystad. Op dit adres staat [medeverdachte 1] ingeschreven.
[medeverdachte 1] is op 3 augustus 2008 aangehouden. Daarna is de woning aan de [adres 2] te Lelystad doorzocht ter inbeslagname. In de woning is een mobiele telefoon met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer 2] aangetroffen en de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Ten tijde van het binnentreden door de rechter-commissaris is [medeverdachte 2] in de woning aanwezig.
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn – op grond van diverse verklaringen en bevindingen – de volgende medeverdachten aangehouden: [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [verdachte 4].
Het staat vast dat [slachtoffer] diverse horecagelegenheden heeft bezocht op de avond van 29 juli 2008. Op het terras van ‘t Koetshuys heeft hij zich aangesloten bij een groepje jonge maanen, bestaande uit de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [medeverdachte 5]. In gezelschap van deze groep is [slachtoffer] richting Zilverparkkade gelopen.
Bij de Zilverparkkade is [slachtoffer] naar [getuige 4] gelopen en heeft haar been aangeraakt. Hierop heeft de vriend van [getuige 4], te weten [verdachte 4], [slachtoffer] een duw gegeven. [slachtoffer] is hierdoor gevallen. [slachtoffer] heeft zijn excuses aangeboden en is weggelopen langs de rand van de vijver. Een aantal jongens is naar [slachtoffer] toegerend. Over hetgeen hierna is voorgevallen lopen de verklaringen van getuigen en medeverdachten uiteen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de duw die verdachte het slachtoffer heeft gegeven – toen het slachtoffer aan de benen van zijn vriendin zat – geen openlijk geweld oplevert zoals ten laste is gelegd.
Uit de verklaringen van de getuigen en medeverdachten kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte – na de duw – het slachtoffer met anderen heeft mishandeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van hetgeen verdachte ten laste is gelegd.
[medeverdachte 1] heeft in enkele verhoren verklaard dat verdachte het slachtoffer zou hebben geslagen en/of geschopt. Bij de rechter-commissaris verklaart [medeverdachte 1] echter dat hij bij zijn verklaring op pagina 122 van het zaaksdossier (verhoor van 11 augustus 2008) blijft. Tijdens dit verhoor heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij niet heeft gezien of verdachte de man heeft geschopt of geslagen.
De [getuige 4] en de [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] verklaren niet dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen en/of geschopt op de heuvel in vereniging met anderen. Dat verdachte geen geweld heeft gebruikt op de heuvel wordt bevestigd door [getuige 1]. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 5] boos was op de vriend van het meisje (verdachte) omdat deze niets had gedaan.
De raadsman heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van openlijke geweldpleging, aangezien er geen sprake is van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage leveren aan het geweld. Er is geen sprake van gedragingen die het geweld bevorderden, zoals aanmoedigend gejoel of het aanreiken van stenen of stokken. Er is tevens geen sprake van een onderlinge verstandhouding tussen verdachte en de overige geweldplegers uit de groep. Uit verschillende verklaringen blijkt bovendien dat verdachte zich heeft gedistantieerd van hetgeen op de heuvel is voorgevallen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard het slachtoffer een duw te hebben gegeven, waardoor deze ten val is gekomen. Deze duw staat los van wat later (op de heuvel) is voorgevallen, en speelde zich af in een één op één situatie tussen verdachte en het slachtoffer. Deze duw die verdachte aan het slachtoffer heeft gegeven is daarom niet te kwalificeren als openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
[medeverdachte 1] heeft een aantal keren verklaard dat verdachte samen met [medeverdachte 3] en [getuige 7] het slachtoffer klappen heeft gegeven. Later verklaart [medeverdachte 1] dat verdachte met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] het slachtoffer klappen heeft gegeven en dat verdachte het slachtoffer geschopt heeft. Weer later verklaart [medeverdachte 1] dat verdachte op een afstand stond en dat hij niet weet of verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] steeds heeft verklaart dat [medeverdachte 2] er niet bij was, dan wel dat hij [medeverdachte 2] niet heeft gezien, terwijl [medeverdachte 2] zelf heeft verklaard dat hij achter het slachtoffer is gerend nadat het slachtoffer de vriendin van verdachte heeft lastig gevallen. De verklaringen van [medeverdachte 1] acht de rechtband gezien het voorstaande innerlijk tegenstrijdig. Derhalve zal de rechtbank geen geloof hechten aan de – voor verdachte belastende – verklaringen van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij dacht dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen. [medeverdachte 5] heeft echter niet verklaard dat verdachte bij de groep jongens hoorde die naar het slachtoffer in de heuvels is gerend. Bovendien heeft [medeverdachte 5] meerdere ongeloofwaardige verklaringen afgelegd, zoals met betrekking tot het door hem dragen van een zonnebril. De rechtbank zal derhalve geen geloof hechten aan deze – voor verdachte belastende – verklaringen.
De [getuige 8] heeft verklaard dat hij erbij was toen verdachte het slachtoffer met een fles op zijn hoofd zou hebben geslagen. Uit het dossier blijkt echter dat [getuige 8] aantoonbaar heeft gelogen, aangezien hij in de desbetreffende nacht van 29 op 30 juli 2008 niet in het Zilverpark in Lelystad was, maar in het internaat Nieuw Veldzicht te Almere verbleef. [getuige 8] heeft later bij de politie verklaard dat zijn verklaring een grap was. De rechtbank zal derhalve aan deze verklaring eveneens geen geloof hechten.
[medeverdachte 3], [getuige 4] en [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte het slachtoffer niet heeft geschopt en/of geslagen met een groepje jongens. Verdachte ontkent dit eveneens.
Aangezien de rechtbank geen geloof hecht aan de verklaringen terzake van [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en [getuige 8], zal de rechtbank deze verklaringen ook niet bezigen voor het bewijs. Daardoor ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het hem last laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
5. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het hem en laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mr. A.P. de Jong-de Goede en mr. H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010.
Mrs. A.P. de Jong-de Goede en R.G. Dees voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.