ECLI:NL:RBZLY:2010:BM3337

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607282-08 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd in Lelystad met meerdere verdachten

In de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die betrokken was bij een geweldsincident in Lelystad, heeft de rechtbank op 4 mei 2010 uitspraak gedaan. Het onderzoek ter terechtzitting begon op 1 december 2009, met de inhoudelijke behandeling op 20 april 2010. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.A.M. Rademaker-Ramaekers. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld gepleegd in vereniging tegen een slachtoffer in de periode van 29 tot en met 30 juli 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten beoordeeld. Het slachtoffer had op de avond van het geweld verschillende horecagelegenheden bezocht en was in contact gekomen met een groep jonge mannen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met anderen, openlijk geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, wat resulteerde in een veroordeling. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuigen betrouwbaar en geloofwaardig, ondanks het ontbreken van fysieke sporen van geweld op het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld, zoals gedefinieerd in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het delict en de impact op de samenleving. De uitspraak benadrukte de noodzaak van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf om de ernst van het gepleegde geweld te onderstrepen. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en veroordeelde hem tot de opgelegde straf, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607282-08 (P)
Uitspraak: 4 mei 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte 2],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen op 1 december 2009. Het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis. De verdachte is telkens verschenen, telkens bijgestaan door mr. K.A.M. Rademaker-Ramaekers, advocaat te Emmeloord.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente Lelystad met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zilverparkkade en/of de Ziekenhuisweg, in elk geval of op aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, duwen en/of schoppen/trappen en/of stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 2 augustus 2008 omstreeks 10.30 uur is in de vijver van het “Zilverpark” te Lelystad het stoffelijke overschot van een man aangetroffen. Het blijkt te gaan om de op 30 juli 2008 als vermist opgegeven [slachtoffer], geboren op [geboortedatum].
[slachtoffer] – arts en huisarts in opleiding en vader van twee jonge kinderen – verliet op 29 juli 2008 de woning van zijn ouders te Lelystad, maar keerde die avond niet terug.
Uit gesprekken met nabestaanden blijkt een aantal persoonlijke goederen niet bij het stoffelijke overschot aangetroffen te zijn. Het betreft onder meer een mobiele telefoon, een portemonnee, een I-pod en bankpassen.
De mobiele telefoon van [slachtoffer] betrof een Nokia type 2310, voorzien van het [telefoonnummer] en [IMEI-nummer].
Uit navraag van de historische printgegevens van het mobiele telefoonnummer en IMEI-nummer blijkt dat er op 1 augustus 2008 omstreeks 01.30 uur door nummer [telefoonnummer 2] gebruik is gemaakt van het IMEI-nummer van de telefoon van [slachtoffer].
Gezien de staat van het stoffelijke overschot van [slachtoffer] en het gebruik van het IMEI-nummer is het zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] zelf op dat moment gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon. Hieruit is afgeleid dat een ander persoon op dat moment gebruik heeft gemaakt van de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Uit nader onderzoek naar het nummer [telefoonnummer 2] is vastgesteld dat het telefoonnummer en dus waarschijnlijk ook de mobiele telefoon van [slachtoffer] zich bevinden in perceel [adres 2] te Lelystad. Op dit adres staat [medeverdachte 1] ingeschreven.
[medeverdachte 1] is op 3 augustus 2008 aangehouden. Daarna is de woning aan de [adres 2] te Lelystad doorzocht ter inbeslagname. In de woning is een mobiele telefoon met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer 2] aangetroffen en de mobiele telefoon van [slachtoffer].
Ten tijde van het binnentreden door de rechter-commissaris is verdachte in de woning aanwezig. Verdachte is kort hierna aangehouden wegens het niet voldoen aan de identificatieplicht.
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn – op grond van diverse verklaringen en bevindingen – de volgende verdachten aangehouden: [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
Het staat vast dat [slachtoffer] diverse horecagelegenheden heeft bezocht op de avond van 29 juli 2008. Op het terras van ‘t Koetshuys heeft hij zich aangesloten bij een groepje jonge mannen, bestaande uit de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [medeverdachte 5]. In gezelschap van deze groep is [slachtoffer] richting Zilverparkkade gelopen.
Bij de Zilverparkkade is [slachtoffer] naar [getuige 4] gelopen en heeft haar been aangeraakt. Hierop heeft de vriend van [getuige 4], te weten [medeverdachte 4], [slachtoffer] een duw gegeven. [slachtoffer] is hierdoor gevallen. [slachtoffer] heeft zijn excuses aangeboden en is weggelopen langs de rand van de vijver. Een aantal jongens is naar [slachtoffer] toegerend. Over hetgeen hierna is voorgevallen lopen de verklaringen van getuigen en medeverdachten uiteen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Daarbij heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de verklaringen van verdachte zelf, en van [medeverdachte 4], [getuige 4] en [getuige 1].
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
[medeverdachte 4] heeft het slachtoffer een duw gegegeven, waardoor het slachtoffer is komen te vallen. Deze mishandeling betreft een één op één situatie waar verdachte niet bij betrokken is geweest.
Verdachte is daarna op het slachtoffer afgelopen om hem aan te spreken over zijn fout. Verdachte deed dit omdat hij deelnam aan het Veilig op Straat project. Dit optreden van verdachte – te weten het toespreken dan wel toeschreeuwen – is niet te kwalificeren als openlijk geweld.
Nadat verdachte het slachtoffer had toegesproken, heeft hij zich omgedraaid en is gelopen in de richting van [medeverdachte 4] en [getuige 4]. Uit de verklaringen van de getuigen en medeverdachten kan niet vastgesteld worden dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen. De verklaringen zijn niet eenduidig en dus niet betrouwbaar vanwege het gebruik van genotsmiddelen door de getuigen/medeverdachten.
Enkel getuige [getuige 4] heeft geen genotsmiddelen gebruikt, waardoor haar verklaring als leidraad zou moeten dienen. Uit haar verklaring blijkt niet dat er is geslagen of iets dergelijks, maar wel dat verdachte zou hebben geschreeuwd.
De verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn inhoudelijk niet consistent, waardoor deze niet gebruikt kunnen worden als bewijsmiddelen. Daarbij komt dat het niet aannemelijk is dat [medeverdachte 4] iets gezien kan hebben van een vechtpartij, aangezien het donker was. [getuige 4] heeft immers verklaard dat zij vanwege het feit dat het donker was niet goed heeft kunnen zien wat er is gebeurd. [getuige 4] heeft eveneens niet verklaard dat [medeverdachte 4] richting de heuvel is toegelopen. Bovendien heeft [medeverdachte 4] een andere Antiliaanse jongen aangezien voor verdachte.
Daarbij komt dat bij geweld jegens het slachtoffer er sporen van dit geweld geconstateerd zouden moeten worden. Daarvan is niet gebleken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen/medeverdachten niet zodanig onbetrouwbaar zijn door hun middelengebruik dat zij uitgesloten dienen te worden voor het bewijs. De rechtbank overweegt dat hoewel de medeverdachten/getuigen onder invloed waren van middelen dit niet van zodanige aard is geweest dat alles wat zij hebben verklaard is ingegeven door hun middelengebruik.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij geen verdovende middelen heeft gebruikt. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 4] dat [getuige 4] geen alcohol heeft gedronken of wiet heeft gerookt. Zoals hierna wordt aangeduid komen verschillende verklaringen met elkaar overeen hetgeen niet duidt op onbetrouwbaarheid wegens middelengebruik.
Verdachte heeft verklaard dat hij op het slachtoffer is toegelopen. Dit is in overeenstemming met de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [getuige 1] en [getuige 4] .
[medeverdachte 4] en [getuige 1] hebben daarbij tevens verklaard dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen en geschopt. [getuige 4] heeft verklaard dat een van de drie jongens die achter het slachtoffer aan zijn gegaan bezig was met hem. De rechtbank is van oordeel dat dit de verklaringen van [medeverdachte 4] en [getuige 1] ondersteunt, ook al geeft [getuige 4] aan dat zij niet heeft gezien dat er is geslagen. Daarbij komt dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat een van de groep jongens die achter het slachtoffer is aangelopen hem heeft verteld dat zij het slachtoffer hebben geslagen en geschopt.
De verklaringen van [medeverdachte 4], [getuige 4], [getuige 1] en [medeverdachte 3] komen op essentiële onderdelen overeen.
Niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 4] het door hem gebruikte geweld niet heeft kunnen waarnemen. [medeverdachte 4] is volgens zijn verklaring op de “bult” geweest waardoor hij het geweld heeft kunnen waarnemen. Dat [medeverdachte 4] op de “bult” is geweest vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 3].
Niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 4] en [getuige 1] deze verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank acht deze verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig.
De verklaring van verdachte dat hij enkel heeft geprobeerd het geweld te stoppen door te
roepen vindt geen bevestiging in het dossier. Geen enkele getuige/medeverdachte kan deze verklaring ondersteunen. Er is derhalve geen sprake van het distantiëren van het in vereniging gebruikte geweld tegen het slachtoffer.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, sluit het ontbreken van waarneembare sporen van geweld op het lichaam van het slachtoffer bewezenverklaring van openlijk geweld in de zin van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht niet uit.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 29 juli 2008 tot en met 30 juli 2008 in de gemeente Lelystad met anderen, op of aan de openbare weg, de Zilverparkkade en/of de Ziekenhuisweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [[slachtoffer], welk geweld bestond uit het schoppen/trappen en stompen/slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
7. STRAFBAARHEID
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 april 2010, op grond van hetgeen hij bewezen acht, gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank niet tot een vrijspraak van het ten laste gelegde concludeert, heeft de raadsvrouw bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het gegeven dat hij niet eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld en na dit voorval niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte een straf op te leggen conform het door verdachte reeds ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat de aanhoudingen van de verdachten is ingegeven door
de mogelijke betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer]. Deze
betrokkenheid heeft de rechtbank echter op geen enkele manier kunnen vaststellen en is ook
niet ten laste gelegd. De rechtbank realiseert zich terdege dat dit voor de nabestaanden uiterst
onbevredigend is, maar zal bij het opleggen van de straf slechts rekening kunnen houden
met vergelijkbare situaties waarin openlijk geweld is gepleegd door slaan en schoppen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich met anderen op straat in Lelystad schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen het [slachtoffer]. Een mogelijke aanleiding voor het tegen slachtoffer gebruikte geweld is wellicht gelegen in het gegeven dat het slachtoffer een meisje ongewenst heeft aangeraakt. Op deze aanraking heeft de vriend van het meisje gereageerd en heeft het slachtoffer zijn excuses aangeboden. Op dat moment bestond er geen enkele aanleiding om alsnog achter het slachtoffer aan te gaan en hem te schoppen en te slaan. Doordat verdachte zich op zodanige wijze heeft gedragen heeft hij bijgedragen aan zinloos en willekeurig geweld. Dit soort geweld leidt tot grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Het is juist dit soort irrationeel geweld waardoor mensen angstig worden om zich ’s avonds en ’s nachts alleen op straat te begeven.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 29 maart 2010.
9. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 27 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mr. A.P. de Jong-de Goede en mr. H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2010.
Mrs. A.P. de Jong-de Goede en R.G. Dees voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.