ECLI:NL:RBZLY:2010:BM2097

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.450008-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in schoolgebouw met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een schoolgebouw in Deventer op 1 januari 2008. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.A.M. Kwakman, werd ervan beschuldigd samen met anderen opzettelijk brand te hebben gesticht door vuurwerk tegen het raam van het schoolgebouw te plakken en dit tot ontploffing te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten daadwerkelijk vuurwerk hebben gebruikt, wat heeft geleid tot schade aan het schoolgebouw. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte met een uitdrukkelijke vooropgezette bedoeling om brand te stichten heeft gehandeld. Wel werd bewezen geacht dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van de brand, aangezien hij de aanmerkelijke kans op brand heeft aanvaard door brandend vuurwerk in het schoolgebouw te werpen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van opzet. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de voorwaarde dat bij niet-naleving een jeugddetentie van 50 dagen kan worden opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier mr. H.R. Lageveen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.450008-09
Uitspraak: 4 maart 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
(geboorteplaats),
(adres)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009 en 18 februari 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. A.E. Postma, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Jeugdreclassering.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2008 in de gemeente Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een schoolgebouw (naam school), althans in een gebouw/pand op/aan de (straatnaame) immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
- één of meer stuks aangestoken/brandend vuurwerk (zelf geprepareerde shocks en/of nitraatbommen en/of rotjes) op/tegen een raam/ruit van dat schoolgebouw geplakt en/of tot ontploffing gebracht en/of (vervolgens)
- één of meer stuks aangestoken/brandend vuurwerk in/op/tegen het kozijn en/of de vensterbank en/of het raam/de ruit neergelegd en/of (vervolgens)
- één of meer stuks aangestoken/brandend vuurwerk in/door een opening/gat in het raam/de ruit geklemd en/of neergelegd en/of naar binnen gegooid, althans laten vallen, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat schoolgebouw, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat schoolgebouw en/of de zich in dat gebouw bevindende gordijnen en/of goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat schoolgebouw en/of de in de nabije omgeving zich bevindende schoolgebouwen en/of de zich in dat gebouw bevindende
goederen, althans (on)roerende zaken, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
BEWIJS
De rechtbank stelt op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, met name op grond van de verklaringen van verdachte zelf, maar ook op grond van de verklaringen van (medeverdachte 1), (medeverdachte 2) en (medeverdachte 3), de volgende feiten vast.
Verdachte heeft twee maal vuurwerk, een zogenaamde shock, tegen het raam van het schoolgebouw geplakt en tot ontploffing gebracht. Vervolgens hebben zowel verdachte als (medeverdachte 1) aangestoken vuurwerk op de vensterbank bij het raam gelegd. Ten gevolge van deze gedragingen is een gat in het raam van de (naam school) ontstaan. Hierna hebben zowel verdachte als (medeverdachte 1) aangestoken vuurwerk door het gat in het raam naar binnen gegooid. Dit vuurwerk is in het schoolgebouw tot ontploffing gekomen.
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op brandstichting.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de verdachte met een uitdrukkelijke vooropgezette bedoeling om brand te stichten heeft gehandeld.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van de brand. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de verdachte met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor brand zou ontstaan.
Op grond van algemene ervaringsregels is de kans op brand door de handelwijze van verdachte – namelijk het werpen van een brandend stuk vuurwerk in een gemeubileerd en in gebruik zijnd schoolgebouw - aanmerkelijk te achten. Dit geldt temeer nu in het onderhavige geval brandbaar materiaal, namelijk een gordijn, vlak bij het gat hing waardoor het vuurwerk in het schoolgebouw is geworpen.
Verdachte moet zich van deze kans bewust zijn geweest nu het evenzeer een feit van algemene bekendheid is dat het afsteken van vuurwerk telkens het risico op beschadiging van dan wel het in brand geraken van zich in de nabijheid bevindende personen of goederen in zich draagt. Door vervolgens toch een stuk brandend vuurwerk in het schoolgebouw te werpen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er vervolgens brand zou kunnen ontstaan, hetgeen vervolgens ook is gebeurd.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2008 in de gemeente Deventer tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een schoolgebouw (naam school), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk
- één of meer stuks vuurwerk (zelf geprepareerde shocks) tegen een raam van dat schoolgebouw geplakt en tot ontploffing gebracht en
- één of meer stuks aangestoken/brandend vuurwerk tegen het kozijn en/of de vensterbank en/of het raam neergelegd en vervolgens
- één of meer stuks aangestoken/brandend vuurwerk door een opening/gat in het raam naar binnen gegooid, althans laten vallen, ten gevolge waarvan de zich in dat gebouw bevindende gordijnen en/of goederen zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat schoolgebouw te duchten was;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 januari 2010;
de verdachte betreffende adviesrapporten d.dis. 2 juni 2009, 2 november 2009 en 2 februari 2010 uitgebracht door Bureau Jeugdzorg Overijssel;
de verdachte betreffende rapport d.d. 21 januari 2009 en brieven d.dis. 5 juni 2009, 20 november 2009 en 11 februari 2010 opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen artikelen 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, 77a, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 uren, te voltooien binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Van de werkstraf zal een gedeelte, groot 20 uren, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg, jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. M. Willemse, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. F. Koster en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2010.