ECLI:NL:RBZLY:2010:BM1613

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607210-09 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in Almere

In deze zaak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juli 2009 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in Almere. De verdachte, die op dat moment onder behandeling was voor een psychische aandoening, heeft met een aansteker de gordijnen in de woning in brand gestoken, wat leidde tot schade aan de woning en gemeen gevaar voor de inventaris van de woning en de belendende woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in haar verdediging is geschaad door een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging. Tijdens de zitting is de verdachte niet verschenen, maar werd zij vertegenwoordigd door haar advocaat. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank heeft ook overwogen of de verdachte in staat was om haar proceshouding te bepalen, en heeft geoordeeld dat artikel 6 EVRM niet was geschonden, omdat de verdachte na raadpleging van haar advocaat bij haar eerdere verklaring is gebleven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de brandstichting leed aan een schizofrene stoornis, wat haar gedrag beïnvloedde. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geconcludeerd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was op het moment van de brandstichting. Gezien deze conclusies heeft de rechtbank besloten om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en haar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om haar te beschermen en te behandelen. De rechtbank heeft de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd, omdat de veiligheid van de verdachte en anderen in het geding was.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.607210-09 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende te [adres]
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 maart 2010. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Almere, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De rechtbank heeft kennis genomen van de standpunten van de officier van justitie, mr. C.W.J.M. Janssen en van de verdediging.
2 De tenlastelegging
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 juli 2009 in de gemeente Almere opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan [pleegplaats], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de/een gordijn(en) (in de woonkamer van die woning), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die/dat gordijn(en) en/of een vensterbank en/of een raamkozijn en/of een radiator en/of een televisie geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van die woning en/of die woning en/of de (inventaris van de) belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in haar verdediging geschaad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De vaststaande feiten
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast:
Op 11 juli 2009 kwam er een melding binnen van een woningbrand aan het adres [pleegplaats] in Almere. De brand woedde in een woning van de opvang van Stichting Triade. Ter plaatse aangekomen zag verbalisant [getuige 1], dat het betreffende perceel een hoekwoning betrof, grenzend aan een rij woningen. Aldaar heeft verbalisant een gesprek gevoerd met de bewoonster –later aangemerkt als verdachte- van de woning. Zij verklaarde tijdens een wandeling de “opdracht” te hebben gekregen om de gordijnen in haar woning in brand te steken. Vervolgens heeft zij met een aansteker de gordijnen in de brand gestoken.
Op 13 juli 2009 deed [getuige 2] als begeleider werkzaam voor Triade, aangifte van brandstichting. Hij verklaarde dat de brand schade had veroorzaakt aan de woning. Het plafond, de gordijnen, raamkozijn, vensterbank, radiator, vloer en televisie hebben schade opgelopen.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring afgelegd door verdachte en de overige zich in het dossier bevindende stukken.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van opzet.
Van belang is in dit verband ondermeer dat de politie er geen zorg voor heeft gedragen dat verdachte bijstand kreeg van een advocaat terwijl dit gelet op de gemoedstoestand waarin verdachte op dat moment verkeerde passend en noodzaak was.
De verklaring afgelegd bij de politie dient dan ook buiten beschouwing gelaten te worden. Verdachtes gemoedstoestand was een indicatie dat zij zich niet terdege bewust was van de verklaring die zij op dat moment aflegde. Gelet op het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Salduz versus Turkije dient deze verklaring dan ook uitgesloten te worden van het bewijs.
Uit de overige verklaringen afgelegd door verdachte kan geen opzet worden afgeleid.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het door de raadsvrouw gevoerde verweer van bewijsuitsluiting van de door verdachte afgelegde verklaring bij de politie merkt de rechtbank op dat uit het arrest Salduz valt af te leiden dat een verdachte voorafgaande aan het verhoor bij de politie over een strafbaar feit, in de gelegenheid moet zijn gesteld om een advocaat raad te plegen.
Van belang is in dit verband ondermeer of voor een verdachte in een concrete zaak voldoende de mogelijkheid heeft bestaan om voorafgaand aan het verhoor door de politie een proceshouding te bepalen. Deze mogelijkheid bestaat naar het oordeel van de rechtbank wanneer een verdachte toegang heeft tot rechtsbijstand en door een advocaat met raad en daad kan worden bijgestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak artikel 6 EVRM niet geschonden, omdat verdachte ook nadat zij haar raadsvrouw had geconsulteerd, bij haar eerdere afgelegde verklaring is gebleven.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde als volgt:
Verdachte heeft bij de politie, spoedig na de brandstichting, verklaard dat zij op 11 juli 2009, na een wandeling te hebben gemaakt, thuis heeft gedaan wat de bedoeling was. Zij heeft in haar woning met een aansteker een gordijn in de brand gestoken. Vervolgens is verdachte de woning uitgelopen en heeft zij brand geroepen.
Ondermeer gelet op voorgenoemde lezing van de verdachte van de gebeurtenissen, welke de rechtbank geloofwaardig acht, concludeert de rechtbank – in samenhang bezien met hetgeen zich overigens in het dossier bevindt - dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk de brand gesticht heeft.
Verdachte heeft de gevolgen van haar gedragingen gewild en geweten en heeft daar blijkens haar eigen verklaring ook naar gehandeld. Verdachte heeft immers verklaard dat zij na het in brand steken van een gordijn, de woning is uitgelopen en brand heeft geroepen. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin de verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken was.
Uit het proces-verbaal van brandonderzoek blijkt dat er bij de brand gemeen gevaar was voor goederen. Het uit de brandstichting voortvloeiende gevaar was algemeen voorzienbaar. Wetenschap bij de verdachte omtrent de omstandigheid dat gevaar te duchten is, is niet nodig.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
zij op 11 juli 2009 in de gemeente Almere, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan [pleegplaats], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker in aanraking gebracht met de gordijnen in de woonkamer van die woning ten gevolge waarvan die gordijnen en een vensterbank en een raamkozijn en een radiator en een televisie geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van die woning en die woning en de inventaris van de belendende woningen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de strafbaarheid van verdachte is er door het Pieter Baan Centrum een Pro Justitia rapportage d.d. 27 januari 2010 opgemaakt waarin psychiater J.H. Renesse en psycholoog P.A.E.M.T. Cremers hun onderzoeksbevindingen omtrent de geestesvermogens van verdachte hebben gerapporteerd.
Psycholoog Cremers voornoemd heeft geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van schizofrenie, ongedifferentieerde type. Verdachte is verward, associatief, achterdochtig en grillig in contact. Verdachtes impulsieve en onvoorspelbare gedragspatroon lijkt vooral van psychische aard.
Psychiater Renesse concludeert, evenals de psycholoog, dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een stoornis binnen het schizofrene spectrum. Verdachte voldoet aan vier van de vijf kenmerkende symptomen van schizofrenie. Als subtype denkt de psychiater net als de psycholoog aan het ongedifferentieerde type. Verdachte is emotioneel instabiel en vertoont kenmerken van automutilatie. Gezien de flarden van gestoord identiteitsbesef en schizofrene psychose dient verdachte ter zake het ten laste gelegde als volledig ontoerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De psycholoog en de psychiater hebben op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde (indien bewezen) te beschouwen is als volledig ontoerekeningsvatbaar. Verdachte handelde vanuit een psychotische beleving zodat er een rechtstreeks verband is te leggen tussen verdachtes stoornis en ten laste gelegde. Een opname in een psychiatrisch ziekenhuis volgens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht acht zij geboden, gezien de ontoerekeningsvatbaarheid en het feit dat verdachte een gevaar voor zichzelf en anderen zal kunnen vormen zonder behandeling.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van psychiater en psycholoog over en maakt dit oordeel van de deskundigen tot het hare.
Op grond van voormelde rapportage is de rechtbank van oordeel dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.
6 Oplegging van een maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte gebaat zou zijn met de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Psycholoog Cremers en psychiater Renesse adviseren gezien het aperte psychotische functioneren van verdachte dat zij ter afwending van mogelijk gevaar middels artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de periode van één jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. In concreto denken de psycholoog en psychiater met name aan de Forensisch Psychiatrische Afdeling Heiloo.
Nu bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens bestond en de veiligheid voor zichzelf, dan wel anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zulks eist, zal de rechtbank de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar gelasten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 februari 2010, niet bekend in dit register;
- een pro justitia rapport d.d. 27 januari 2010, uitgebracht door het Pieter Baan Centrum;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde feit niet strafbaar;
- ontslaat de verdachte voor het bewezen verklaarde feit van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.E.A. Neppelenbroek, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. A.P. De Jong-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 maart 2010.