ECLI:NL:RBZLY:2010:BM1527

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1397
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar op grond van artikel 8:3 CAR/UWO en de toepassing van hoofdstuk 10d

In deze zaak gaat het om het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, waarbij hem met ingang van 1 oktober 2008 eervol ontslag is verleend op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 2 maart 2010 heeft behandeld. Eiser was in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door B.G.M. Heuver en mr. M.J. Kragten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bepalingen in hoofdstuk 10d van de CAR/UWO niet onverkort van toepassing zijn op het ontslag van eiser. De rechtbank verwijst naar een brief van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA) waarin aanvullende afspraken zijn gemaakt over de invoering van hoofdstuk 10d van de CAR/UWO. De rechtbank concludeert dat de tijd die eiser vóór 1 juli 2008 aan reïntegratieactiviteiten heeft besteed, meegeteld kan worden bij de duur van de reïntegratiefase.

De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om eiser te herplaatsen, ondanks dat eiser moeilijk bemiddelbaar is vanwege zijn leeftijd en handicap. De rechtbank oordeelt dat het ontslag op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO rechtmatig is verleend, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1397
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde: mr. G. Wind, juridisch adviseur te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. Kragten, juridisch adviseur te Hoogeveen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 oktober 2008 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO. Bij brief van 1 september 2008 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 10 augustus 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op 12 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 2 maart 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B.G.M. Heuver, bijgestaan door mr. Kragten.
2. Overwegingen
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Aan eiser, die in 2002 wegens ziekte is uitgevallen uit zijn voormalige functie van directeur van een basisschool, is in 2003 een WAO-uitkering toegekend, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65 %. Verweerder heeft eiser, met ingang van 1 december 2003, eervol ontslag verleend uit de functie van directeur van een basisschool. Voorts heeft verweerder eiser, met ingang van dezelfde datum, voor 15 uur per week benoemd in de functie van onderwijskundig medewerker, in dienst van de gemeente Steenwijkerland.
Bij het besluit van 22 juli 2008 heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend uit de functie van onderwijskundig medewerker.
Artikel 8:3, eerste lid, van de CAR/UWO bepaalt dat ontslag kan worden verleend aan de ambtenaar wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waar hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ingevolge het derde lid van artikel 8:3 wordt, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag op grond van dit artikel verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.
Verweerder heeft eiser ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO, omdat eisers functie is komen te vervallen.
De rechtbank stelt voorop dat eiser sinds zijn aanstelling in de functie van onderwijskundig medewerker feitelijk niet als zodanig werkzaam is geweest (bij een school) binnen de gemeente Steenwijkerland. De functie was destijds gecreëerd om eiser elders te kunnen detacheren. Eisers detachering bij PABO ‘De Eekhorst’ te Assen is met ingang van 1 augustus 2005 beëindigd. Eiser is bij de overgang van onderwijstaken naar een privaatrechtelijke stichting, per 1 januari 2008, niet mee overgegaan, omdat hij binnen de gemeente Steenwijkerland geen betrekking in het onderwijs vervulde. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat het Sociaal Plan vorming OPO om deze reden niet op eiser van toepassing is. Binnen het gezagsbereik van verweerder zijn geen functies beschikbaar, waarin eiser als onderwijskundig medewerker werkzaam zou kunnen zijn. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat voldaan is aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 8:3 van de CAR/UWO. Aangezien sprake is van een individueel geval, was voor ontslag op deze grond geen vooraf vastgesteld (sociaal) plan vereist. Het Sociaal Statuut, van december 2005, is om deze reden evenmin op eiser van toepassing. Verweerder was dan ook bevoegd om op deze grond ontslag te verlenen. De vraag of verweerder zich voldoende heeft ingespannen om eiser te herplaatsen speelt met ingang van 1 juli 2008 geen rol meer bij de beoordeling of verweerder bevoegd was om op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO ontslag te verlenen.
Met ingang van 1 juli 2008 is hoofdstuk 10d van de CAR/UWO in werking getreden. Ingevolge het bepaalde in artikel 10d:5 van de CAR/UWO, voor zover hier van belang, heeft een ambtenaar die op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO ontslagen wordt, recht op een reïntegratiefase, die ingaat na verzending of overhandiging van het ontslagbesluit. De duur van de reïntegratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt. Indien het college zich tijdens de reïntegratiefase niet houdt aan de afspraken uit het reïntegratieplan, kan de reïntegratiefase ingevolge het bepaalde in artikel 10d:7 van de CAR/UWO worden verlengd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in hoofdstuk 10d van de CAR/UWO niet onverkort van toepassing is op het ontslag van eiser. Zo blijkt uit de door verweerder overgelegde brief aan de leden van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA), van 27 juni 2008, met kenmerk ECCVA/U200801112;Lbr.08/117CvA/LOGA08/24, dat tussen de partijen in het LOGA enkele aanvullende afspraken zijn gemaakt over de invoering van het stelsel van hoofdstuk 10d van de CAR/UWO. Blijkens paragraaf 1.4 van de LOGA-brief van 27 juni 2008 wordt lokaal besloten hoe wordt gehandeld in situaties waaraan reeds voor 1 juli 2008 een ontslagtraject was ingezet, maar waarbij de ontslagdatum op of na 1 juli 2008 ligt. Het ligt, blijkens paragraaf 1.4 van deze brief, voor de hand om de tijd die vóór 1 juli 2008 al aantoonbaar aan reïntegratieactiviteiten is besteed, mee te tellen bij de duur van de reïntegratiefase zoals deze na 1 juli 2008 geldt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, bij de berekening van de duur van de aan eiser toekomende reïntegratiefase, terecht is uitgegaan van de tijd welke eiser was aangesteld in de functie van onderwijskundig medewerker. Sinds 1 december 2003 was immers sprake van een nieuw dienstverband in deze functie bij de gemeente Steenwijkerland. Ingevolge het bepaalde in het vijfde lid van artikel 10d:5, aanhef en onder a, van de CAR/UWO bedraagt de reïntegratiefase waar eiser recht op heeft zeven maanden. Gelet op hetgeen, blijkens de LOGA-brief van 27 juni 2008, is overeengekomen tussen de leden van het LOGA, mocht verweerder de vóór 1 juli 2008 aan reïntegratieinspanningen bestede tijd meetellen bij de duur van de reïntegratiefase zoals deze na 1 juli 2008 geldt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geoordeeld dat verweerder zich, voorafgaand aan 1 juli 2008, onvoldoende heeft ingespannen om te komen tot herplaatsing van eiser. Dat eiser, mede vanwege zijn leeftijd en zijn handicap, moeilijk bemiddelbaar is, doet er niet aan af dat verweerder wel degelijk het nodige geprobeerd heeft om eiser te herplaatsen. Zo is een plan van aanpak opgesteld en met eiser besproken. Weliswaar heeft eiser dit plan van aanpak niet ondertekend, maar het plan is feitelijk wel gehanteerd door verweerder. Niet kan worden gezegd dat verweerder dit plan niet is nagekomen. Verder is eiser op de hoogte gesteld van vacatures voor de functie van leerplichtambtenaar en van onderwijskundig medewerker bij de stichting Op Kop. Tevens is getracht om eiser tijdelijk te detacheren bij de gemeente Westerveld. Dat deze inspanningen niet tot daadwerkelijke herplaatsing van eiser hebben geleid kan verweerder niet worden verweten. Gelet op de vóór 1 juli 2008 aan reïntegratieinspanningen bestede tijd, welke ruimschoots meer bedraagt dan de zeven maanden durende reïntegratiefase waarop eiser thans recht heeft, mocht verweerder volstaan met een reïntegratiefase tot 1 oktober 2008.
Eisers stelling dat het ontslag in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is niet onderbouwd en kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser met ingang van 1 oktober 2008 ontslag op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO te verlenen.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter en mr. A. Oosterveld en mr. J.J. Szauer-Bos, rechters en door de voorzitter en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend.
Uitgesproken op
Afschrift verzonden op: