ECLI:NL:RBZLY:2010:BM1523

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1090
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegd strafontslag wegens seksueel intimiderend gedrag door leidinggevende

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de beheerder van het Korps landelijke politiediensten. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Overdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij hem met onmiddellijke ingang strafontslag was verleend. Dit ontslag was gebaseerd op beschuldigingen van seksueel intimiderend gedrag jegens een veel jongere medewerkster in een kwetsbare positie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en dat zijn gedrag als grensoverschrijdend moet worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de eiser, als leidinggevende, zich bewust had moeten zijn van de kwetsbare positie van de medewerkster en dat hij de ongewenste contacten had moeten vermijden. De rechtbank vond echter dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat eiser niet eerder disciplinair was gestraft. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 644,-, en is het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1090
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. J. van Overdam, juridisch adviseur te Woerden,
en
de beheerder van het Korps landelijke politiediensten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2008, verzonden op 25 juni 2008, heeft verweerder aan eiser met onmiddellijke ingang strafontslag verleend. Bij brief van 6 augustus 2008 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 1 juli 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep bij brief van 2 juli 2009 doorgezonden aan deze rechtbank, aangezien deze rechtbank bevoegd is om het beroep te behandelen. Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is op 2 maart 2010 behandeld ter zitting. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.H.A. Nathans.
2. Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Eiser was tot zijn buitenfunctiestelling werkzaam als operationeel chef bij de Unit Vliegdienst van de Dienst Luchtvaartpolitie (DLVP). Op 23 mei 2007 is het hoofd van de DLVP ervan op de hoogte gesteld dat (…), een 24 jaar oude medewerkster die sinds augustus 2006 in het kader van haar re-integratie na ziekteverzuim werkzaam was als medewerkster personeelszaken bij de DLVP, aan een medewerker van de Dienst Luchtvaarttoezicht van de DLVP gemeld had, dat eiser haar sinds enige tijd seksueel lastigviel en dat hij haar eenmaal onzedelijk zou hebben betast en aangerand.
Hierop is een onderzoek naar eiser ingesteld door het Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). In het kader van dit onderzoek is een groot aantal personen gehoord. Eiser is op 31 mei 2007 buiten functie gesteld.
Verweerder verwijt eiser dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend, seksueel intimiderend gedrag ten opzichte van een veel jongere medewerkster in een kwetsbare arbeidspositie. Het verwijt betreft uitnodigingen privé, seksueel getinte opmerkingen, seksueel getinte Sms-berichten, seksueel getinte telefoongesprekken en ongewenste aanrakingen. Verweerder legt het gestelde incident op 22 april 2008 (de aanranding) niet langer ten grondslag aan het verwijt aan eiser.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie. De contacten tussen eiser en (…) waren wederkerig en vonden grotendeels in de privésfeer plaats.
Aan eiser is de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Artikel 76, eerste lid, van het Barp bepaalt dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van artikel 76 van het Barp omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp bepaalt dat tot de straffen die kunnen worden opgelegd de straf van ontslag behoort.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich niet zo heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden betaamt. De rechtbank acht, gelet op de verklaringen die in het kader van het BIV-onderzoek zijn afgelegd door zowel eiser zelf als door anderen, aannemelijk dat eiser zich in een situatie heeft begeven door met (…) seksueel getinte contacten aan te gaan en te onderhouden waarin hij het risico liep dat (…) die contacten met hem (op enig moment) als ongewenst ervoer.
Naar het oordeel van de rechtbank moet eisers gedrag als grensoverschrijdend worden gekwalificeerd. In dit verband acht de rechtbank van belang dat sprake was van een groot leeftijdsverschil tussen eiser en (…) en van een aanzienlijk verschil in positie binnen de organisatie. Anders dan de bezwaaradviescommissie acht de rechtbank het feit dat (…) zich als re-integrerende medewerkster toch al in een kwetsbare positie bevond wel degelijk van belang. Juist van eiser die als leidinggevende van de vliegdienst een voorbeeldfunctie had, mocht worden verwacht, dat hij zich bewust was van de kwetsbare positie van (…) en dat hij mede daarom de door (…) als ongewenst ervaren contacten achterwege had gelaten. Het was juist de verantwoordelijkheid van eiser als leidinggevende om te zorgen voor een veilige arbeidsplaats voor (…) in haar positie.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van plichtsverzuim niet doorslaggevend of bij eiser, door de enigszins ambivalente reacties van (…) in de contacten met hem, de idee is ontstaan dat sprake was van wederkerigheid. Eiser had beter moeten weten en behoren te beseffen dat het aangaan en onderhouden van contacten als die met (…) in de arbeidssituatie niet past, gelet op het aanzienlijke verschil in positie, het grote verschil in leeftijd, de voorbeeldfunctie en eigen verantwoordelijkheid van eiser als leidinggevende en de kwetsbare arbeidspositie van (…).
Wat betreft de door eiser gestelde wederkerigheid – wat daarvan ook zij - staat in ieder geval vast, dat (…) de contacten met eiser (op enig moment) als ongewenst en onveilig heeft ervaren. Dit blijkt genoegzaam uit diverse verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Eiser heeft toegegeven dat hij veelvuldig, met gebruik van zijn diensttelefoon, seksueel getinte telefoongesprekken heeft gevoerd met (…) en heeft haar, met zijn diensttelefoon, seksueel getinte sms-berichten gestuurd. Dergelijke gesprekken en berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet acceptabel in de relatie tussen een leidinggevende binnen de DLVP en een veel jongere re-integrerende medewerkster. Overigens is het gebruik van de diensttelefoon voor dergelijke gesprekken en berichten niet bedoeld.
Een deel van de gedragingen die eiser verweten worden heeft plaatsgevonden in privé-tijd, buiten de uitoefening van eisers publieke taak als politieambtenaar, maar dat doet aan het hiervoor overwogene niet af. Gedragingen in de privésfeer van een politieambtenaar kunnen immers een weerslag hebben op het aanzien en op de geloofwaardigheid van de politie als zodanig. Eiser heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en verweerder was bevoegd om eiser hiervoor disciplinair te straffen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plichtsverzuim waaraan eiser zich schuldig heeft gemaakt dermate ernstig is, dat strafontslag de juiste sanctie is.
De rechtbank acht van belang dat eiser niet eerder is aangesproken op zijn gedrag ten opzichte van vrouwen en dat hij niet eerder disciplinair is gestraft. Mogelijk dat de bij de DLVP heersende cultuur daaraan debet is geweest.
Tevens acht de rechtbank van belang dat verweerder het verwijt niet langer handhaaft,
dat eiser zich op 22 april 2008 schuldig zou hebben gemaakt aan aanranding van (…).
De rechtbank begrijpt, dat verweerder, wellicht met het oog op een doorbreking van de ongewenste heersende cultuur bij DLVP een voorbeeldfunctie heeft willen stellen, maar de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag acht de rechtbank gelet op hetgeen eiser uiteindelijk nog wordt verweten onevenredig.
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
opnieuw op het bezwaar te beslissen.
De rechtbank tekent hierbij aan dat haar een voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig voorkomt.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn, op basis van toekenning van 1 punt voor het beroep en 1 punt voor de behandeling ter zitting, begroot op € 644,-- (2 punten ter hoogte van elk € 322,--, voor een beroep dat is ingesteld voor 1 oktober 2009),- als kosten van verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar dient te
beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 644,-, te betalen aan eiser;
- gelast dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 150,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling en
mr. J.J. Szauer-Bos, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. A. van der Weij als griffier, op
Afschrift verzonden op: