ECLI:NL:RBZLY:2010:BM0138

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/329
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening schorsing politieambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 april 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een politieambtenaar, was op 16 december 2009 geschorst in zijn ambt door de korpsbeheerder van de politieregio Flevoland, en zijn bezoldiging werd voor een derde deel ingehouden. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze schorsing en vroeg de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen totdat op het bezwaar was beslist. Tijdens de zitting op 24 maart 2010 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S. Maas.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat het besluit tot schorsing werd genomen, zoals vereist door artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat het voorgenomen ontslag van verzoeker niet zonder kans van slagen was en dat het niet aan de voorzieningenrechter was om een definitief oordeel te vellen over de feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoeker geen inkomsten had, maar ook niet duidelijk was wanneer hij weer inkomsten zou hebben.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. A. van der Weij als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 10/329
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
A,
wonende te L, verzoeker,
gemachtigde mr. P.F. Adolf, juridisch adviseur te Amsterdam,
en
De korpsbeheerder van de politieregio Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2009, aan verzoeker uitgereikt op 22 december 2009, heeft verweerder verzoeker geschorst in de uitoefening van zijn ambt en heeft verweerder besloten om verzoekers bezoldiging voor een derde deel in te houden en, indien de schorsing langer duurt dan zes weken, om deze geheel in te houden. Bij brief van 21 januari 2010 heeft verzoeker hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 2 maart 2010 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen, totdat op het bezwaar is beslist.
Het verzoek is op 24 maart 2010 behandeld ter zitting. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Maas .
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoeker, die sinds 4 november 2002 werkzaam is als politieambtenaar, is aangesteld in de functie van surveillant B bij de politieregio Flevoland. Bij besluit van 12 juni 2007 is verzoeker de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, met een proefperiode van twee jaren. Verzoeker is in april 2009 uitgevallen wegens ziekte, waarvan hij nog altijd niet hersteld is.
Verweerder heeft op 16 december 2009 het voornemen kenbaar gemaakt om verzoeker ontslag bij wijze van disciplinaire straf te verlenen, omdat verweerder aannemelijk acht dat verzoeker zich in april 2009 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. Tegelijkertijd met het voornemen heeft verweerder besloten om verzoeker te schorsen in de uitoefening van zijn ambt.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft thans in het geheel geen inkomsten en hij beschikt ook anderszins niet over financiële middelen om deze periode te overbruggen. Dat te verwachten valt dat op zeer korte termijn daadwerkelijk een ontslagbesluit wordt genomen en dat verzoeker na het ontslag waarschijnlijk aanspraak kan maken op ziekengeld, is onvoldoende om spoedeisend belang niet langer aanwezig te achten. Niet duidelijk is immers wanneer verzoeker daadwerkelijk weer over inkomsten zal kunnen beschikken.
Artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een ambtenaar in zijn ambt kan worden geschorst, wanneer hem door het bevoegd gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is meegedeeld dan wel wanneer die straf is opgelegd. Ingevolge het bepaalde in artikel 85, eerste lid, van het Barp, voor zover hier van belang, kan tijdens de schorsing de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden. Na verloop van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende naar verwachting bedenkingen zal hebben, het die belanghebbende in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen, indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was in dit geval sprake van een situatie, als bedoeld in deze bepaling en verzoeker had dan ook in de gelegenheid moeten worden gesteld om, voordat een besluit werd genomen, zijn zienswijze te geven. De omstandigheid dat op 28 oktober 2009 reeds een strafrechtelijk verhoor had plaatsgevonden doet niet af aan verweerders verplichtingen op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft dan ook in strijd met deze bepaling gehandeld.
De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat dit gebrek niet zodanig is dat te verwachten valt dat de bezwaarprocedure tot een andere uitkomst voor verzoeker zal leiden. Verweerder was op grond van artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van het Barp bevoegd om verzoeker in zijn ambt te schorsen en voorshands kan, gelet op de stukken die zich in het dossier bevinden, niet gezegd worden dat het voorgenomen ontslag van verzoeker geen kans van slagen heeft. Het is niet aan de voorzieningenrechter om in het kader van de beoordeling van dit verzoek reeds een uitputtend oordeel te geven over de feiten op grond waarvan verweerder voornemens is om verzoeker ontslag te verlenen. Deze feiten kunnen in volle omvang in de procedure tegen het ontslag aan de orde komen.
De voorzieningenrechter acht voorts verweerders standpunt dat financiële problemen geen reden vormen om geheel of gedeeltelijk af te zien van inhouding van de bezoldiging, niet onredelijk.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient daarom afgewezen te worden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op 7 april 2010.
Afschrift verzonden op: