RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410054-09
Uitspraak: 18 februari 2010
(verdachte),
(geboorteplaats)
(adres)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. M. Zwartjes, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van verdachte ter zake het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 juni 2009 in de gemeente Kampen tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd
(benadeelde partij 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken
onderkaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk in het gezicht, althans
tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen, te trappen en/of te schoppen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 juni 2009 in de gemeente Kampen met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, de (straatnaam), in
elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen (benadeelde partij 1), welk geweld bestond uit stompen,
schoppen, trappen in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of het lichaam
van die (benadeelde partij 1), waarbij hij, verdachte, die (benadeelde partij 1) in het gezicht, althans
tegen het hoofd heeft gestompt, geschopt of getrapt, en welk door hem gepleegd
geweld zwaar lichamelijk letsel (een gebroken onderkaak), althans enig
lichamelijk letsel voor die (benadeelde partij 1) ten gevolge heeft gehad;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 juni 2009 in de gemeente Kampen tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten (benadeelde partij 1), in het gezicht, althans tegen
het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt, geschopt en/of getrapt, tengevolge
waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken onderkaak), althans enig
lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2009 in de gemeente Kampen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij 2), in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 23 mei 2009 in de gemeente Kampen (benadeelde partij 2) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gericht
en/of gericht gehouden naar die (benadeelde partij 2) en/of (daarbij) deze dreigend de
woorden toegevoegd : "Ik snij je strot er af" en/of "Moet ik je steken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman van verdachte, wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zoals hierna vermeld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden omdat de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Primair omdat verdachte ontkent dat hij een mes heeft gepakt en bedreigingen heeft geuit. Subsidiair omdat volgens getuigen sprake is geweest van een mes waarmee even tevoren een boterham was gesmeerd zodat, subjectief gezien, geen sprake kan zijn van een bedreiging zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van de aangiftes van (aangever) en (Benadeelde partij 2) en de getuigenverklaringen van (getuige 1) en (getuige 2), het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna vermeld. Aangevers en getuigen zijn tweemaal gehoord, hebben daarbij consistent verklaard en verklaren bovendien eensluidend. Voorts kan ten aanzien van het mes op grond van onder meer de verklaringen van (aangever) en (getuige 2) vastgesteld worden dat het een broodmes uit een bestekset betrof. De aard van het mes laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de bedreiging van dien aard is geweest dat deze in het algemeen redelijke vrees kon opwekken dat het feit waarmee gedreigd werd gepleegd zou kunnen worden. De rechtbank wijst in dit verband op de uitlatingen die door verdachte zijn gedaan, de gemoedstoestand waarin hij verkeerde en de omstandigheid dat hij het mes, nadat hij het ter hand heeft genomen, in de richting van het (hoofd dan wel gezicht van het) slachtoffer heeft gehouden.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 05 juni 2009 in de gemeente Kampen, aan een persoon genaamd (Benadeelde partij 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken onderkaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk in het gezicht, althans tegen het hoofd te stompen;
3.
op 23 mei 2009 in de gemeente Kampen (benadeelde partij 2) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gericht
en gericht gehouden naar die (benadeelde partij 2) en daarbij deze dreigend de
woorden toegevoegd : "Ik snij je strot er af" en "Moet ik je steken"
Van het onder 1 primair en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het onder 1 primair bewezene levert op:
Zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezene levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer(exces). De verdediging heeft op grond daarvan geconcludeerd tot ontslag van rechtsvervolging. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat het handelen van verdachte, zoals bewezen is verklaard, geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van (X) of van verdachte door het slachtoffer. De rechtbank merkt in dit verband op dat het slachtoffer, volgens de eigen verklaring van verdachte bij de politie, verdachte voorafgaande aan de confrontatie tegemoet is gelopen, zodat op dat moment van een wederrechtelijke aanranding van (X) al geen sprake (meer) geweest kan zijn. Voorts blijkt uit die verklaring dat verdachte op zijn beurt ook op het slachtoffer is afgelopen, waarmee hij zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht. Daarna, aldus verdachte, zijn ze tegelijk begonnen met vechten.
Van een noodweersituatie is naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden geen sprake. De rechtbank zal het beroep op noodweer dan ook verwerpen.
Nu naar het oordeel geen sprake is geweest van een noodweersituatie behoeft het beroep op noodweerexces niet te worden besproken.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van (benadeelde partij 1) op 5 juni 2009 en hij heeft zich met gebruikmaking van een mes verbaal dreigend uitgelaten tegenover (benadeelde partij 2) op 23 mei 2009. Dit zijn op zichzelf ernstige feiten, hoewel (benadeelde partij 2) niet erg onder de indruk schijnt te zijn geweest van de bedreiging aan zijn adres.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij - met uitzondering van een veroordeling in 2001 wegens openlijke geweldpleging - niet eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld.
Anderszijds heeft de rechtbank de stellige indruk dat er sprake is van een kentering in het leven van verdachte. Hij heeft zelf aangegeven dat hij sinds een half jaar samenwoont, werk heeft en op eigen kracht zijn middelengebruik heeft teruggebracht. Voorts begeeft hij zich niet meer in het milieu waarin de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden.
Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat deze keer nog met een werkstraf van 200 uren kan worden volstaan. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Wel dient verdachte te beseffen dat bij recidive de straffen strenger zullen worden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Aldus gewezen door mr. J.N. Bartels, voorzitter, mr. F. Koster en mr. M. Willemse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O. Bahi als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2010.