RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.630215-07 (P)
Uitspraak: 9 februari 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
(geboorteplaats)
(adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2010 te Zwolle.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr G.F.M.G. Heuting, advocaat te Apeldoorn.
Als officier van justitie was aanwezig mr. W. Ludwig.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd)
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van mei 2006 tot en met 14 juli 2006 te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland en/of in de gemeente Meppel en/of in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (benadeelde partij) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van EUR 125.000,00, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgedaan als (mede)eigenaar van een autobedrijf (naam autobedrijf) en/of
- die (benadeelde partij) te kennen gegeven een geldbedrag nodig te hebben teneinde te
kunnen investeren in een bedrijf (naam autobedrijf) en/of
- dat zij, (benadeelde partij) in een korte tijd mogelijk het drievoudige kon terugverdienen
en/of
- die (benadeelde partij) beloofd dat er een contract ter zake opgesteld zou worden, waarin
zou staan hoe het geldbedrag terugbetaald zou worden, terwijl het geldbedrag
nooit (geheel) is terugbetaald en/of
- een dergelijk contract nooit aan die (benadeelde partij) is aangeboden,
waardoor die (benadeelde partij) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van mei 14 juli 2006 tot en met 30 november te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland en/of in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk EUR 125.000,00, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke geldbedrag verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, namelijk bij wijze van investering,
onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2006 tot 17 juli 2006 te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland en/of in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (benadeelde partij) heeft bewogen tot de afgifte van een
auto, merk (merk 1), ((kenteken)), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgedaan als (mede)eigenaar van een autobedrijf (naam autobedrijf) en/of
- die (benadeelde partij) te kennen gegeven dat zij bij aankoop van een auto, merk
(merk 2), ((kenteken)), welke volgens verdachte een half jaar oud was, terwijl die auto in werkelijkheid ongeveer 16 maanden oud was die (merk 1), (kenteken) kon inruilen, waarna zij EUR 6000,00 voor die (merk 1) zou ontvangen en/of
- de formaliteiten van die transactie zou regelen en/of
- de radio/cdspeler uit die (merk 1) zou monteren in die (merk 2), wat niet
gebeurd is en/of
- dat de afgesproken inruilprijs niet in mindering op de koopprijs is
gebracht, waardoor die (benadeelde partij) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie refereert zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde is de officier van justitie van oordeel dat die feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit en heeft daartoe- kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat:
- het onaannemelijk is dat verdachte zich heeft voorgedaan als de heer (eigenaar autobedrijf), zoals achter het eerste gedachtestreepje op de tenlastelegging staat beschreven;
- het initiatief terzake de geldlening bij (X) lag en niet bij verdachte, zoals achter het tweede gedachte streepje op de tenlastelegging staat beschreven;
- het ongeloofwaardig is dat tussen verdachte en (benadeelde partij) zou zijn afgesproken dat zij met haar investering het drievoudige zou terugverdienen alsmede dat een contract zou worden opgesteld met daarin de wijze hoe zou worden terug betaald, zoals achter het derde en vierde gedachte streepje van de tenlastelegging staat beschreven;
- het voor een bewezenverklaring niet van belang is dat (benadeelde partij) nooit een contract overhandigd heeft gekregen, zoals achter het vijfde gedachtestreepje staat beschreven;
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte een bevrijdende betaling aan de heer (X) heeft gedaan, nu verdachte op 30 november 2006 de geldlening heeft terugbetaald aan (X) en (benadeelde partij) hier blijkens pagina 4 van haar verklaring bij de rechter-commissaris toestemming voor had verleend. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte (benadeelde partij) niet in de veronderstelling heeft gebracht dat de nieuw te kopen auto slechts 6 maanden oud was. Voor de ruit van de auto bevond zich een kaartje met het daadwerkelijke bouwjaar van de auto. (benadeelde partij) had gemakkelijk het daadwerkelijke bouwjaar kunnen controleren. Tevens was het voor verdachte technisch onmogelijk om de autoradio die zich in de oude auto van (benadeelde partij) bevond, naar de nieuwe auto van (benadeelde partij) over te brengen. Verder stelt de raadsman dat (benadeelde partij) haar oude auto van het merk (merk 1) ingeruild heeft voor een nieuwe auto van het merk (merk 2) waarbij zij het resterende bedrag aan autobedrijf (naam autobedrijf) zou betalen. (benadeelde partij) heeft vervolgens de (merk 1) aan verdachte overgedragen, die hij voor een bedrag van € 4.500 ,- aan autobedrijf (naam autobedrijf) verkocht heeft. Verdachte heeft een bedrag van € 4.500 ,- op de auto verdient. Deze € 4.500 ,- moet gezien worden als verdienste uit verrichte werkzaamheden zodat vrijspraak ten aanzien voor het onder 2 ten laste gelegde moet volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten tijde van de gebeurtenis waar de ten laste gelegde feiten op zien, had mevrouw (benadeelde partij) een relatie met de heer (X). (X) verrichte werkzaamheden voor verdachte.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De heer (X) en verdachte hadden plannen om samen een autobedrijf op te starten. (benadeelde partij) was bereid om een geldbedrag in het op te richten autobedrijf te investeren, volgens haar zeggen onder de voorwaarde dat er een contract zou worden opgesteld . Op 14 juli 2006 is (benadeelde partij) samen met (X) naar de bank gegaan om een geldbedrag van € 125.000,- van haar bankrekening op te nemen ter investering van het op te richten autobedrijf. Verdachte en medeverdachte (medeverdachte) bevonden zich op dat moment op de parkeerplaats van de bank. Nadat (benadeelde partij) de bank verliet liep zij naar de parkeerplaats van de bank waar zij vervolgens in haar auto stapte. Medeverdachte (medeverdachte) kwam bij haar in de auto zitten. (benadeelde partij) overhandigde het opgenomen bedrag van € 125.000,- aan medeverdachte (medeverdachte), die het ter verificatie natelde.
Medeverdachte (medeverdachte) heeft nadien het geldbedrag van € 125.000,- euro aan verdachte overhandigd . Over hetgeen vervolgens is gebeurd lopen de lezingen uiteen.
(verdachte) heeft verklaard dat hij met (benadeelde partij) had afsproken dat zij via haar boekhouder een contract zou laten opmaken met daarin de voorwaarden voor de terugbetaling van de gedane investering. Vervolgens zou hij het geld, dat hij van (medeverdachte) in ontvangst heeft genomen, in de kluis hebben gelegd. De reden waarom hij het geld niet ter investering zou hebben gebruikt was omdat hij het geld niet nodig zou hebben en omdat hij er geen goed gevoel bij had. (Verdachte) heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting verklaard dat hij het geldbedrag op 30 november 2006 aan (X) heeft terug gegeven. (verdachte) beweert dat hij een geldbedrag van € 137.500 ,- aan (X) overhandigd zou hebben waarbij (X) een ontvangstbevestiging zou hebben ondertekend. Deze € 137.500 ,- was bedoeld om het geleende geldbedrag van € 125.000,- aan (benadeelde partij) terug te geven, alsook de gemaakte kosten van € 8.000,- die zij heeft moeten maken om het geld zo spoedig mogelijk van de bank op te nemen. De eerdere betalingen door (verdachte) aan (X) moeten niet worden aangemerkt als een gedeeltelijke terugbetaling van de investering, doch als een vergoeding voor de klussen die (X) voor (verdachte) heeft verricht .
(benadeelde partij) verklaart daarentegen dat (verdachte) haar een contract had beloofd waarin zou staan dat zij haar investering zou terug verdienen en financieel voordeel van deze investering zou genieten. (verdachte) zou deze belofte gedaan hebben voordat zij het geld bij de bank had opgenomen. Ondanks herhaalde verzoeken heeft (benadeelde partij) geen contract in ontvangst kunnen nemen, evenmin heeft zij haar geld teruggekregen . Wel heeft zij circa € 1.550,- terug ontvangen van (verdachte) via (X).
Getuige (X) verklaart dat verdachte (benadeelde partij) het geldbedrag van € 125.000 ,- aan (verdachte) heeft overhandigd ter investering van een autobedrijf dat hij samen met (verdachte) zou oprichten. (Verdachte) zou hebben beloofd dat (benadeelde partij) een contract van hem zou krijgen ter zekerheid van haar investering. Nadat eerst (benadeelde partij) herhaaldelijk om haar contract had gevraagd, heeft ook getuige (X) om het contract gevraagd of anders de teruggave van het geldbedrag. Getuige (X) verklaart nooit een geldbedrag van € 137.500 ,- van (verdachte) in ontvangst te hebben genomen of hiervoor een ontvangstbevestiging te hebben ondertekend .
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat (benadeelde partij) het geld aan de medeverdachte van verdachte heeft overhandigd ter investering, waardoor zowel (benadeelde partij), (X) als verdachte op termijn financieel bevoordeeld zouden worden. Hierbij is echter niet aannemelijk geworden dat (benadeelde partij) daartoe is bewogen door de onder 1 primair opgesomde feitelijkheden. Voor wat betreft de primair ten laste gelegde oplichting komt de rechtbank dan ook tot vrijspraak.
De rechtbank beoordeelt het als opmerkelijk dat verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie nooit over een document heeft gerept waarin zou staan dat (X) een geldbedrag van
€ 137.500 ,- voor (benadeelde partij) in ontvangst zou hebben genomen. Dat had namelijk wel in de rede gelegen nu verdachte meent hiermee alle beschuldigen te kunnen pareren. Wat daarvan ook zij, het al dan niet terugbetaald zijn van het bedrag ad € 137.500,00 is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beantwoording van de vraag of in casu van verduistering sprake is geweest. Het was voor verdachte duidelijk dat (benadeelde partij) het contract wilde ontvangen dan wel haar geld terug wilde hebben. Zowel (benadeelde partij), getuige (getuige 1) als getuige (X) hebben dit aan verdachte kenbaar gemaakt, doch verdachte heeft hieraan geruime tijd geen gehoor gegeven. Verdachte beschikte over het geld van (benadeelde partij), maar heeft dat welbewust, ondanks verzoeken daartoe, niet teruggeven. Daarmee staat vast dat hij het bedrag naar eigen goeddunken heeft gebruikt en daarover als heer en meester heeft beschikt.
Op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op 10 juli 2006 heeft (benadeelde partij) een (merk 2 auto) gekocht in de veronderstelling dat zij de auto van verdachte zou hebben gekocht die zich voordeed als mede-eigenaar van autobedrijf (naam autobedrijf). Verdachte en (benadeelde partij) gingen samen naar autobedrijf (naam autobedrijf) waar verdachte haar adviseerde om de (merk 2) met kenteken (kenteken) te kopen, aangezien deze auto slechts 6 maanden oud zou zijn en zij voor haar (automerk 1) een inruilwaarde van € 6.000 ,- zou krijgen. (benadeelde partij) moest het totale bedrag van € 15.250,- voor de (automerk 1) aan autobedrijf (naam autobedrijf) betalen waarna verdachte een bedrag van € 6.000,- op haar rekening zou storten. (benadeelde partij) verklaart echter nooit de € 6.000,- op haar rekening gestort te hebben gekregen. Na wat onderzoek met getuige (getuige 1) is (benadeelde partij) er achter gekomen dat verdachte helemaal geen mede-eigenaar van autobedrijf (naam autobedrijf) was. Verder is (benadeelde partij) tot de ontdekking gekomen dat verdachte op 5 september 2006 haar (automerk 1) voor een bedrag van € 4.500,- aan autobedrijf (naam autobedrijf) heeft verkocht .
Verdachte ontkent echter dat hij zich zou hebben voorgedaan als mede-eigenaar van autobedrijf (naam autobedrijf). Volgens verdachte heeft (benadeelde partij) een auto gekocht met een verkoopprijs rond de € 20.000,- waarbij € 4.500 ,- in mindering is gebracht als inruilwaarde voor haar (automerk 1). Hierdoor moest (benadeelde partij) nog een totaal bedrag van € 15.500,- aan (naam autobedrijf) betalen. Verdachte verklaart dat hij de (automerk 1) van (benadeelde partij) heeft gekregen en dat hij deze aan autobedrijf (naam autobedrijf) heeft verkocht voor € 4.500 ,- .
De rechtbank gaat uit van de aangifte van (benadeelde partij) en de door haar afgelegde verklaringen. De rechtbank acht deze aangifte en verklaringen, vanwege de gedetailleerdheid en de consistentie ervan, dermate overtuigend dat de ontkenning van verdachte terzijde kan worden geschoven. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de aangifte onder meer steun vindt in de verklaringen van (X) waar het de hoedanigheid die verdachte aannam betreft, alsmede de gedane belofte van verdachte dat (benadeelde partij) een inruilbedrag van € 6.000,- voor haar auto zou krijgen. Verder vindt de rechtbank steun voor het relaas van aangeefster in de factuur die aangeefster bij de koop van de auto overhandigd heeft gekregen. Uit de factuur blijkt niet dat het bedrag van € 6.000,- in de aanschafwaarde verrekend zou zijn , zoals de verdachte ter zitting stelt. Overigens is evenmin geloofwaardig dat (autobedrijf) de inruilwaarde heeft verrekend, terwijl (verdachte) de beschikking kreeg over de auto en deze later heeft verkocht aan (autobedrijf).
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd onder 1 primair en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij in of omstreeks de periode van 14 juli 2006 tot en met 30 november 2006 te
gemeente Apeldoorn, opzettelijk EUR 125.000,00, toebehorende aan (benadeelde partij), welke geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf, namelijk bij wijze van investering,
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij in de periode van 01 juli 2006 tot 17 juli 2006 te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland en/of in de gemeente Apeldoorn, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (benadeelde partij) heeft bewogen tot de afgifte van een
auto, merk (automerk 1), ((kenteken)), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgedaan als (mede)eigenaar van een autobedrijf (naam autobedrijf) en
- die (benadeelde partij) te kennen gegeven dat zij bij aankoop van een auto, merk (automerk 2), (kenteken)), welke volgens verdachte een half jaar oud was, terwijl die auto in werkelijkheid ongeveer 16 maanden oud was die (automerk 1), (kenteken) kon inruilen, waarna zij EUR 6.000,00 voor die (automerk) zou ontvangen en
- dat de afgesproken inruilprijs niet in mindering op de koopprijs is
gebracht, waardoor die (benadeelde partij) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het onder 1 subsidiair bewezene levert op:
Verduistering,
strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezene levert op:
Oplichting,
strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een werkstraf voor de duur van 180 uur en een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen (automerk) en (automerk).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor vrijspraak gepleit voor zowel de onder 1 als onder 2 ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft de raadsman ook bepleit de inbeslaggenomen auto’s van de verdachte niet verbeurd te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan twee vermogensdelicten, waarbij het aanzienlijke geldbedragen betrof. Verdachte presenteerde zichzelf als een succesvolle ondernemer waardoor hij vertrouwen bij aangeefster heeft gewekt. Dit vertrouwen heeft hij vervolgens ernstig geschaad. Hierdoor heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor zijn slachtoffer. Verdachte dient ervan doordrongen te worden dat dergelijk handelen niet wordt geaccepteerd.
Naar het oordeel van rechtbank dient rekening gehouden te worden met de persoon van de verdachte in het bijzonder het justitiële verleden van verdachte. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van een de verdachte betreffende uitreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 december 2009.
In het voordeel van de verdachte is het tijdsverloop in de onderhavige strafzaak meegewogen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat niet vaststaat dat de onder verdachte inbeslaggenomen (automerk) en (automerk) door middel van de bewezen verklaarde strafbare feiten zijn verkregen. De rechtbank zal derhalve de teruggave aan verdachte gelasten van deze voertuigen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Deze gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf voor de duur van 180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Beslag
De rechtbank gelast de teruggave van de (automerk) en (automerk) aan de verdachte.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. J.N. Bartels en mr. S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O. Bahi als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010.