RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.400225-09 (P)
Uitspraak: 9 februari 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
(geboorteplaats
(adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2010 te Zwolle.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G.C. Pol.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2008 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, een portemonnee, een rijbewijs, één of meer pasjes, geld, autopapieren, sleutels, een bril, een mobiele telefoontoestel en/of make-up spullen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde partij), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan
en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die (benadeelde partij) en/of (benadeelde partij 2) gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders die tas met geweld uit de handen van die (benadeelde partij) heeft/hebben gerukt en/of
getrokken en/of die (benadeelde partij 2) heeft/hebben geslagen;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm, op ambtseed opgemaakt proces-verbaal nr. PL04MI/08-151184 d.d. 25 december 2008, opgenomen op p. 14 van het dossier met nr. PL04MI/09-500202A, inhoudende de verklaring van (benadeelde partij), aangeefster;
- de bekennende verklaringen door verdachte d.d. 21 augustus 2009 (p. 22-25 van opgemeld dossier) en 23 augustus 2009 (p. 26-29 van opgemeld dossier).
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 januari 2010;
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 25 december 2008 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, een portemonnee, een rijbewijs, een of meer pasjes, geld, autopapieren, sleutels, een bril, een mobiel telefoontoestel en make-up spullen, toebehorende aan (benadeelde partij), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die (benadeelde partij) en/of (benadeelde partij 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte die tas met geweld uit de handen van die (benadeelde partij) heeft gerukt en die (benadeelde partij 2) heeft geslagen.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Diefstal met geweld,
Strafbaar gesteld bij artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd
een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen met aftrek, alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uur en een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen te geven door Stichting Reclassering Nederland.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft een lagere straf bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het initiatief heeft genomen tot een slachtoffer-dader gesprek, het feit dat verdachte de schade aan het slachtoffer heeft vergoed, en de behandeling die verdachte thans ondergaat voor zijn psychische- en agressieproblemen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Een delict als het onderhavige brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Daarbij neemt de rechtbank ook in ogenschouw dat verdachte een groot aandeel heeft gehad in de uiteindelijke voltooiing van het delict en al eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een straf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd.
Anderzijds houdt de rechtbank er bij het bepalen van de strafmodaliteit rekening mee dat verdachte schuldbesef en berouw toont en dat hij de schade ad € 150,00 heeft betaald aan het slachtoffer, alsook met de uitkomsten van de rapportage van Tactus.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij) thans middels andere weg door verdachte aan de benadeelde partij is voldaan. Gelet hierop dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Deze gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij) af.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en J.N. Bartels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O. Bahi als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010.