ECLI:NL:RBZLY:2010:BL9451

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
450209 CV 09-2635
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van overwerk door ex-werknemer en onrechtmatige concurrentie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 maart 2010, stond de vordering van een ex-werknemer, aangeduid als [eisende partij], centraal. De ex-werknemer vorderde een vergoeding voor overwerk dat zij had verricht in de periode van 2003 tot en met 2007, in totaal een bedrag van € 17.724,15 bruto. De werkgever, de besloten vennootschap RIGHT MARKTONDERZOEK EN ADVIES B.V. (RMA), voerde aan dat de vordering was verjaard en dat de ex-werknemer zich had gedragen op een wijze die rechtsverwerking met zich meebracht. De kantonrechter oordeelde dat het beroep van RMA op verjaring deels slaagde, aangezien de vordering tot uitbetaling van overwerk voor de jaren 2003 en 2004 was verjaard. De rechter concludeerde dat de ex-werknemer haar aanspraken op vergoeding van overwerk niet tijdig had geclaimd en dat haar stilzitten gedurende de jaren een gerechtvaardigd vertrouwen bij RMA had gewekt dat zij geen aanspraak meer wilde maken op deze vergoedingen.

Daarnaast was er een vordering van RMA in reconventie, waarin zij de ex-werknemer verzocht zich te onthouden van oneerlijke concurrentie en om bedrijfseigendommen terug te geven. De kantonrechter oordeelde dat de ex-werknemer niet onrechtmatig had gehandeld, aangezien zij niet gebonden was aan een non-concurrentiebeding en er onvoldoende bewijs was dat zij zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatige concurrentie. De vorderingen van zowel de ex-werknemer als RMA werden afgewezen, waarbij de ex-werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de procedure in conventie en RMA in de kosten van de procedure in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 450209 CV 09-2635
datum : 2 maart 2010
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, verder te noemen: ‘[eisende partij]’,
gemachtigde mw. mr. F.J. Bloem-Timmermans, advocaat te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap RIGHT MARKTONDERZOEK EN ADVIES B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, verder te noemen: ‘RMA’
gemachtigde mr. J.A. de Groot, advocaat te Amsterdam Zuidoost.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 24 april 2009,
- de akte overlegging productie d.d. 12 mei 2009,
- het antwoord tevens de eis in reconventie van RMA,
- de repliek in conventie tevens het antwoord in reconventie van [eisende partij],
- de dupliek in conventie tevens de repliek in reconventie van RMA en
- de dupliek in reconventie van [eisende partij].
Het geschil
in conventie:
De vordering van [eisende partij] strekt ertoe dat RMA bij vonnis wordt veroordeeld tot betaling van:
1. een bedrag van € 17.724,15 bruto aan vergoeding van overwerk over de periode van 2003 tot en met 2007;
2. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over voormelde overwerkvergoeding;
3. een bedrag van € 2.658,62 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
4. de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf de opeisbaarheid daarvan;
onder veroordeling van RMA in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
in reconventie:
De vordering van RMA strekt ertoe dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uit-
voerbaar bij voorraad, [eisende partij] zal gebieden:
1. zich te onthouden van oneerlijke concurrentie jegens RMA;
2. tot opgave van alle in haar of haar gemachtigdes bezit zijnde bedrijfseigendommen van RMA, waaronder begrepen digitale documenten en documenten in hardcopy;
3. tot afgifte van alle bedrijfseigendommen, waaronder begrepen alle documenten op een USB-stick alsmede in hardcopy;
4. een verklaring af te leggen dat zij zich in de toekomst zal onthouden van oneerlijke concurrentie en geen gebruik zal maken van de gegevens die afkomstig zijn van de bedrijfseigendommen van RMA,
een en ander telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
[eisende partij] heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
in conventie en in reconventie
a. [eisende partij], geboren op [datum], is per [datum in] 2000 wederom bij RMA in dienst getreden voor de bepaalde duur van 1 jaar, nadat zij eerder in de periode van 1995 tot medio 1996 en van mei 1997 tot februari 1998 bij (de rechtsvoorganger van) RMA in dienst is geweest. De arbeidsovereenkomst is per 1 mei 2001 voor onbepaalde tijd voortgezet.
b. In zowel de arbeidsovereenkomst van 1 mei 2000 als die van 1 mei 2001 is in artikel 5. weergegeven: ‘De werktijden zijn op maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 17.00 uur, met een middagpauze van 30 minuten. De gebruikelijke arbeidsduur per week is 40 uur en de gebruikelijke arbeidsduur per dag is 8 uur. De werkgever is gerechtigd opdracht te geven tot overwerk. Bij bijzondere omstandigheden verplicht de werknemer zich tot overwerk. De vergoeding van overwerk wordt in overleg met de werkgever of verstrekt in de vorm van vrije tijd, gelijk aan het aantal uren dat het overwerk heeft geduurd, of uitbetaald met het voor de werknemer geldende uurloon, vermenigvuldigd met het aantal overgewerkte uren.’
c. In de periode van 2 juli 2007 tot 22 oktober 2007 heeft [eisende partij] zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten. In overleg met RMA is [eisende partij] vanaf 22 oktober 2007 bij wijze van proef 16 uur per week thuis gaan werken. RMA heeft in januari 2008 haar toestemming tot thuiswerk ingetrokken, waarna [eisende partij] - eveneens in overleg met RMA - vanaf februari 2008 16 uur per week aan ouderschapsverlof heeft opgenomen.
d. In een gesprek van 19 juni 2008 over een mogelijke wijziging in de omvang van de arbeidsovereenkomst heeft [eisende partij] voorgesteld om de overeenkomst te wijzigen in een dienstverband van 32 uur per week, waarbij zij vooralsnog 24 uur per week zou werken, zulks ter compensatie van in de periode van 2001 tot en met 2007 gewerkte overuren. RMA heeft dit voorstel afgewezen, onder betwisting van [eisende partij]’s aanspraken op compensatie van overuren. Na verder overleg tussen partijen is eind juni 2008 overeengekomen dat de omvang van het dienstverband per 1 augustus 2008 werd teruggebracht van 40 uur tot 24 uur per week.
e. Na gerezen verschillen van inzicht is de arbeidsovereenkomst van partijen met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 maart 2009.
f. Het laatst door [eisende partij] verdiende loon bedraagt € 19,85 bruto per uur, exclusief 8% vakantietoeslag.
g. [eisende partij] drijft sinds 1 maart 2009 een onderneming, genaamd ‘Marketingpoint’. Die onderneming richt zich, gelijk RMA, op marktonderzoek.
h. Bij brief van 26 juni 2009 heeft RMA [eisende partij] gesommeerd om alle gegevens betreffende RMA in hardcopy en via een usb-stick aan RMA te overhandigen. [eisende partij] heeft daarop bij brief een CD-rom met digitale urenbestanden aan RMA toegezonden.
De standpunten van partijen
in conventie en in reconventie
Op wat [eisende partij] aan haar vordering in conventie en aan haar verweer in reconventie dan wel RMA aan haar verweer in conventie en aan haar vordering in reconventie ten grondslag heeft gelegd, zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
De beoordeling
in conventie
1.
In geschil is het antwoord op de vraag of [eisende partij] een aanspraak heeft op uitbetaling van overuren over de jaren 2003 tot en met 2007, zoals zij stelt en RMA bestrijdt.
2.
Of, en zo ja in welke mate [eisende partij] overwerk heeft verricht, kan op grond van het navolgende echter om redenen van proceseconomie in het midden blijven. Indien veronderstellenderwijs tot uitgangspunt wordt genomen dat [eisende partij] overwerk heeft verricht, stuit een daarop gebaseerde vordering af op wat hieronder in de rechtsoverwegingen 3. en 4. wordt overwogen.
3.
Daarvoor is allereerst redengevend dat RMA’s beroep op verjaring van [eisende partij]’s vordering deels slaagt.
3.1
Bij de vordering tot uitbetaling van overwerk gaat het om een bedrag per uur. Het gaat daardoor om loon dat in geld en naar tijdsruimte is vastgesteld. Het tijdstip van opeisbaarheid van een dergelijke vordering moet worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 7:623 BW (zie o.m. HR 1 november 2002, NJ 2002, 600).
3.2
Nu vast staat dat [eisende partij] haar reguliere salaris op maandelijkse basis ontving, vloeit daaruit voort dat haar eventuele aanspraken wegens het verrichten van overwerk in een bepaalde maand, opeisbaar zijn geworden na afloop van de maand waarin de overuren zijn gewerkt.
3.3
Een vordering van uit te betalen overwerk verjaart in beginsel ingevolge artikel 3:307 en 308 BW door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering telkens opeisbaar is geworden. De verjaring heeft plaats ten aanzien van elke verschenen maandelijkse aanspraak afzonderlijk. Een dergelijke verjaring kan op de in het eerste lid van artikel 3:317 BW voorgeschreven wijze worden gestuit. Dat artikellid luidt: ‘De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldenaar zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.’ Volgens vaste rechtspraak (zie o.m. HR 14 februari 1997, NJ 1997, 244 en HR 27 juni 2008, NJ 2008, 373) is inzake het vereiste van de schriftelijke mededeling beslissend dat sprake moet zijn van een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijs-materiaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering kan verweren. Voorwaarde is derhalve dat de wederpartij uit een schriftelijke mededeling had behoren te begrijpen dat eiser zich ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt.
3.4
Uit het voorgaande volgt dat uit de enkele omstandigheid dat [eisende partij] naar haar zeggen in 2005 en in 2008 mondeling met RMA heeft gesproken over het haars inziens bestaande tegoed aan overuren ‘en uitdrukkelijk heeft aangegeven aanspraak te willen maken op uitbetaling van de overuren’ niet als een stuitinghandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW kan worden aangemerkt. Evenmin kan als stuitingshandeling worden aangemerkt, gelet op voormeld arrest van 14 februari 1997, de omstandigheid dat RMA - en niet [eisende partij] - in een emailbericht van 6 januari 2006 en in de gespreksverslagen van 19 juni 2008 en 4 november 2008 is ingegaan op het al dan niet extra werken door [eisende partij] en haar eventuele aanspraken.
3.5
[eisende partij] heeft voor het overige niet meer aangevoerd dan dat de dagvaarding - uitgebracht op 24 april 2009 - ‘in ieder geval als een stuitingshandeling kan worden beschouwd’.
3.6
Nu er vanuit moet worden gegaan dat [eisende partij] haar vordering tot uitbetaling van overwerk, verricht in de jaren 2003 tot en met 2007, niet eerder heeft gestuit dan op 24 april 2009 is daarvan de conclusie dat die vordering, voor zover die opeisbaar is geworden voor 24 april 2004, is verjaard.
3.7
Uit de door [eisende partij] als productie 5. bij dagvaarding gevoegde specificatie blijkt dat zij haar overuren slechts per jaar - en niet per maand - heeft gespecificeerd. Voor het jaar 2003 heeft zij een aantal van 190,5 uur gesteld en voor het jaar 2004 180,75 uur. In de stellingen van [eisende partij] is geen aanwijzing te vinden voor een toerekening van die uren over 2004 aan afzonderlijke maanden. [eisende partij] heeft bij dagvaarding als productie 4. wel een uren-registratie over 2004 overgelegd, maar dat stuk is voor het overige onbelicht gebleven. In een civiele procedure dient het bewijs ter staving van een door een procespartij ingenomen standpunt te worden bijgebracht door die partij. Het is om die reden dan niet aan de kantonrechter om dat 49 pagina’s tellende, zeer gedetailleerde stuk zelfstandig uit te zoeken, te rangschikken en op haar betekenis voor het betreffende standpunt van [eisende partij] te onderzoeken. Er moet dan ook met de voorliggende gegevens en het ontbreken van een aanbod om alsnog toelichting te geven tot de conclusie worden gekomen dat van het over het jaar 2004 gesteld aantal van 180,75 uur niet kan worden vastgesteld op welke maand(en) die uren betrekking hebben. Het gevolg daarvan moet naar het oordeel van de kantonrechter zijn dat het gehele aantal van 180,75 uur wordt getroffen door voormeld beroep op verjaring.
3.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat van de vordering tot betaling van overwerk ad € 17.724,15 het gedeelte dat betrekking heeft op het jaar 2003 (€ 3.505,20 bruto) en 2004 (€ 3.687,30 bruto) wegens verjaring niet toewijsbaar is.
4.
Voor het overige slaagt het beroep van RMA op verwerking van [eisende partij]’s eventuele aanspraken op vergoeding van overwerk.
4.1
Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (zie o.m. HR 7 juni 1991, NJ 1991, 708). Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Hiervoor is meer nodig, namelijk een gedraging van de schuldeiser, die onder omstandigheden ook in een nalaten kan bestaan. Deze gedraging of dat nalaten dient bij de schuldenaar een zodanig vertrouwen te hebben opgewekt of zijn positie zodanig onredelijk te hebben verzwaard, dat de schuldeiser in redelijkheid geen beroep meer kan doen op dat ingeroepen recht. De omstandigheden van het geval zijn dienaangaande beslissend.
4.2
In dit geval kan het volgende worden vastgesteld.
a. RMA heeft tijdens het dienstverband van [eisende partij], dat laatstelijk de periode van 1 mei 2000 tot 1 maart 2009 beslaat en daardoor bijna negen jaren heeft geduurd, nimmer een vergoeding voor overwerk aan [eisende partij] uitbetaald.
b. [eisende partij] is, ondanks het uitblijven van uitbetaling van overwerk, gedurende de jaren 2003 tot en met 2007 overuren blijven maken (860,5 uur in totaal over die jaren, naar zij becijfert) terwijl uit haar stellingen volgt dat van overwerk met een vergelijkbare omvang ook in eerdere jaren sprake was.
c. [eisende partij] heeft erkend dat RMA haar in 2001 - mondeling - te kennen heeft gegeven dat zij vanaf 2001 geen aanspraak meer kon maken op vergoeding van overuren - vanwege een wijziging in haar functie van projectleider zonder leidinggevende verantwoordelijkheden in één met leidinggevende verantwoordelijkheden met verhoging van salaris, naar de kantonrechter begrijpt. [eisende partij] stelt wel tegen die mededeling te hebben geprotesteerd doch dat is door RMA bestreden. [eisende partij] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat zij in 2001 een dergelijk protest heeft laten horen. In ieder geval heeft dat protest niet in de weg gestaan aan het blijven maken van overuren en het zonder verder protest genoegen nemen met loonbetalingen zonder vergoeding van die overuren.
d. Bij emailbericht van 6 januari 2006 heeft RMA aan [eisende partij] meegedeeld: ‘Ik heb je vakantiekaart 2005/2006 afgewerkt/bijgewerkt. In 2005 kwam je dus 3 dagen tekort, waarvan wij de helft (12 uur) als onbetaald verlof hebben doorgerekend en de andere helft ‘schenken’. Dit laatste ter compensatie van al die extra uren die je hebt gewerkt, maar dat is wel eenmalig, uitzonderlijk en niet volgens de afspraken. Dat hebben we al uitvoerig besproken dus wil ik daar nu verder niet meer op ingaan. (...)’ [eisende partij] heeft op 9 januari 2006 op die mededeling niet anders geantwoord dan met ‘Bedankt voor de schenking!’. Ook daarna is [eisende partij] overuren blijven maken en heeft zij zonder protest genoegen genomen met loonbetalingen zonder vergoeding van die overuren.
e. Uit de stellingen van [eisende partij] volgt dat zij na terugkeer op 22 oktober 2007 van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof, welk verlof is ingegaan per 2 juli 2007, geen overuren meer heeft gewerkt.
f. Op 4 maart 2008 is tussen RMA en [eisende partij] onder meer gesproken over de periode na 22 oktober 2007 waarin zij 16 uur per week thuis zou werken, RMA’s intrekking van de toestemming daartoe in januari 2008, het vervolgens opnemen van 16 uur per week aan ouderschapsverlof per 1 februari 2008 en een verlaging van [eisende partij]’s vaste uren per 1 augustus 2008. In het van dat gesprek opgemaakte verslag is niet te lezen dat partijen toen hebben gesproken over eventuele compensatie van overuren.
g. Op 19 juni 2008 is tussen partijen verder gesproken over de omvang van het arbeids-contract per 1 augustus 2008. Daarover is - voor zover relevant - in een door RMA opgesteld verslag weergegeven: ‘[I] stelt voor per 1 augustus 2008 een contract voor 32 uur te willen, maar daadwerkelijk 24 uur per week te willen werken. Zij meent namelijk vanuit het verleden recht te hebben op compensatie van meergewerkte uren. [H] en [U] geven direct aan dat dit onbespreekbaar is en begrijpen niet waar dit nu ineens vandaan komt. [I] zegt dat de meergewerkte uren uit het registratiesysteem gehaald kunnen worden. [H] geeft aan dat er altijd afgesproken is dat eventueel meergewerkte uren onderdeel zijn van het projectleiderschap met bijbehorend salaris. [I] zegt dat zij ooit wel eens heeft aangegeven dat zij vindt dat meeruren iets mee zou moeten gebeuren. [H] en [U] hebben destijds ook gemeld dat dit all in the game. Bovendien is er ook nooit als zodanig naar de urenregistratie gekeken. Er is nooit een handtekening voor akkoord o.i.d. opgezet als er uren waren ingevuld. Omdat er immers nooit zo met die urenregistratie is omgegaan. Afgesproken is dat [i] volgende week, voor 1 juli, aangeeft hoe per 1 augustus het contract eruit zal uitzien, zoals de insteek van dit gesprek ook was. [H] en [U] geven nogmaals aan dat aanspraak kunnen maken op overuren in het (verre) verleden niet mogelijk is.’ Vast staat dat partijen op 26 juni 2008 een vervolgbespreking hebben gehouden en dat het hiervoren bedoeld verslag is aangevuld - voor zover relevant - als volgt: ‘[I] geeft aan per 1 augustus 2008 in principe een contract te willen voor 24 uur per week maar wil het recht behouden indien zij het wenselijk vindt het aantal uren uit te breiden naar 28 of 32 uur. (...) Het functioneren zal frequent worden geëvalueerd het komende half jaar (...). Een uitbreiding van de uren, indien beide partijen dat wenselijk vinden, behoort dan zeker tot de mogelijkheden. (...)’ Vast staat dat partijen de arbeidsomvang van [eisende partij] vervolgens per 1 augustus 2008 hebben teruggebracht van 40 uur naar 24 uur per week, zonder dat daarin het door [eisende partij] ingebrachte argument van in het verleden gewerkte meeruren tot uiting is gekomen. Gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] daarbij een voorbehoud heeft gemaakt betreffende overuren of anderszins haar aanspraken heeft (willen) voorbehouden.
h. Op 4 november 2008 is tussen partijen gesproken over de achtergrond van [eisende partij]’s verzuim wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid tot 3 november 2008, in welk kader [eisende partij] aan de orde heeft gesteld dat zij in de jaren voorafgaande aan haar zwangerschap meeruren heeft gewerkt en dat zij meent het recht te hebben om die uren te gebruiken om 24 uur per week te kunnen blijven werken en het aantal contracturen te verhogen naar 32 uur per week. Ook in dat gesprek heeft RMA [eisende partij] meegedeeld ‘dat zij niet met terugwerkende kracht beroep kan doen op eventuele overuren uit het verre verleden’. Vervolgens zijn partijen in december 2008 in overleg gegaan over een beëindiging van de arbeidsrelatie, waarover eind december 2008 overeenstemming is bereikt. Eerst in dat kader is RMA meegedeeld dat [eisende partij] haar rechten omtrent de overuren voorbehield.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij] op de hiervoor in rechtsoverweging 4.2 bedoelde cruciale momenten a. tot en met d. telkens stil heeft gezeten en zich nimmer heeft beklaagd over het uitblijven van overwerkvergoedingen dan wel nimmer heeft aangedrongen op het zoveel mogelijk compenseren van overuren in vrije tijd. Eerst in juni 2008 en daardoor pas geruime tijd nadat [eisende partij] geen overuren meer maakte, heeft zij een verlangen tot compensatie van overuren kenbaar gemaakt en dan slechts in het kader van een overleg over de aanpassing van de omvang van haar dienstverband. Dat aangedragen argument is vervolgens niet in de in juni 2008 nader tussen partijen overeengekomen aanpassing van de arbeidsomvang verwerkt, zonder dat van een voorbehoud dienaangaande is gebleken.
4.4
Door op geen van die momenten voor haar belangen en aanspraken op te komen, heeft [eisende partij] bij RMA het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij haar aanspraken dienaangaande - zo zij daar al over beschikte - niet wilde effectueren en dat zij deze zou laten rusten. Het is dan ook op de voet van artikel 6:2 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien [eisende partij] thans alsnog haar aanspraken op uitbetaling van overuren geldend zou kunnen maken.
5.
De vordering van [eisende partij] zal dan ook worden afgewezen onder haar veroordeling in de proceskosten.
in reconventie
6.
RMA heeft aangevoerd dat [eisende partij] na het eindigen van de arbeidsrelatie haar concurrentie is gaan aandoen met gebruikmaking van specifieke bij en via haar - RMA - verworven kennis, en dat [eisende partij] daardoor onrechtmatig jegens haar handelt. Zij heeft daardoor recht en belang bij een gebod aan [eisende partij] om zich te onthouden van oneerlijke concurrentie, aldus RMA.
7.
De kantonrechter stelt het volgende voorop.
7.1
Een ex-werknemer die niet aan een non-concurrentiebeding is gebonden, is in beginsel vrij om te bepalen bij wie hij in dienst treedt. Voor de vrije ex-werknemer staat in beginsel de mogelijkheid open zich als zelfstandig concurrent van zijn voormalig werkgever te vestigen, dan wel bij een concurrent in dienst te treden. Hij heeft daardoor, anders dan de wél aan een concurrentieverbod gebonden werknemer, een volledig vrije keuze van arbeid. In dat kader heeft de voormalige werkgever ook te dulden dat zijn ex-werknemer relaties van hem benadert.
7.2
Bijkomende omstandigheden kunnen echter tot de conclusie leiden dat de omstandigheden waaronder de concurrerende gedragingen hebben plaatsgevonden maken dat er sprake is van onrechtmatige concurrentie. Volgens vaste rechtspraak is daarvan sprake indien met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten opgedaan bij de voormalige werkgever, stelselmatig en substantieel actief onder klanten, althans zakelijke relaties, met een duurzaam karakter van de ex-werkgever wordt geworven.
8.
Wat betreft de vraag of [eisende partij] na het eindigen van de arbeidsrelatie RMA op onrechtmatige wijze concurrentie is gaan aandoen, geldt het volgende.
8.1
Onomstreden is dat [eisende partij] niet gebonden is aan een non-concurrentiebeding of een relatiebeding ten gunste van RMA.
8.2
Uit wat hiervoor in overweging 7.1 is overwogen, volgt daardoor dat het door [eisende partij] na het eindigen van de arbeidsverhouding met RMA gaan drijven van een eigen onderneming die zich (deels) op dezelfde markt richt als RMA, op zichzelf niet al als onrechtmatig tegenover RMA kan worden aangemerkt.
8.3
Uit de stellingen van RMA kan niet volgen dat [eisende partij] (bestendige) relaties van haar heeft afgenomen, althans onder hen stelselmatig en substantieel actief heeft geworven. RMA heeft daarover - overigens eerst bij repliek in reconventie - niet meer aangevoerd dan dat zij ‘namelijk van een van haar grootste klanten heeft vernomen dat [eisende partij] hen heeft benaderd met het doel de relatie met RMA te verbreken en zelf zaken met deze relatie te doen’. Aan een dergelijke, vaag gebleven stelling moet aanstonds voorbij worden gegaan.
8.4
Evenmin is in voldoende mate aannemelijk geworden dat [eisende partij] zich na 1 maart 2009 heeft bediend van essentiële bedrijfsinformatie van RMA. RMA heeft die stelling niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, wat, gezien de betwisting van die stelling door [eisende partij], wel op haar weg had gelegen. Aan die stelling moet dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij worden gegaan. Aan een bewijsopdracht conform het door RMA - overigens ter zake slechts in algemene bewoordingen vervatte - gedane bewijsaanbod ter zake wordt dan ook niet toegekomen.
8.5
De conclusie moet dan ook zijn dat niet kan worden vastgesteld dat [eisende partij] zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan onrechtmatige concurrentie van RMA. RMA’s vordering sub 1. is dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
9.
Anders dan RMA aanvoert, zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waarop de conclusie kan worden gebaseerd dat [eisende partij] thans nog beschikt over - niet nader geduide - ‘bedrijfseigendommen, waaronder begrepen digitale documenten en documenten in hardcopy’, zodat, gelet op RMA’s erkenning dat zij van [eisende partij] een CD-rom met daarop urenregistraties per jaar heeft ontvangen, de onderdelen 2. en 3. van haar reconventionele vordering als onvoldoende onderbouwd eveneens sneuvelen.
10.
Gelet op het voorgaande is RMA’s enkel op de toekomst gerichte vordering sub 4. als
louter speculatief te beschouwen. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van die verder ongespecificeerd gebleven vordering.
11.
RMA zal als de in deze procedure in het ongelijk gestelde partij in de kosten daarvan worden verwezen als nader te melden.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
- wijst de vordering van [eisende partij] respectievelijk RMA af;
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van RMA begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde;
- veroordeelt RMA in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 400,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terecht-zitting van 2 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.