ECLI:NL:RBZLY:2010:BL7184

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/450235-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en plaatsing in inrichting voor jeugdigen na meervoudige strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder bedreiging, brandstichting en openlijk geweld. De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, heeft ter terechtzitting een jeugddetentie van 125 dagen geëist, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis, en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1995, zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende feiten die zijn gepleegd onder invloed van een gedragsstoornis en misbruik van cannabis. De rechtbank heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte onder andere is beschuldigd van bedreiging met een mes, openlijk geweld en brandstichting. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de adviezen van deskundigen die hebben geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft besloten om de verdachte een laatste kans te geven door een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen, in plaats van een onvoorwaardelijke maatregel. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 52,= toegewezen aan de benadeelde partij, Regio Politie IJsselland, en de vordering van een andere benadeelde partij afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de verdachte tot jeugddetentie veroordeeld en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan gedragsinterventies en toezicht door jeugdzorg.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.450235-09; 07.450121-09; 07.450317-09; 07.686028-10 en 07.450268-08 (vtvv), (gev.ttz).
Uitspraak: 02 maart 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres),
thans verblijvende (verblijfplaats).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2009, 1 februari 2010 en 16 februari 2010. De verdachte is op 16 februari 2010 verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder parketnummer 07.450235-09, 1, 2 en 3; het onder parketnummer 07.450121-09 1 primair en 2; het onder parketnummer 07.450317-09; het onder parketnummer 07.686028-10 ten laste gelegde tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 125 dagen, met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Politie IJsselland tot een bedrag van € 52,=, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag;
- het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij (naam slachtoffer), nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en
- afwijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 07.450268-08.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgen tenlasteleggingen met parketnummers 07.450235-09; 07.450121-09; 07.450317-09; 07.686028-10 en 07.450268-08)
BEWIJS
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450235-09 onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het mes dat verdachte heeft gebruikt een “gewoon” keukenmes betreft, dat niet is gekwalificeerd als verboden wapen in de Wet Wapens en Munitie.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450121-09 onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de rol van verdachte zo beperkt is geweest dat het bestanddeel “in vereniging” niet bewezen verklaard kan worden en voorts dat eerder sprake is geweest van de onder 1 subsidiair ten last gelegde mishandeling dan van het onder 1 primair ten laste gelegde openlijk geweld. Volgens de raadsman is de trap die verdachte het slachtoffer heeft gegeven onvoldoende om te spreken van een significante bijdrage.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450317-09 ten laste gelegde heeft de raadsman van verdachte betoogd, dat verdachte weliswaar de hoes van de matras had gehaald om deze als deken te gebruiken, doch dat deze handeling verdachte in het licht van het op zijn jeugdige leeftijd ongehoord lange verblijf in een politiecel niet als vernieling van de matras kan worden aangerekend.
Met betrekking tot het onder 07.686028-10 ten laste gelegde heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit, nu door het in brand steken door verdachte van de wasmand geen gemeen gevaar voor goederen en/of personen is ontstaan. De leiding dient op een brandmelding snel te reageren en verdachte heeft er daarom bewust voor gekozen de wasmand onder de rookmelder te zetten.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450235-09 onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt:
Het mes dat verdachte heeft gebruikt om de conciërges, naar eigen zeggen, af te schrikken, betrof, volgens de foto in het dossier, een keukenmes met een totale lengte van 26 centimeter. Het zilverkleurige lemmet had een lengte van 14,5 centimeter. Verdachte is na het conflict met de conciërges naar huis gegaan met het doel een mes op te halen en een van de conciërges daarmee, naar eigen zeggen “neer te steken”. Voorts heeft verdachte het mes op zodanige wijze gehanteerd dat beide slachtoffers hebben gezien dat verdachte het mes in bezit had. Verdachte heeft bovendien dreigende taal gebezigd. Gezien voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het mes, gelet op de aard van het mes en de omstandigheden waaronder het mes is aangetroffen, voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan één van de conciërges toe te brengen dan wel om mee te dreigen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het mes wel degelijk als een categorie IV (sub 7) wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie kan worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en verwerpt het verweer.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450121-09 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft, naar eigen zeggen, het slachtoffer slechts éénmaal geschopt. Uit de aangiften van (naam slachtoffer) en (naam 2), alsmede de verklaring van getuige (naam 3) komt echter naar voren dat verdachte het slachtoffer meermalen heeft geschopt en geslagen. Gezien de consistentie van de verklaringen van aangevers en de getuige acht de rechtbank laatstgenoemde verklaringen betrouwbaar en is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte slachtoffer (naam slachtoffer) meermalen heeft geschopt en geslagen. Verdachte heeft daarmee in tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd, een significante bijdrage geleverd aan het openlijk geweld, dat in vereniging is gepleegd.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450317-09 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de hoes van zijn matras kapot heeft getrokken omdat hij geen deken kreeg van de verbalisanten. Verdachte wilde de hoes als deken gebruiken. Nu het scheiden van de hoes van het matras alleen mogelijk was door de hoes van het matras kapot te trekken en verdachte daarvoor geen toestemming van de rechtmatige eigenaar had verkregen, is de rechtbank van oordeel dat voornoemde handeling als vernieling kan worden gekwalificeerd. Het kan verdachte ook worden aangerekend. Dat verdachte deze handeling heeft verricht in reactie op een vermeende onheuse bejegening vanwege de overheid doet daar niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 07.686028-10 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt:
Volgens de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting d.d. 16 februari 2010 heeft hij de wasmand in brand gestoken met een aansteker. Verdachte heeft verklaard dat hij een flesje water bij de hand had om het vuur, indien nodig, te blussen en dat hij reeds de noodknop had ingedrukt. Verdachte rekende er op dat na het indrukken van de noodknop de deur door zijn begeleiders snel zou worden geopend.
Dat verdachte brand heeft gesticht is evident. Uit het dossier is gebleken dat zich in de kamer meubels bevonden, waaronder een open kledingkast en een bed. Voorts was de kamer van verdachte gelegen naast een aantal andere kamers die voor bewoning beschikbaar waren.
Gezien het voornoemde is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat door de brandstichting, gezien de meubelinrichting van de kamer en de positie van de kamer ten opzichte van de aangrenzende kamers, wel degelijk gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was. Dat de belendende kamers mogelijk op dat moment niet bewoond waren doet daar niet aan af.
Dat verdachte rekende op een snelle reactie van de leiding en dat die reactie ook kwam doet geen afbreuk aan het oordeel van de rechtbank dat door het handelen van verdachte gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was. Daarbij komt dat de verklaring van verdachte ten aanzien van de fles water door geen enkel dossierstuk wordt ondersteund.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer
07.450235-09 onder 1, 2 en 3; parketnummer 07.450121-09 onder 1 primair en 2; parketnummer 07.450317-09 en parketnummer 07.686028-10 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding met parketnummers 07.450235-09; 07.450121-09; 07.450317-09; 07.686028-10 en 07.450268-08)
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Parketnummer 07.450235-09:
Feit 1
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie.
Parketnummer 07.450121-09
Feit 1 primair
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
strafbaar gesteld bij artikel 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Parketnummer 07.450317-09
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten del aan een ander toebehoort, vernielen,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Parketnummer 07.686028-09
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor ene ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 09 februari 2010;
- een psychiatrisch rapport d.d. 22 januari 2010, uitgebracht door drs. W. Vrolijk, kinder- en jeugdpsychiater;
- een psychologisch rapport d.d. 19 januari 2010, uitgebracht door dr. Th.A.M. Deenen, kinder- en jeugdpsycholoog;
- een evaluatie Plan van Aanpak Jeugdreclassering d.d. 28 januari 2010, uitgebracht door J. Bartels, jeugdreclasseerder, onder meer inhoudende een werkplan (B) waarin doelen en voorwaarden staan vermeld;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
Het psychiatrisch rapport van kinder- en jeugdpsychiater Vrolijk houdt als conclusie onder meer in dat bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Tevens is er sprake van misbruik van cannabis. Genoemde stoornissen speelden ook in ernstige mate een rol tijdens het plegen van het ten laste gelegde. Voor zover bekend was verdachte niet onder invloed van cannabis ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Betrokkene accepteert geen autoriteiten en gaat het conflict aan. De overwegingen en beslissingen van verdachte komen allen voort uit de gedragsstoornis. Geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
Doordat de symptomen, passend bij de gedragsstoornis, niet op korte termijn zullen verdwijnen is de kans op recidive groot.
Om de negatieve ontwikkeling van verdachte te keren zal zijn gedrag moeten veranderen en zal hij normale omgangsvormen moeten laten zien. Verdachte is gebaat bij veel duidelijkheid, regelmaat en structuur. Volgens de psychiater verdient het de voorkeur de gedragsverandering vanuit de thuissituatie te bewerkstelligen. Als bijzondere voorwaarde wordt jeugdreclasseringtoezicht geadviseerd. Het plan van aanpak van de jeugdreclassering wordt een goede basis geacht om de doelstellingen te bereiken. Geadviseerd wordt het voornoemde in het kader van een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te laten plaatsvinden. Zonder een dergelijk kader wordt de kans op mislukking zeer groot geacht. Met nadruk geeft de psychiater aan, dat wanneer verdachte en zijn ouders zich niet aan de voorwaarden weten te houden, direct tot uitvoering van een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dient te worden overgegaan.
Het psychologisch rapport van kinder- en jeugdpsycholoog Deenen houdt als conclusie onder meer in dat verdachte lijdt aan een ernstige gedragsstoornis (conduct disorder) beginnend in de adolescentie waarbij tevens sprake is van aanwezigheid van oppositionele – opstandige trekken. Naast deze gedragsstoornis is sprake van misbruik van softdrugs. De stoornis was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten ook aanwezig. Onduidelijk is in hoeverre verdachte destijds ook softdrugs had gebruikt.
De gedragsstoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. In die zin is verdachte te zien als licht verminderd toerekeningsvatbaar voor het hem ten laste gelegde.
Zonder actief ingrijpen is de kans op verdere escalatie onverantwoord groot en zal naar alle waarschijnlijkheid de gedragsstoornis zich verder ontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis op volwassen leeftijd.
De psycholoog adviseert de oplegging van de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, waarbij de voorwaarden in het Plan van Aanpak zijn gemotiveerd.
De rechtbank stelt vast, dat de conclusies van beide gedragsdeskundigen niet overeenkomen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid. Zonder afbreuk te doen aan de overige overeenkomende conclusies komt het de rechtbank voor dat het onderzoek van de kinder- en jeugdpsychiater uitgebreider van opzet is geweest dan het onderzoek van de kinder- en jeugdpsycholoog. Om die reden zoekt de rechtbank dan ook aansluiting bij de conclusie “verminderd toerekeningsvatbaar” van de kinder- en jeugdpsychiater.
De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de overige conclusies van de gedragsdeskundigen niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn en eenduidig wijzen op een keuze voor de voorwaardelijke oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank constateert voorts dat ook J. Bartels, jeugdreclasseerder, zich bij dat strafadvies aansluit. De rechtbank neemt het advies van beide deskundigen op de daarvoor in voornoemde rapporten bijeengebrachte gronden alsmede de opzet van het Plan van Aanpak van de Jeugdreclassering over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten alsmede het gedrag van verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zou rechtvaardigen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank echter met de deskundigen van oordeel dat een laatste kans in de vorm van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting van jeugdigen aan verdachte mag worden gegund. De jeugdige leeftijd van verdachte (15 jaar) alsmede de kans die de rechtbank de ouders nog wil bieden ten aanzien van het bewerkstelligen van en toezien op de noodzakelijke gedragsverandering bij verdachte en het vertrouwen dat de rechtbank de ouders geeft in het toezien op de naleving van de te stellen voorwaarden, hebben in die besluitvorming mede een rol gespeeld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen aan verdachte van de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdi¬gen eist en voorts dat bedoelde voorwaardelijke maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikke¬ling van verdachte.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk omdat aard en ernst van het be¬wezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van verdachte, door een lich¬tere strafrechte¬lijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450235-09 onder 3 ten laste gelegde, welk feit een overtreding betreft, acht de rechtbank het opleggen van een straf niet noodzakelijk nu de straf die de rechtbank voornemens is op te leggen inzake de overige feiten van dien aard is dat een straf , opgelegd voor het onderhavige feit, geen toegevoegde waarde zal hebben in het bereiken van de strafdoeleinden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 9a, 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77z, 77aa, 77gg en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partijen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij Regio Politie IJsselland rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder parketnummer 07.450317-09 verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 52,= aan materiële schade, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 52,= ten behoeve van het slachtoffer Regio Politie IJsselland.
De vordering van de benadeelde partij (naam slachtoffer) dient, als zijnde onvoldoende onderbouwd en door de verdachte gemotiveerd betwist, te worden afgewezen.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank stelt vast dat verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden die gesteld was bij vonnis van deze rechtbank van 16 april 2009 door zich binnen de proeftijd wederom schuldig te maken aan het plegen van de reeks feiten zoals hierboven bewezen verklaard.
Verdachte heeft zich niets gelegen laten liggen aan voornoemde veroordeling en is opnieuw afgegleden in crimineel gedrag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat thans feitelijk sprake is van een verslechtering van de al als zorgwekkend aan te merken situatie van verdachte.
Gelet op het voorgaande en alsmede gelet op het bepaalde in artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door deze rechtbank bij vonnis d.d. 16 april 2009 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 10 uren subsidiair 5 dagen jeugddetentie.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder parketnummer 07.450235-09 onder 1, 2 en 3; parketnummer 07.450121-09 onder 1 primair en 2; parketnummer 07.450317-09 en parketnummer 07.686028-10 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 125 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering worden gebracht.
De rechtbank legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaar.
Deze maatregel zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld:
- dat verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventie Multi Systeem Therapie (MST) alsmede de module IOG indien dit is geïndiceerd;
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg, Jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt en dat verdachte zal deelnemen aan de maatregel Hulp en Steun, ook als dit inhoudt deelname aan de training/behandeling Agressieregulatie en een training Sociale Vaardigheden, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot het onder parketnummer 07.450235-09 onder 3 ten laste gelegde verklaart de rechtbank de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel.
Ten aanzien van benadeelde partij Regio Politie IJsselland
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Regio Politie IJsselland, wonende te Zwolle, van een bedrag van € 52,= (zegge: tweeënvijftig euro).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 52,=, ten behoeve van het slachtoffer Regio Politie IJsselland, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag jeugddetentie.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij (naam slachtoffer)
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (naam slachtoffer) af.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.450268-08 bij onherroepelijk vonnis d.d. 16 april 2009 door de kinderrechter in het arrondissement Zwolle-Lelystad voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 10 uren subsidiair 5 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, tevens kinderrechter en mrs.
F.E.J. Goffin en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 02 maart 2010.