RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.400064-09 (P)
Uitspraak: 02 maart 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres),
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2010 te Zwolle.
De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr.
N.A. Heidanus, advocaat te Groningen, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. Als officier van justitie was aanwezig mr J.P. Scheffer.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen/in zijn gezicht en/of op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer)), meermalen, althans éénmaal (met kracht) in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 2)), meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen/in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, kort gezegd de mishandeling van twee medewerkers van de TBS-kliniek FPC Veldzicht op 30 december 2008 te Balkbrug.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit -zakelijk weergegeven- dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu het bestanddeel “opzettelijk” niet bewezen verklaard kan worden. Immers, verdachte heeft een ernstig psychisch defect waardoor hij destijds zijn wil niet vrijelijk heeft kunnen bepalen. Verdachte werd geheel geleid door zijn psychoses en heeft daardoor niet willens en wetens gehandeld. Voorst is de raadsman van mening dat een gebroken neus geen zwaar lichamelijk letsel is, waardoor het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen verklaard kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Verdachte heeft op 30 december 2008 de heer (slachtoffer), werkzaam in FPC Veldzicht, in de keuken van de Vreemdelingenafdeling onverwachts tegen zijn gezicht geslagen waardoor (slachtoffer) veel pijn voelde. Een collega van (slachtoffer), getuige (naam getuige), zag dat verdachte bezig was om (slachtoffer) te slaan en dat verdachte bleef doorslaan terwijl zij naar (slachtoffer) toe rende. Verdachte is door (naam getuige) bij (slachtoffer) weggetrokken .Verdachte is vervolgens de keuken uitgelopen. Daarna viel verdachte een iets verderop staande andere medewerker van FPC Veldzicht, (slachtoffer 2), aan . Naast trappen en klappen die (slachtoffer 2) heeft kunnen afweren, heeft (slachtoffer 2) daarbij een klap op zijn jukbeen gekregen van verdachte .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel degelijk opzet, in de vorm van voorwaardelijk opzet, had op het toebrengen van pijn en/of letsel, en overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een geestelijke stoornis slechts dan aan bewezenverklaring van opzet in de weg staan als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
De verdachte heeft bij zijn verhoor tegenover de politie onder meer verklaard, dat hij boos was op (naam slachtoffer) (de rechtbank begrijpt: (slachtoffer)). Er werd gepraat over zijn stappenplan en (naam slachtoffer) had gezegd dat hij daarin niets was opgeschoten. Verdachte heeft verder verklaard, dat hij weet dat hij (naam slachtoffer) met zijn vuist op zijn wangen heeft geraakt. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat er een personeelslid van een andere afdeling kwam, dat deze man hem wilde pakken en dat verdachte vervolgens heeft geprobeerd deze man (de rechtbank begrijpt: (slachtoffer 2)) te slaan. Voorgaande duidt naar het oordeel van de rechtbank op enig besef en ten minste enig inzicht bij de verdachte met betrekking tot de draagwijdte en mogelijke gevolgen van zijn gedragingen. Dat de verdachte door zijn geestestoestand niet de vrijheid had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, staat aan het aannemen van opzet bij de verdachte op zijn handelen niet in de weg.
De rechtbank overweegt voorts, dat de verweten handelingen, te weten het door verdachte meerdere malen slaan/stompen tegen het hoofd van (slachtoffer), het trappen/schoppen tegen het lichaam van (slachtoffer) en het slaan tegen het hoofd van (slachtoffer 2), naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht zijn op het toebrengen van pijn en/of letsel dat – op zijn minst genomen - van voorwaardelijk opzet sprake is, in die zin dat verdachte met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers pijn en/of letsel zouden worden toegebracht.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde merkt de rechtbank op de gebroken neus van slachtoffer (slachtoffer) niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht aan te merken, zodat de rechtbank de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal vrijspreken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1 subsidiair.
hij op 30 december 2008 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer)), meermalen (met kracht) in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 30 december 2008 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 2)), éénmaal (met kracht) tegen het gezicht heeft geslagen
waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor zijn daden op 30 december 2008 en met een beroep op artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De psychische conditie van verdachte vóór hij zijn dwangmedicatie kreeg was zodanig, dat enig contact met hem onmogelijk was. In oktober 2009 heeft verdachte de status ‘extreem beheers- gevaarlijk’ gekregen, waarna hij op de VIC-afdeling (UCI) is geplaatst. Het is in dat licht ongeloofwaardig dat verdachte op 19 januari 2009 gedetailleerd aan de politie heeft verteld wat er op 30 december 2008 zou zijn gebeurd. De verklaring van 19 januari 2009 is de basis van de conclusie van psychiater drs. M.A. Westerborg dat verdachte slechts verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn en deze conclusie kan dan ook geen stand houden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten, over voldoende capaciteiten beschikte om de betekenis van zijn gedrag in voldoende mate te beseffen en krachtens dat inzicht zijn wil kon bepalen.
In de rapportage, opgemaakt door psychiater drs. M.A. Westerborg d.d. 8 december 2009, is geconcludeerd dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Westerborg schrijft ter onderbouwing daarvan, op pagina 11 van dat rapport, dat betrokkene achteraf kan vertellen wat hij heeft gedaan en er dus niet echt een volledige “black-out” heeft bestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te kunnen gaan van de verklaring van verdachte zoals afgelegd tegenover de politie op 19 januari 2009. In tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd, heeft Westerborg de verminderde toerekeningsvatbaarheid bovendien niet alleen gebaseerd op die verklaring van verdachte. Westerborg verhaalt op pagina 7 van zijn rapport immers ook over hetgeen verdachte hem zelf heeft verklaard toen zij elkaar in FPC Veldzicht spraken. Ook toen heeft verdachte gezegd dat hij het slachtoffer (slachtoffer) geslagen heeft, dat dit uit boosheid was en dat hij een bloedneus zag bij (slachtoffer).
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte, getuige zijn verklaring bij de politie , voldoende besef had van zijn gedragingen ten tijde van het plegen van de strafbare feiten en derhalve voldoende inzicht had om zijn wil te kunnen bepalen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman. De rechtbank neemt de conclusies van bovengenoemde deskundige over en maakt deze tot de hare.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Dit op basis van het agressieve gedrag van verdachte in de kliniek gedurende de afgelopen jaren alsook de wenselijkheid om het signaal te geven naar derden dat men zich binnen een TBS-inrichting niet zo maar alles kan permitteren. Met het oog op de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de officier van justitie zijn eis nadien gewijzigd in een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ondoelmatig en beschadigend is voor verdachte. Van een voorwaardelijke gevangenisstraf zal geen waarschuwingssignaal uit gaan naar verdachte zelf nu verdachte geen inzicht in zijn ziekte heeft. Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt van de ten laste gelegde feiten bepleit de raadsman schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 30 december 2008 twee werknemers van FPC Veldzicht mishandeld. Beroepsbeoefenaars als voornoemd, hoeven zich een dergelijke mishandeling in de gegeven omstandigheden niet te laten welgevallen en verdienen naar het oordeel van de rechtbank naast de in de kliniek mogelijke ordemaatregelen ook strafrechtelijke bescherming tegen agressieve of gewelddadige bejegening. Daarnaast heeft de rechtbank bij de bepaling van na te melden straf mede in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 januari 2010 eerder terzake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit de Pro Justitiarapportage van 8 december 2009 blijken. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen, dat verdachte uit andere hoofde in een TBS-kliniek verblijft en dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals in eerste instantie door de officier van justitie gevorderd, mogelijk negatieve gevolgen heeft voor zijn verblijf in de TBS-kliniek.
Al met al komt de rechtbank, alles afwegende, tot de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. G.P, Nieuwenhuis en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2010.