ECLI:NL:RBZLY:2010:BL7164

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/440136-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onvoorzichtigheid

Op 16 mei 2009 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de A1 in de gemeente Deventer, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Toyota Celica, met een hoge snelheid reed en een dodelijk ongeval veroorzaakte. De verdachte reed op een spitsstrook, die op dat moment gesloten was, en verloor de controle over zijn voertuig, wat resulteerde in een botsing met bomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid, wat leidde tot de dood van zijn vriendin (slachtoffer 1) en letsel aan een andere inzittende (slachtoffer 2). De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij geen alcohol of drugs had gebruikt, roekeloos handelde door met een snelheid boven de toegestane maximumsnelheid van 120 km/u te rijden en de spitsstrook te negeren. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met de voorwaarde dat bij niet-naleving deze omgezet kan worden in 120 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte voor een jaar de rijbevoegdheid ontzegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en blanco strafblad, maar benadrukte ook de noodzaak van preventie in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.440136-09 (P)
Uitspraak: 11 februari 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.M. van Vuure.
TENLASTELEGGING
De verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2009 in de gemeente Deventer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, de A1, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met zeer hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 120 km/u, te rijden en/of (vervolgens) op de meest links gelegen rijstrook (een zgn. spitsstrook) van de rij(naam getuige) is gaan rijden en/of (vervolgens) op die meest linker gelegen rijstrook is blijven rijden, terwijl op dat moment deze rijstrook was afgekruist met een voor verdachte zichtbaar rood kruis op de electronische signaleringsborden, aanduidende dat deze rijstrook op dat moment was gesloten voor het verkeer en/of (vervolgens) over een verdrijvingsvlak is gaan rijden en/of (vervolgens) over een redresseerstrook is gaan rijden
en/of (vervolgens) met de/het linkerwiel(en) in de middenberm is gereden en/of (vervolgens) zijn voertuig onvoldoende onder controle heeft gehouden en/of (vervolgens) tegen aan de rechterzijde van genoemde rijksweg gelegen bomen is gebotst/aangereden, waardoor een ander (genaamd
(slachtoffer 1)) werd gedood en/of aan een ander (genaamd (slachtoffer 2) Schaars) zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering van normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 mei 2009 in de gemeente Deventer als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A1, heeft gereden met een zeer hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 120 km/u, en/of (vervolgens) op de meest links gelegen rijstrook (een zgn. spitsstrook) van de rij(naam getuige) is gaan rijden en/of (vervolgens) op die meest linker gelegen rijstrook is blijven rijden, terwijl op dat moment deze rijstrook was afgekruist met een voor verdachte zichtbaar rood kruis op de electronische signaleringsborden, aanduidende dat deze rijstrook op dat moment was gesloten voor het verkeer en/of (vervolgens) over een verdrijvingsvlak is gaan rijden en/of (vervolgens) over een redresseerstrook is gaan rijden en/of (vervolgens) met de/het linkerwiel(en) in de middenberm is gereden en/of (vervolgens) zijn voertuig onvoldoende onder controle heeft gehouden en/of (vervolgens) tegen aan de rechterzijde van genoemde rijksweg gelegen bomen is gebotst/aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit omdat geen sprake is geweest van roekeloos, onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. Verdachte werd als gevolg van een verkeersfout van een andere verkeersdeelnemer klem gereden in de wegversmalling op de spitsstrook waar hij geen kant meer op kon. Binnen enkele seconden heeft hij de situatie toen zo beoordeeld dat een noodstop geen optie meer was. De te hoge snelheid en het van de weg af raken duiden derhalve niet op een verkeersfout van verdachte maar hadden een duidelijke aanleiding.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman de afwezigheid van alle schuld bepleit. Verdachte is buiten zijn schuld in een door hem niet gewenste en niet te voorziene verkeerssituatie verzeild geraakt. Verdachte had de keuze tussen gas bijgeven of vol in de rem gaan, met dien verstande dat bij vol in de rem gaan over een verdrijvingsvlak met mogelijk gladde strepen de kans aanwezig was dat verdachte de macht over het stuur zou verliezen. Onder die omstandigheden valt verdachte niet te verwijten dat hij de keuze heeft gemaakt om gas bij te geven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
Op zaterdag 16 mei 2009 om ongeveer 0.24 uur reed verdachte in zijn Toyota Celica over de A1, komende uit de richting Deventer en gaande in de richting Hengelo. Verdachte heeft een inhaalmanoeuvre verricht waarbij hij op de afgekruiste spitsstrook is gaan rijden .
Uit de verkeersongevalsanalyse is gebleken dat verdachte net voorbij hectometerpaal 108,4 met de beide linkerwielen van zijn Toyota in de iets lager gelegen middenberm geraakt. Bij de daaropvolgende stuurcorrectie raakte de Toyota, na het oprijden van de redresseerstrook, in een slip en is verdachte de macht over het voertuig verloren. De achterzijde van de Toyota brak naar links uit waarna het voertuig schuin naar rechts de rechterrijstrook en de vluchtstrook over is gereden en in de rechterberm tegen meerdere bomen is gebotst. (slachtoffer 1), de vriendin van verdachte, werd uit het voertuig geslingerd en overleed ter plaatse aan haar verwondingen. Zij had op de achterbank gezeten en geen gebruik gemaakt van de autogordel. De snelheid van de Toyota vlak voor de aanrijding kon niet herleid worden maar gezien de zeer zware schade aan dit voertuig en de grote ravage aan het bos stelt de ongevalsanalist dat de snelheid vlak voor het ongeval hoger moet zijn geweest dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur .
Verdachte en mede-inzittende (slachtoffer 2) raakten licht gewond. (slachtoffer 2) brak zijn linkerpols en –middenhandsbeentje en had een tand door zijn lip alsmede enkele schaafwonden en bloeduitstortingen in zijn gezicht . Verdachte liep een hoofdwond en een paar schaafwonden aan zijn rug op .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die avond geen alcohol had gedronken en geen verdovende middelen had gebruikt. Hij was bekend met de weg en had zowel het verkeersbord als de pijlen op de weg, aanduidende een wegversmalling van drie naar twee rijstroken, waargenomen. Tevens had verdachte de rijstrooksignalering voor de spitsstrook opgemerkt, waarop een rood kruis zichtbaar was .
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij als bestuurder op de rechterrijstrook van de A1 reed tussen de afslag Deventer Oost en Bathmen . Hij wilde een vrachtauto inhalen en een personenauto die daarachter reed. Hij reed op de tweede rijstrook om te gaan inhalen en had daartoe ook richting aangegeven. Op het moment dat hij bijna bij die personenauto achter de vrachtwagen was, zag hij dat deze personenauto die vrachtauto ook wilde inhalen en naar links ging en vlak voor hem op de tweede rijstrook kwam. Daardoor is hij naar links uitgeweken en op de afgekruiste spitsstrook terechtgekomen. Deze spitsstrook kwam ten einde, ging over in een verdrijvingsvlak en vervolgens is verdachte met zijn auto aan de linkerkant van de weg in de berm geraakt en daarna naar rechts gegleden .
Getuige (slachtoffer 2) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de Toyota Celica van verdachte zes versnellingen heeft. Verdachte reed vaak nog in de vijfde versnelling, van waaruit flink geaccelereerd kan worden .
De avond van het ongeluk zat hij op de bijrijdersplaats. Verdachte reed 130 à 140 kilometer per uur. Hij reed op de rechterrijstrook, achter een personenauto en een vrachtwagen. Naast de vrachtwagen, op de middelste rijstrook, reed een auto die de vrachtauto aan het inhalen was. Verdachte reed ook naar de middelste rijstrook om de vrachtauto in te halen. Verdachte moest vervolgens, ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 108.1, uitwijken naar de spitsstrook omdat de personenauto die achter de vrachtauto reed zonder richting aan te geven ook inhaalde . Verdachte probeerde daarna voor de twee inhalende auto’s te komen. Het was niet mogelijk om nog tussen de voorste inhalende auto en de achterste inhalende auto te komen. Op de spitsstrook, vlak voor het verdrijvingsvlak, heeft verdachte gas gegeven om zijn auto erlangs te krijgen. Hij moest planken omdat de rijstrook ophield. Toen verdachte gas gaf, zaten ze halverwege het verdrijvingsvlak .
Getuige (naam getuige) heeft tegenover de politie verklaard dat hij zaterdag 16 mei 2009 om ongeveer 0.24 uur als bestuurder over de A1 uit de richting van Deventer en in de richting van Bathmen op de middelste rijstrook reed toen hij ineens twee koplampen in zijn rechter buitenspiegel zag. Die koplampen vielen op omdat ze er ineens in een flits waren. Hij schrok ervan en maakte er nog een opmerking over, in de trant van “Moet je nu kijken, hoe hard”. Vervolgens werd hij met een hoog snelheidsverschil ingehaald over die linkerrijstrook, de spitsstrook . Zijn drie medepassagiers verklaren eveneens dat zij links van hen met hoge snelheid werden ingehaald door een auto .
Hoewel uit de verklaringen van (naam getuige) en zijn drie medepassagiers niet precies valt af te leiden wat de snelheid van de auto van verdachte is geweest, geeft de beleving van deze getuigen in combinatie met de verklaring van getuige (slachtoffer 2) wel grond voor de overtuiging van de rechtbank dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden.
Op grond van de hiervoor genoemde verklaringen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte aan het einde van een afgekruiste spitsstrook met te hoge snelheid een inhaalmanoeuvre heeft willen uitvoeren, waarbij de linkerwielen van het voertuig in de middenberm terecht zijn gekomen en verdachte vervolgens de controle over het voertuig is verloren, waarna de auto vervolgens aan de rechterkant van de weg terecht is gekomen en tegen de daar staande bomen is gebotst.
Dat verdachte wellicht in verband met het weggedrag van een andere verkeersdeelnemer is uitgeweken naar de spitsstrook, kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de welbewuste keuze van verdachte om vervolgens op die spitsstrook zijn eerder ingezette inhaalmanoeuvre met te hoge snelheid af te maken. Die omstandigheid valt verdachte aan te rekenen, te meer daar hij had gezien dat de spitsstrook was afgekruist, had gezien dat er een wegversmalling van drie naar twee rijbanen optrad en hij – zoals hij ter zitting heeft verklaard - bekend is met de situatie ter plaatse. Bij dit alles komt nog dat reeds vóór de uitwijkmanoeuvre naar de spitsstrook sprake was van een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan. Verdachte heeft met dit verkeersgedrag onverantwoorde risico’s genomen die het oordeel rechtvaardigen dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijden, waardoor hij schuld heeft aan het ongeval dat vervolgens plaatsvond, waarbij één passagier lichamelijk letsel heeft opgelopen en één passagier zelfs is overleden.
De situatie waarover de verdediging spreekt, namelijk dat verdachte klem kwam te zitten in de wegversmalling op de spitsstrook en uiteindelijk van de weg is geraakt, is veroorzaakt door de keuze die verdachte zelf welbewust heeft gemaakt voor het met hoge snelheid uitvoeren van de inhaalmanoeuvre over de zichtbaar op zijn einde lopende spitsstrook.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachtes eigen rijgedrag de in strafrechtelijke zin relevant te achten schuld oplevert die nodig is om het primair ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 16 mei 2009 in de gemeente Deventer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, de A1, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 120 km/u te rijden en vervolgens op de meest links gelegen rijstrook (een zgn. spitsstrook) van de rij(naam getuige) is gaan rijden en vervolgens op die meest linker gelegen rijstrook is blijven rijden, terwijl op dat moment deze rijstrook was afgekruist met een voor verdachte zichtbaar rood kruis op de electronische signaleringsborden, aanduidende dat deze rijstrook op dat moment was gesloten voor het verkeer en vervolgens over een verdrijvingsvlak is gaan rijden en vervolgens over een redresseerstrook is gaan rijden en vervolgens met de linkerwielen in de middenberm is gereden en vervolgens zijn voertuig onvoldoende onder controle heeft gehouden en vervolgens tegen aan de rechterzijde van genoemde rijksweg gelegen bomen is gebotst, waardoor een ander (genaamd (slachtoffer 1)) werd gedood en aan een ander (genaamd (slachtoffer 2)) zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering van normale bezigheden is ontstaan
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood,
strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994
en
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,
strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft de veroordeling van verdachte gevorderd ter zake het primair ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot strafoplegging komt heeft de raadsman verwezen naar het reclasseringsadvies d.d. 13 november 2009 alsmede naar de laatste alinea van de verklaring van (slachtoffer 2) Schaars bij de rechter-commissaris op 19 januari 2010, waarin staat aangegeven hoe het momenteel met verdachte gaat. Bij de straftoemeting dient rekening te worden gehouden met de grote gevolgen die het ongeval voor verdachte heeft gehad. Gelet hierop is een voorwaardelijke straf niet nodig.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het
bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan
heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het
onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de
duur daarvan in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het is aan verdachte te wijten dat op 16 mei 2009 een ernstig ongeval plaatsgevonden op de A1 ten gevolge waarvan (slachtoffer 1) is overleden. Dit ongeval en de plotselinge dood van het slachtoffer hebben blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder en broer van het slachtoffer diepe sporen in het leven van de nabestaanden nagelaten.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verdachte doordrongen is van de ernstige gevolgen van het ongeval. De rechtbank is er echter niet van overtuigd geraakt dat verdachte inzicht heeft in de onjuistheid van zijn handelwijze. De opmerking van verdachte ter zitting, dat hij een goede beslissing heeft genomen door gas bij te geven toen hij op de spitsstrook reed, geeft daarvan blijk en baart de rechtbank zorgen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de navolgende persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. Verdachte heeft door het ongeluk zijn vriendin verloren en zal, evenals de nabestaanden van het slachtoffer, de rest van zijn leven met het gebeurde moeten leven. Voorts houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en met het feit dat hij een blanco strafblad heeft.
Anderzijds dient nu juist het onvoorzichtige rijgedrag van jeugdige rijders te worden teruggedrongen en dient van de op te leggen straf ook voldoende preventieve werking uit te gaan.
Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is en dat met name een voorwaardelijke gevangenisstraf hier niet op zijn plaats is. De rechtbank is van oordeel dat bij het gedrag zoals hier aan de orde is, in beginsel de maximale werkstraf van 240 uur passend is maar ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte – zijn jeugdige leeftijd, zijn blanco strafblad en het feit dat verdachte de rest van zijn bestaan zal moeten leven met de gevolgen van zijn handelen – aanleiding een gedeelte van die werkstraf voorwaardelijk op te leggen.
Daarnaast acht de rechtbank als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden. De rechtbank houdt ook hier rekening met het blanco strafblad van verdachte alsmede met het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Dat is de reden om deze bijkomende straf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank beoogt hiermee ook om verdachte ervan te doordringen voortaan in het verkeer de grootst mogelijke voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten.
De tijd dat het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest voor het tijdstip waarop de ontzegging ingaat, moet op grond van artikel 179, zesde lid, van deze wet op de duur van die bijkomende straf in mindering worden gebracht.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op:
- de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
- artikel 178 van de Wegenverkeerswet 1994
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf van 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Van de werkstraf zal een gedeelte, groot 120 uren, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank beveelt dat van deze bijkomende straf zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank iets anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte voor het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. M. Willemse, voorzitter, mrs. F. Koster en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2010.