vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 151594 / HA ZA 08-1393
Vonnis van 13 januari 2010
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. S.W.F. Rouwette,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 februari 2009
- de akte van [gedaagde] van 16 april 2009 met producties
- de akte van [eiseres] van 17 april 2009 met producties
- het proces-verbaal van comparitie van 22 april 2009.
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte van [eiseres] d.d. 16 september 2009
- de antwoordakte van [gedaagde] van 14 oktober 2009
- de antwoordakte van [eiseres] van 11 november 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten en het geschil
2.1. Partijen zijn sedert 8 oktober 2007 ex-echtgenoten. Zij zijn met ingang van 15 oktober 2007 feitelijk gescheiden gaan leven. Partijen waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met in artikel 5 een zogenoemd periodiek verrekenbeding).
2.2. Op de vorderingen van partijen, hun stellingen en verweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Inleiding
Van partijen mag worden verwacht dat zij uit een oogpunt van de zogenoemde stelplicht over en weer hun vorderingen (voor zover mogelijk) onderbouwen respectievelijk hun verweer tegen vorderingen van de wederpartij gemotiveerd voeren. Dat geldt in het bijzonder die partij die – anders dan de wederpartij – over (boekhoudkundige) gegevens beschikt om een vordering te onderbouwen respectievelijk gemotiveerd te betwisten.
Aan de stelplicht wordt niet zonder meer voldaan, indien partijen conclusies en akten nemen voorzien van producties. Uitgangspunt is immers steeds dat een partij de eigen stellingen (ter onderbouwing van een vordering dan wel in het kader van een gemotiveerde betwisting) onderbouwt en in dat verband niet kan volstaan met het slechts verwijzen naar overgelegde producties. Aan de inhoud van (omvangrijke) niet in processtukken samengevatte producties kan de rechter voorbijgaan. Het ligt niet prima vista op de weg van de rechter (de onderbouwing van) een standpunt af te leiden uit de betreffende producties. Dat laatste is immers de specifieke taak van de rechtshulpverlener.
Worden standpunten niet op vorengenoemde wijze onderbouwd respectievelijk wordt als zodanig door een partij onvoldoende inzicht gegeven in een voor verdeling/verrekening vatbaar vermogensbestanddeel, dan zal de rechtbank daaraan consequenties kunnen verbinden en/of onder omstandigheden de verdeling zelfs kunnen weigeren, in het bijzonder indien (bijvoorbeeld in een tussenvonnis) min of meer gespecificeerd om informatie is gevraagd, doch deze informatie niet is verschaft.
3.2. De rechtbank stelt voorop dat zij [gedaagde] in het vonnis van 18 februari 2009 om specifieke informatie heeft gevraagd. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard alsnog verifieerbare informatie te zullen overleggen ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. [gedaagde] heeft hieraan niet, althans niet genoegzaam, in de daarop volgende wisseling van processtukken voldaan, in het bijzonder niet waar het betreft de verrekening van de voormalig echtelijke woning, welke op zijn naam stond.
3.3. Gelet op deze proceshouding leidt honorering van het verzoek van [eiseres] om (alsnog) een boedelbeschrijving te gelasten, naar verwachting, slechts tot vertraging van de procedure. Dat is niet in het belang van [eiseres]. [gedaagde] (advocaat) is blijkbaar niet bereid (vrijwillig) volledig inzicht te verschaffen en om die reden zal de rechtbank de verrekening tussen partijen zelf ex aequo et bono vaststellen en het gebrek aan informatieverstrekking door [gedaagde] in zijn nadeel uitleggen. Er is geen reden gesteld of gebleken waarom [gedaagde] genoemde informatie niet heeft kunnen verstrekken.
3.4. De proceshouding van [gedaagde] brengt ook mee dat de rechtbank geen consequenties zal verbinden aan het gegeven dat [eiseres] bij dagvaarding – rekenkundig gezien – een te laag bedrag heeft gevorderd en haar vordering ten onrechte in de loop van de procedure niet heeft aangepast.
3.5. Voor wat betreft de peildatum gaat de rechtbank uit van de datum van echtscheiding van partijen en niet van de peildatum die de akte huwelijkse voorwaarden noemen. Uit de verklaringen van partijen leidt de rechtbank af dat partijen ook na datum inschrijving van de echtscheiding hebben samengeleefd.
3.6. [eiseres] heeft grosso modo zes vorderingen, welke achtereenvolgens worden besproken.
3.7. Kosten huishouding
[eiseres] stelt dat zij via een lening ad EUR 18.500,= bij haar moeder/ouders tussen 1998 en 2002 de volledige kosten van de huishouding heeft gefinancierd, terwijl zij geen inkomen genoot en [gedaagde] op grond van de akte huwelijkse voorwaarden (ook) die kosten had moeten dragen, naast de hypotheek en overige vaste lasten.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiseres] geen (arbeids)inkomen genoot en evenmin dat partijen de kosten van de huishouding op deze wijze (via door de ouders van [eiseres] ter beschikking gestelde gelden) financierden (zie punt 13 van zijn conclusie van antwoord).
Uit de bij dagvaarding door [eiseres] overgelegde bescheiden blijkt ook, dat er tijdens het huwelijk van partijen zeer grote bedragen (in guldens) op de rekening van [eiseres] zijn gestort door haar ouders.
3.8. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering van [eiseres] tot vergoeding aan haar door [gedaagde] van deze kosten, strandt op grond van artikel 4a huwelijkse voorwaarden. Dit artikel bepaalt dat kosten huishouding slechts één jaar verrekenbaar zijn. De vordering is derhalve verjaard, omdat deze ziet op een vergoeding van kosten gemaakt tussen 1998 en 2002, en blijkbaar eerst bij dagvaarding in 2008 aanhangig is gemaakt.
3.9. Daar komt bij dat [eiseres] de kosten van de huishouding niet heeft betaald uit eigen middelen, maar klaarblijkelijk via haar ter beschikking gestelde gelden. Onduidelijk is bovendien of en in hoeverre deze ter beschikking gestelde gelden nog door [eiseres] en/of door [gedaagde] dienen te worden terugbetaald.
3.10. Indien er echter van moet worden uitgegaan dat [gedaagde] alle via (een) lening(en) door de ouders/moeder van [eiseres] verstrekte financiële middelen, waaronder die voor bovengenoemde kosten van de huishouding, als enige van partijen (alsnog) volledig dient terug te betalen aan de moeder/ouders, dan strekt deze betalingsverplichting - in de omvang waarop deze bestond op 8 oktober 2007 - in mindering op het, hieronder nader te bespreken verrekenplichtig vermogen van [gedaagde] per die datum, op grond van artikel 5 huwelijkse voorwaarden. Partijen hebben zich hierover evenmin (duidelijk) uitgelaten.
3.11. Voormalig echtelijke woning en vergoeding rentelasten
In 2001 is, naar niet betwist door [gedaagde], de voormalig echtelijke woning van partijen ([adres] te [woonplaats]) in eigendom verkregen door [gedaagde], (mede) via financiering met een bedrag ad EUR 103.000,= door de ouders/moeder van [eiseres] aan [gedaagde]. Genoemd bedrag ad EUR 103.000,= is blijkbaar nadien door [gedaagde] terugbetaald. Dit laatste blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde brief van 6 mei 2009 van de moeder van [eiseres] aan hem, zij het dat deze terugbetaling kennelijk heeft plaatsgevonden zonder rentevergoeding.
3.12. In genoemde brief stelt de moeder voorts dat nog resteert een (door [gedaagde] via een in januari 2007 tot stand gekomen handgeschreven schuldbekentenis door [gedaagde] erkende) schuld van EUR 25.000,= waarvan in mei 2009 nog openstond een bedrag ad
EUR 15.200,= exclusief rente.
3.13. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat zij, naast het door haar ontvangen kapitaal van haar ouders voor eerdergenoemde kosten van levensonderhoud, met de door haar aanvullend ontvangen maandbedragen van haar moeder ad EUR 463,= (waardoor [eiseres] in staat was de rente over eerdergenoemde lening ad EUR 103.000,= aan haar ouders te vergoeden blijkbaar gedurende circa 54 maanden ad EUR 25.002,= zonder dat haar vader van deze ‘sigaar uit eigen doos’- constructie op de hoogte was/mocht zijn en argwaan kreeg) recht op vergoeding van rentebetalingen heeft, treft ook laatstgenoemde vordering geen doel.
3.14. In de eerste plaats geldt dat [eiseres] deze maandelijkse rente ad EUR 463,= niet heeft betaald aan [gedaagde], maar aan haar ouders heeft “terugbetaald”. Bovendien geldt dat ook deze “terugbetalingen” niet anders zijn dan kosten huishouding van [eiseres] en [gedaagde], die tussen partijen niet vergoed kunnen worden ingevolge artikel 4a huwelijkse voorwaarden. In haar akte van 17 april 2009 stelt [eiseres] dat de betalingen van haar moeder betrekking hebben op het tijdvak april 2002 en november 2006. De vordering van [eiseres] is echter meer eerst in november 2008 aanhangig gemaakt.
3.15. Hetgeen geleend is, dient evenwel te worden terugbetaald aan de kredietverschaffer(s) en dient, indien en voor zover slechts [gedaagde] deze terugbetalingen voldoet (voor zover nog openstaand op 8 oktober 2007), in mindering te strekken op het verrekenplichtig vermogen van [gedaagde].
3.16. Onduidelijk is wat het totaal is van alle betalingsverplichtingen op 8 oktober 2007 van [gedaagde] jegens de ouders/moeder van [eiseres]. [gedaagde] heeft erkend dat hij in januari 2007 nog EUR 25.000,= diende terug te betalen aan de ouders/moeder van [eiseres]. Bij gebrek aan andere gegevens gaat de rechtbank ervan uit dat het totaal aan betalingsverplichtingen van [gedaagde] op 8 oktober 2007 jegens de ouders/moeder van [eiseres] kennelijk nog een bedrag betrof van EUR 25.000,=, waarvan inmiddels een gedeelte daadwerkelijk is afbetaald.
3.17. Verrekening krachtens verrekenbeding ex artikel 5
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat partijen geen vermogen hadden bij aanvang van het huwelijk en dat het tijdens het huwelijk uitsluitend door [gedaagde] verworven vermogen bij helfte verrekenplichtig is. Dat betekent dat het vermogen van [gedaagde] op 8 oktober 2007 bij helfte tussen partijen dient te worden verrekend, evenwel met dien verstande dat op dit vermogen in mindering strekt de op dat moment nog openstaande schuld(en) van [gedaagde] aan de ouders/moeder van [eiseres].
3.18. Ondanks eerdergenoemd tussenvonnis en de toezegging van [gedaagde] ter zitting, heeft [gedaagde] niet voldoende inzicht geboden in zijn verrekenplichtig vermogen op genoemde peildatum. Voor wat betreft de verrekening van de voormalig echtelijke woning van partijen aan de Ceintuurbaan, zal de rechtbank derhalve in grote lijnen aansluiten bij de berekening van [eiseres] in de akte van 16 september 2009, welke berekening nadien niet gemotiveerd is betwist door [gedaagde].
3.19. Uitgaand van een overwaarde ad EUR 157.397,= na verkoop door [gedaagde] van de woning [adres] te [woonplaats], waarop in mindering strekt het totaal van alle financiële verplichtingen van [gedaagde] jegens de ouders/moeder van [eiseres] op 8 oktober 2007 - de rechtbank gaat bij gebrek aan andere gegevens per genoemde datum uit van een totaal aan door [gedaagde] erkende financiële verplichtingen jegens de ouders/moeder van [eiseres] ad EUR 25.000,= - resteert een verrekenplichtig vermogen dat de rechtbank vaststelt op EUR 132.397,=. Nu [gedaagde] niet heeft gesteld dat hij op 8 oktober 2007 een groter bedrag dan EUR 25.000,= verschuldigd was aan de ouders/moeder van [eiseres], houdt de rechtbank “slechts” rekening met een aftrekpost van EUR 25.000,=.
3.20. Op dit bij helfte tussen partijen te verrekenen bedrag ad EUR 132.397,= strekt voorts in mindering een terugbetaling door [gedaagde] aan [eiseres] van klaarblijkelijk door [eiseres] eerder aan [gedaagde] uitgeleend privé (niet verrekenplichtig) vermogen van [eiseres] ad EUR 23.000,=. Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank het verrekenplichtig vermogen van [gedaagde] op 8 oktober 2007 vaststelt op EUR 109.397,= waarvan de helft ad EUR 54.698,= [eiseres] toekomt.
3.21. De auto
[eiseres] vordert een bedrag ad EUR 200,= omdat [gedaagde], naar eigen zeggen, de auto verkocht voor EUR 400,=. De rechtbank zal dit toewijzen.
3.22. De etsen
De rechtbank deelt het standpunt van [eiseres] in de akte van 16 september 2009 en zal de verrekening vanwege de etsen ex aequo et bono vaststellen op EUR 1.000,= zoals door [eiseres] gevorderd, nu deze vordering niet gemotiveerd is betwist.
3.23. De cricketonderneming
De rechtbank deelt het standpunt van [eiseres] in de akte van 16 september 2009 en zal de verrekening vaststellen op EUR 2.100,= zoals gevorderd. Ook deze vordering is door [gedaagde] immers niet gemotiveerd betwist.
3.24. Slotsom verrekening en proceskosten
De totale verrekeningsverplichting van [gedaagde] jegens [eiseres] bedraagt derhalve EUR 57.998,=
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De rechtbank
stelt de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aldus vast
4.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van EUR 57.998,= (zevenenvijftignegenhonderdachtennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der voldoening,
4.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2010.