ECLI:NL:RBZLY:2010:BL3209

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400111-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik door vader van minderjarige dochter

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 februari 2010, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de verklaringen van het slachtoffer en getuigen overtuigend en vroeg om een veroordeling op basis van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, dat verkrachting definieert als het dwingen tot seksuele handelingen door geweld of feitelijkheden.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en geloofwaardig beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte zijn dochter door feitelijkheden had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een vader-dochterrelatie en een leeftijdsverschil, er geen bewijs was dat de verdachte zijn overwicht actief had aangewend om het slachtoffer te dwingen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met artikel 242.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte dat het slachtoffer haar vordering alsnog bij de burgerlijke rechter kan indienen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.400111-09 (P)
Uitspraak: 4 februari 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. G.C. Pol. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 1 december 1991 tot 1 september 1992 te Hoonhorst, gemeente Dalfsen, althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (naam slachtoffer) (geboren (geboortejaar)) (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die (naam slachtoffer), hebbende verdachte één of meermalen zijn vinger(s) in de vagina van die (naam slachtoffer) geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- misbruik heeft gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht en/of
- gebruik en/of misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke en/of psychische en/of emotionele overwicht op die (naam slachtoffer) waartegen die (naam slachtoffer) zich niet kon of durfde te verzetten gelet op het overwicht dat hij, verdachte, op die (naam slachtoffer) had als (veel) oudere persoon en/of als vader en/of (aldus) voor die (naam slachtoffer) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Aanleiding
Verdachte is gehuwd geweest met (naam ex-vrouw). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, waaronder (naam slachtoffer), geboren (geboortejaar) .
Op 5 februari 2009 heeft (naam slachtoffer) aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door de verdachte, haar vader .
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de verklaringen van diverse personen uit haar directe omgeving wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting van zijn dochter. De officier van justitie heeft betoogd dat in de gegeven omstandigheden sprake is geweest van feitelijk dwingen als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, primair op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat niet aan de bewijsminima is voldaan. Subsidiair is bepleit dat geen sprake is geweest van dwang. Meer subsidiair is aangevoerd dat niet is voldaan aan de voor artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht vereiste dwang door een feitelijkheid en ook niet van daarop gerichte opzet bij verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om de verdenking van een zeer ernstig zedendelict begaan door een vader tegen zijn destijds minderjarige dochter. Verdachte ontkent en beroept zich voor het overige op zijn zwijgrecht en aangeefster blijft bij haar beschuldigingen. Daarmee is de situatie ontstaan dat het woord van de één tegenover het woord van de ander staat. Derhalve moet worden nagegaan of er naast de verklaring van aangeefster steunbewijs voorhanden is om tot een (al dan niet gedeeltelijke) bewezenverklaring te komen.
Seksueel binnendringen
Aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat haar eerste herinnering van het misbruik dateert van omstreeks 1987 . Vanaf dat moment misbruikte hij haar voortdurend en was het misbruik een onderdeel geworden van haar leven als kind. Over het geheel genomen kwam het wekelijks voor . Het was nagenoeg altijd hetzelfde. Verdachte begon altijd met strelen en het eindigde altijd met vingeren. Terwijl hij dan bij haar was begon hij aan zichzelf te zitten.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat verdachte altijd begon te kriebelen op haar onderbuik of op haar rug en ging dan langzaam in de richting van haar vagina, hetzij voorlangs, hetzij achterlangs. Hij wreef dan over haar vagina, ook over haar clitoris. Hij ging dan met een of twee vingers in mijn vagina naar binnen en wreef dan op en neer . In het voorjaar van 1992 is het misbruik voor het laatst voorgevallen .
Volgens haar verklaring bij de politie heeft aangeefster op 1 september 1992 tegen haar moeder “iets gezegd als dat verdachte aan haar zat”. Zij heeft naar haar vagina gewezen en hield haar handen voor haar borsten .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster over het seksueel misbruik consistent zijn en op onderdelen zo gedetailleerd dat ze geloofwaardig zijn. Niet gebleken is van een motief om vals te verklaren, terwijl haar emoties over hetgeen haar is overkomen – naar eigen waarneming van de rechtbank – authentiek overkomen.
Naast de verklaring van aangeefster bevindt zich in het dossier informatie afkomstig uit de periode kort nadat aangeefster voor het laatst door de verdachte seksueel zou zijn misbruikt. De rechtbank wijst in dit verband op de volgende bewijsmiddelen.
In de periode van 2 september 1992 tot en met 7 september 1992 heeft aangeefster dagboekaantekeningen gemaakt die onderdeel uitmaken van het dossier. De verklaringen die aangeefster bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd worden door de inhoud van deze dagboekaantekeningen ondersteund .
De moeder van aangeefster heeft verder tegenover de politie bevestigd dat zij op 1 september 1992 voor het eerst geconfronteerd werd met het seksueel misbruik van haar dochter. Zij heeft verdachte vervolgens gevraagd wat hij in godsnaam had gedaan, waarop verdachte tegen haar heeft gezegd: “Het viel allemaal wel mee, (naam ex-vrouw)”.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een door psycholoog-psychotherapeut drs. H.J. Emmelkamp opgestelde verklaring van 16 januari 2001, gericht aan de Informatie Beheer Groep Studiefinanciering. Uit deze verklaring blijkt dat aangeefster in 1994/1995 bij hem in behandeling is gekomen vanwege stress- en concentratieklachten die ertoe dreigden te leiden dat zij haar eindexamen niet zou kunnen halen. Gedurende de noodzakelijke exploratie van haar levensloop bleek, aldus de verklaring, dat aangeefster door haar vader gedurende enkele jaren in haar vroege puberteit seksueel was misbruikt.
Voorts is informatie beschikbaar betreffende de periode waarin het seksueel misbruik zich zou hebben afgespeeld. (naam ) , (geboortejaar), heeft bij de politie verklaart dat zij op zeven- of achtjarige leeftijd op verzoek van verdachte op zijn buik en in zijn schaamstreek heeft gekriebeld, waarbij haar hand op een bepaald moment helemaal nat werd . Zij heeft voorts verklaard dat zij zich herinnert dat zij op ongeveer 12-jarige leeftijd aan aangeefster heeft gevraagd of haar vader ook “dingen” met haar deed waarop aangeefster ja knikte en haar liet bezweren dat zij niets mocht zeggen .
Aangeefster zelf verklaart hierover bij de politie dat (naam ex-vrouw) haar, toen zij ongeveer 13 jaar oud was, vroeg of haar vader wel eens dingen bij haar deed die zij niet wilde of dat haar vader wel eens aan haar zat op plekken die zij niet wilde. Aangeefster wilde en durfde hier op dat moment niet met haar over te praten .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat naast de verklaringen van aangeefster voldoende steunbewijs voorhanden is om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte zich aan het in de tenlastelegging beschreven seksuele handelingen ten opzichte van zijn toen minderjarige dochter heeft schuldig gemaakt. Dergelijk seksueel misbruik is strafbaar gesteld in de artikel 245 en/of 249 van het Wetboek van Strafrecht. Maar in de onderhavige zaak is door tijdsverloop het recht tot strafvordering ter zake van de artikelen 245 en 249 Wetboek van Strafrecht verjaard. Daar komt bij dat voormeld artikel 245 vóór 1992 een andere inhoud kende. Zoals de Officier van Justitie ter zitting uiteen heeft gezet, heeft hij de tenlastelegging om die reden niet toegespitst op een veroordeling wegens overtreding van de artikel 245 of 249 van het Wetboek van Strafrecht, maar heeft hij verkrachting in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. Van verkrachting is sprake wanneer iemand door geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging daarmee) is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Vast staat wel dat van geweld in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is geweest. De rechtbank dient derhalve thans de vraag te beantwoorden of verdachte zijn minderjarige dochter door een feitelijkheid, zoals omschreven in de tenlastelegging, heeft gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen.
Dwang door een feitelijkheid
Van door een feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit de verklaringen van aangeefster duidelijk wordt dat zij de seksuele handelingen van verdachte tegen haar wil heeft ondergaan.
Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, door de vader/dochter-relatie en het leeftijdsverschil, feitelijk, fysiek en geestelijk overwicht had over aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de bewijsmiddelen echter niet gebleken van een situatie waarin verdachte, anders dan door het uitvoeren van de seksuele handelingen zelf, het overwicht actief heeft aangewend om aangeefster tot het ondergaan van de seksuele handelingen te dwingen. De rechtbank acht daarmee niet bewezen dat verdachte opzettelijk door dwingende feitelijkheden aangeefster tot het ondergaan van de seksuele handelingen heeft gebracht.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Benadeelde partij
(naam slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 6.500,-- wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden.
Aangezien verdachte van het ten laste legde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Dit laat onverlet dat deze vordering aan de burgerlijke rechter kan worden voorgelegd.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. M. Willemse, voorzitter, mrs. F. Koster en J.N. Bartels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2010.