RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/400243-08 (Promis)
Uitspraak: 21 januari 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren (geboorteplaats),
wonende te (adres)
HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. B.C. van Haren.
De verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 augustus 2008 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (benadeelde partij) van het
leven te beroven, met dat opzet die (benadeelde partij) met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 augustus 2008 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die
(benadeelde partij) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug,
althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 augustus 2008 in de gemeente Zwolle met een ander of
anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het
publiek toegankelijke ruimte, te weten de parkeergarage (Q-park) gelegen aan
het Maagjesbolwerk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (benadeelde partij) en/of (benadeelde partij 2) en/of (benadeelde partij 3) en/of (benadeelde partij 4), welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen in het gezicht, althans tegen het hoofd, van die
(benadeelde partij) en/of (benadeelde partij 2) en/of (benadeelde partij 3) en/of (benadeelde partij 4), en/of
- het slaan/stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van die (benadeelde partij) en/of (benadeelde partij 2) en/of (benadeelde partij 3) en/of (benadeelde partij 4), en/of
- het schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die (benadeelde partij) en/of (benadeelde partij 2) en/of (benadeelde partij 3) en/of (benadeelde partij 4), en/of
- het steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug,
althans het lichaam van die (benadeelde partij);
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het primair ten laste gelegde, te weten - kort gezegd - een poging tot doodslag, gepleegd ten aanzien van (benadeelde partij) op 8 augustus 2008 te Zwolle.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair geconcludeerd tot vrijspraak voor zowel het primair ten laste gelegde als het subsidiair ten laste gelegde. De raadsman van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat de verschillende verklaringen op diverse punten tegenstrijdig zijn, dat de verklaring van getuige (benadeelde partij 2) onbetrouwbaar is, dat er teveel onduidelijkheid is omtrent de wijze van herkenning door aangever van verdachte en dat daardoor niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte degene is geweest die heeft gestoken. Niet kan worden uitgesloten dat aangever is gestoken door een persoon behorende tot de groep van aangever.
Volgens de raadsman van verdachte brengt het enkele gegeven dat aangever in diens rug is gestoken niet zonder meer mee, dat de aanmerkelijke kans op de dood van aangever welbewust is aanvaard. Zonder wetenschap van de diepte van de steekwond kan niet worden vastgesteld dat sprake was van potentieel dodelijk letsel.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman primair geconcludeerd tot vrijspraak vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs en subsidiair dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Aangever (benadeelde partij) heeft verklaard dat hij zich op vrijdagavond 8 augustus 2008 met (benadeelde partij 2, benadeelde partij 3 en benadeelde partij 4) in de parkeergarage van het Maagjesbolwerk te Zwolle bevond, waar een confrontatie heeft plaatsgevonden met een groep van vier jongens die zij - naar aanleiding van een incident in de binnenstad van Zwolle - hadden gevolgd.
In de parkeergarage zag aangever de vier jongens bij een groenkleurige auto staan. Eén van de jongens pakte (slag)voorwerpen uit die auto. De jongen die aangever later zou steken zei daarop: “Niet hier, hier zijn allemaal camera’s”. Daarop legde de jongen de (slag)voorwerpen weer in de kofferbak. Na wat heen en weer gepraat heeft aangever de jongen, die de (slag)voorwerpen uit de kofferbak van de auto had gepakt, een duw gegeven en direct daarop sloeg die jongen aangever in het gezicht. Vervolgens begon het vechten.
Op een gegeven moment trok (benadeelde partij 2) aangever naar achteren en zei: “Je bent gestoken”. Aangever had dat zelf niet gemerkt en merkte alleen een harde klap van achteren. Hij dacht toen nog: “Oei, wat is dat een harde boks”. Aangever draaide zich direct na die klap om en zag één van die vier jongens met wie zij vochten achter zich staan. Aangever zag dat die jongen bloed aan zijn rechterhand had en dat hij iets in zijn zak stopte. (benadeelde partij 2) zei tegen aangever dat die jongen hem had gestoken. Toen aangever kort daarop een paar meter verderop stond wees (benadeelde partij 2) hem die jongen ook aan.
Aangever omschrijft de jongen die hem heeft gestoken als: ongeveer 24 jaar oud, blank, bruin t-shirt, een petje, normaal taalgebruik en de hele tijd zeggend dat ze moesten uitkijken voor de camera’s.
Aangever omschrijft de jongen die de (slag)voorwerpen uit de auto pakte als een blanke jongen van ongeveer 21 jaar oud, iets jonger dan degene die hem stak, blond haar, een wit petje dragend en een wit t-shirt.
Blijkens de inhoud van de d.d. 30 september 2008 opgemaakte letselverklaring van de GGD Regio IJssel Vecht betreffende aangever is bij diens lichamelijk onderzoek op 8 augustus 2008 vastgesteld, dat zich op de rug onder de laatste rib rechts, ongeveer 12 cm uit de flank, een steekwond bevindt met een lengte van 1,2 cm. De wond wijkt 0,5 cm en heeft een uitloper in de huid naar rechts boven. De wond kan zijn veroorzaakt door een steek met een voorwerp dat aan beide zijden scherp is, zoals een mes met twee scherpe kanten. Betrokkene heeft een steekwond in de rug, dicht bij de long en nieren.
De rechtbank acht voorts redengevend de op 11 augustus 2008 door (benadeelde partij 2) tegenover de politie als getuige afgelegde verklaring. (benadeelde partij 2) heeft onder meer verklaard, dat hij op vrijdagavond 8 augustus 2008 met aangever, (benadeelde partij 3 en benadeelde partij 4) in de parkeergarage van het Maagjesbolwerk was. Hij zag dat een jongen met een witte pet (slag)voorwerpen uit de kofferbak van een groene Fiat Bravo pakte en dat deze kort daarop weer in de auto werden gelegd. (benadeelde partij 2) zag dat de jongen met de witte pet aangever in het gezicht sloeg, nadat aangever hem had weggeduwd. Vervolgens werd er over en weer geslagen. (benadeelde partij 2) zag dat vanaf de zijkant één van de vier jongens aan kwam lopen en dat die jongen in één beweging iets uit zijn zak pakte. (benadeelde partij 2) zag dat de jongen aangever met dat voorwerp in zijn rug stak en dat hij dat ding direct weer terug deed in zijn zak. (benadeelde partij 2) zag direct daarop, op de plek waar die jongen had gestoken, bloed uit de rug van aangever komen. De jongen die had gestoken rende weg, naar een rode auto, (merk auto), welke auto een paar meter verder stond dan de (merk auto 2). (benadeelde partij 2) had hem kort daarvoor al naar die auto zien lopen. (benadeelde partij 2) heeft de jongen die aangever heeft gestoken als volgt omschreven: blank, blond kort stekelig haar, iets bruins aan bovenkleding, iets breder en forser dan de jongen met de witte pet, hij leek veel op de jongen met de witte pet. (benadeelde partij 2) heeft gehoord dat iemand naar hem riep: “(X)” of “(y)”.
De rechtbank hecht tevens waarde aan de verklaring van (naam broer van verdachte), zijnde de broer van verdachte, die op 9 oktober 2008 tegenover de politie onder meer heeft verklaard dat hij op 8 augustus 2008 in de parkeergarage bij het Maagjesbolwerk te Zwolle naar zijn auto is toegelopen toen hij een groep allochtone jongens zag aankomen. Hij had toen een witte pet op. Hij heeft een stok en een paraplu uit de kofferbak gepakt, waarop hij (X), zijnde verdachte, hoorde schreeuwen: “niet hier, hier hangen camera’s”. Hij heeft de stok en paraplu toen weer in de kofferbak van zijn auto gelegd. Hij zag dat één van de allochtone jongens de klep dicht drukte. Toen hij in zijn auto wilde stappen werd hij door één van de jongens bij de borst gegrepen. Vervolgens is er over en weer geslagen en is hij op de grond terechtgekomen.
(medeverdachte/dader), behorende tot de groep van verdachte, heeft op 10 oktober 2008 tegenover de politie onder meer verklaard, dat hij heeft gezien dat verdachte de jongens die de op de grond liggende (naam broer van verdachte) in elkaar sloegen heeft geduwd en getrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voorts de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen redengevend.
De verdachte heeft op 8 oktober 2008 tegenover de politie onder meer verklaard dat hij op 8 augustus 2008 samen met zijn broer (naam broer van verdachte) en (medeverdachte/dader 2) en (mededader/medeverdachte) de parkeergarage bij het Maagjesbolwerk Zwolle is ingelopen. Verdachte had toen een half lichtbruin en half donkerbruin t-shirt aan. (naam broer van verdachte) had de kofferbak van de auto open, waarin een houten voorwerp lag. Verdachte heeft toen gezegd: “niet hier vechten, hier zijn allemaal camera’s”.
In zijn nadere verklaring tegenover de politie op 9 oktober 2008 heeft verdachte verklaard dat (naam broer van verdachte) op de grond werd geschopt door één persoon, terwijl een ander hem vast had om de nek. Verdachte is er naar toe gelopen en heeft (naam broer van verdachte) geholpen. Hij heeft op de jongen ingeslagen en geschopt en zag toen dat ze weggingen. Verdachte is daarna weggegaan met de auto van zijn vriendin, een (merk auto)
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaringen en bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien uitsluiten dat een ander dan verdachte aangever met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken. De omschrijvingen van aangever en getuige (benadeelde partij 2) van degene die aangever heeft gestoken passen bij het signalement van verdachte. Opvallend is verder, dat aangever degene die heeft gestoken omschrijft als degene die heeft geroepen “niet hier, hier hangen camera’s”, terwijl het – blijkens de verklaringen van (naam broer van verdachte) en verdachte zelf – verdachte is geweest die dat heeft geroepen. Getuige (benadeelde partij 2) heeft daarnaast verklaard dat iemand degene die aangever heeft gestoken heeft geroepen met de naam “(X)” of “(Y)”, terwijl (onder meer uit de verklaring van (naam broer van verdachte)) volgt dat verdachte “(X)” wordt genoemd. Voorts is degene die aangever heeft gestoken volgens getuige (benadeelde partij 2) in een (merk auto) weggereden, terwijl uit de verklaring van verdachte volgt dat hij in een (merk auto) is weggereden.
De enkele omstandigheid, dat de verklaringen van (benadeelde partij 2) op een – naar het oordeel van de rechtbank – ondergeschikt punt niet vallen te rijmen met de overige bewijsmiddelen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaring van (benadeelde partij 2) in zijn geheel als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Dit geldt temeer, nu de verklaring van (benadeelde partij 2) voor wat betreft de kernoverwegingen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt verder nog, dat verdachte blijkens de verklaring van (mededader/verdachte) en zijn eigen verklaring (naam broer van verdachte) te hulp is geschoten en de belager(s) van (naam broer van verdachte) heeft geduwd, getrokken, respectievelijk geslagen en geschopt en dat verdachte aldus gelegenheid heeft gehad om aangever met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp te verwonden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de romp – in verband met de zich aldaar bevindende organen – een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Gelet op de aard en plaats van het door de GGD geconstateerde letsel bij aangever, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door aangever in de rug te steken welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer dientengevolge zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 8 augustus 2008 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (benadeelde partij) met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat te zijnen laste bewezen is verklaard.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat:
de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte bepleit om ingeval van bewezenverklaring van één van de ten laste gelegde feiten rekening te houden met de omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportage en een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een werkstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan de verdachte dient te worden opgelegd
heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op
de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt, op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft daarbij het strafrechtelijk verleden van verdachte laten meewegen.
Verdachte is op 18 december 2007 nog veroordeeld tot een substantiële grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van (onder meer) soortgelijke feiten als het thans bewezen verklaarde feit en is ook eerder veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich binnen relatief korte tijd na zijn veroordeling op 18 december 2007 andermaal schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. Anderzijds heeft de rechtbank meegewogen, dat het slachtoffer en de groep waarvan het slachtoffer deel uitmaakte zich niet geheel onbetuigd heeft gelaten en heeft nagelaten de confrontatie met de groep van verdachte te voorkomen.
De rechtbank heeft verder ten voordele van verdachte laten meewegen dat verdachtes persoonlijke omstandigheden zich sinds eind 2008 structureel positief ontwikkeld hebben en dat hij de regels en afspraken in het kader van het op grond van voormeld vonnis uitgevoerde reclasseringscontact is nagekomen.
De rechtbank heeft voorts als strafmatigende omstandigheid laten meewegen dat de afdoening van de onderhavige zaak zonder aanwijsbare reden onnodig lang op zich heeft laten wachten.
De rechtbank acht thans termen aanwezig om aan de verdachte een verplicht reclasseringscontact gedurende 2 jaar op te leggen, als bijzondere voorwaarde te verbinden aan het op te leggen voorwaardelijke deel van na te noemen vrijheidsstraf, teneinde verdere invulling te kunnen laten geven aan het plan van aanpak van de reclassering en teneinde de recidivekans te minimaliseren.
De rechtbank acht de na te melden beslissing passend en geboden.
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 oktober 2009;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 26 november 2009 uitgebracht door de stichting Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 4 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. F. Koster en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2010.