ECLI:NL:RBZLY:2010:530

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
163213 - HA ZA 09-1487
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bouwvergunning en onrechtmatige daad gemeente

In deze zaak heeft eiser A, eigenaar van een perceel, een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor de vervanging van een turbinegondel van een windturbine. De gemeente Noordoostpolder heeft deze aanvraag op 17 oktober 2006 geweigerd, met als reden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle-Lelystad, die de beslissing op bezwaarschrift heeft vernietigd en het primaire besluit van de gemeente herroepen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte de bouwvergunning had geweigerd. De gemeente heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 18 februari 2009 de uitspraak van de rechtbank bekrachtigde.

Eiser vorderde in deze civiele procedure een schadevergoeding van de gemeente, omdat hij schade zou hebben geleden door de weigering van de bouwvergunning. De rechtbank overwoog dat de onrechtmatigheid van het handelen van de gemeente jegens eiser niet vaststond, omdat eiser niet voldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die een zelfstandige onrechtmatige daad jegens hem konden onderbouwen. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de gemeente, die op EUR 12.678,00 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 163213 / HA ZA 09-1487
Vonnis van 27 oktober 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.M. Bijloo te Middelharnis,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER,
zetelend te Emmeloord,
gedaagde,
advocaat mr. R. Snel te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] , verder te noemen [A] , is eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats] . Op 18 september 2003 heeft [A] een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend bij de gemeente voor de vervanging van een turbinegondel van een windturbine aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
Op 9 oktober 2003 is op het perceel [adres] een opstalrecht gevestigd ten behoeve van [eiser] . Onder opstallen wordt verstaan: windturbine met bijbehorende werken.
2.3.
Bij besluit van 17 oktober 2006 hebben Burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder de bouwvergunning geweigerd met de overweging dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. [A] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, welk bezwaar ongegrond is verklaard. Vervolgens heeft [A] tegen de beslissing op bezwaarschrift beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaarschrift vernietigd, het primaire besluit van 17 oktober 2006 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank overweegt:
“(…)
Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aanvraag in strijd is met het bepaalde in artikel 38, lid 1a, van het bestemmingsplan.
(…)
Eiser heeft verzocht dat de rechtbank zal uitspreken dat hij sinds twaalf weken na ontvangst van de bouwaanvraag van rechtswege over een bouwvergunning beschikt. Nu dit, gelet op het bepaalde in artikel 46, lid 4, van de Ww rechtstreeks uit de wet voortvloeit, ziet de rechtbank geen aanleiding dit verzoek in te willigen.
(…)”
Burgemeester en wethouders hebben hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 18 februari 2009 heeft de Afdeling de bestreden uitspraak van de rechtbank bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van de gemeente tot betaling van EUR 770.577,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt het volgende. Door de weigering van de bouwvergunning door burgemeester en wethouders heeft hij schade geleden. Door de uitspraak van de Raad van State staat definitief vast dat de gemeente ten onrechte de bouwvergunning heeft geweigerd. De vernietiging werkt tegenover een ieder, dus ook tegenover [eiser] . [eiser] verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1991, NJ 1993, 112 ( [naam] /Nederweert). Met het oordeel dat de gemeente de bouwvergunning ten onrechte heeft geweigerd staat de onrechtmatigheid van het handelen/nalaten van de gemeente volgens vaste rechtspraak vast.
4.2.
De rechtbank overweegt het volgende.
De bouwaanvraag is ingediend door [A] en het is [A] die de procedure bij de bestuursrechter heeft gevoerd. Het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak over het gewraakte besluit van de gemeente heeft in beginsel voor de burgerlijke rechter in een later geding tussen
partijenbindende kracht, niet alleen bij zijn oordeel omtrent de onrechtmatigheid, maar ook daarbuiten, zoals bij zijn oordeel omtrent de toerekening van de onrechtmatige daad.
Partijen bij de bestuursrechtelijke procedure waren [A] en de gemeente. Met de vernietiging van het besluit van de gemeente staat mitsdien de onrechtmatigheid van dat besluit tussen de partijen - de gemeente en [A] - vast.
Niet staat daarmee vast dat een onrechtmatige daad jegens [eiser] is gepleegd. [eiser] dient dan ook feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] heeft dit nagelaten. Onvoldoende is dat [eiser] heeft gesteld dat hij de windturbine op het terrein van [A] zou gaan exploiteren.
De vordering van [eiser] dient dan ook te worden afgewezen.
4.3.
Eerst bij pleidooi heeft [eiser] nog als grondslag van zijn vordering aangevoerd, dat de gemeente niet binnen de wettelijke termijn van 12 weken een bouwvergunning heeft afgegeven en dat de gemeente de bouwvergunning niet openbaar heeft gemaakt, waardoor deze niet onaantastbaar is geworden. De gemeente heeft daarmee gehandeld in strijd met de wet en derhalve onrechtmatig gehandeld.
4.4.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De bepalingen omtrent de beslissingstermijn bij een bouwaanvraag en publicatie van een bouwvergunning beogen vooral de belangen van de aanvrager van de bouwvergunning te beschermen. Tussen partijen staat vast dat de bouwvergunning is aangevraagd door en verleend aan [A] . [eiser] stelt enkel dat [eiser] en [A] hadden afgesproken dat [A] op eerste verzoek zou meewerken aan overdracht van de bouwvergunning. [eiser] heeft daarmee onvoldoende gesteld ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad van de gemeente
jegens [eiser], zodat de vordering ook op deze grond dient te worden afgewezen.
4.5.
De gemeente heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de nieuwe stellingen van [eiser] , nu deze voor het eerst bij pleidooi naar voren zijn gebracht. Nu de rechtbank de vordering ook op deze nieuwe grond afwijst, is de rechtbank van oordeel dat de gemeente alleen daarom al niet in haar belangen wordt geschaad; dit nog afgezien het feit dat de gemeente tijdens pleidooi reeds inhoudelijk heeft gereageerd op de stellingen. Er is in dit geval geen strijdigheid met de beginselen van goede procesorde.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
  • vast recht EUR 4.938,00
  • salaris advocaat
Totaal EUR 12.678,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 12.678,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff, mr. A.E. The-Kouwenhoven en mr. A.P. de Jong-de Goede en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.