ECLI:NL:RBZLY:2009:BL7201

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
163702 - KG ZA 09-523
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag en uitleg van dictum in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiseres, Business Plan Dronten II B.V., een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, [A] Aluminiumbouw B.V., met betrekking tot de opheffing van conservatoir verhaalsbeslag. De procedure is gestart op 23 december 2003, toen [A] beslag legde op onroerend goed van BPD. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waaronder een op 24 december 2008, waarin werd overwogen dat [A] schadevergoeding verschuldigd was aan BPD. Op 30 september 2009 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen, waarin BPD werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [A]. De eiseres vorderde in dit kort geding de opheffing van het beslag en schorsing van de executie van het vonnis van 30 september 2009, omdat zij van mening was dat het dictum onduidelijk was en dat zij reeds aan haar verplichtingen had voldaan.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van BPD afgewezen, omdat er geen juridische of feitelijke misslagen in het vonnis van 30 september 2009 waren aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van [A] van het dictum niet onjuist was en dat er geen onrechtmatige handelingen waren gepleegd door [A] in de uitvoering van het vonnis. De voorzieningenrechter heeft BPD veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [A] zijn begroot op EUR 1.166,00. Dit vonnis is uitgesproken op 9 december 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 163702 / KG ZA 09-523
Vonnis in kort geding van 9 december 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUSINESS PLAN DRONTEN II B.V.,
gevestigd te Dronten,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Both,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] ALUMINIUMBOUW B.V.,
gevestigd te Wageningen,
gedaagde,
advocaat mr. H.M.G. van Lotringen.
Partijen zullen hierna BPD en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief met productie van de zijde van [A] van 18 november 2009
- de brief met productie van de zijde van BPD van 18 november 2009
- de brief met producties van de zijde van BPD van 19 november 2009
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota en aanvullende pleitnota van BPD
- de pleitnota van [A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 23 december 2003 en 27 oktober 2006 heeft [A] ten laste van BPD conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de onroerende zaak van BPD gelegen te Dronten aan De Aar 21 / De Linge 3.
2.2. Op 24 december 2003 heeft [A] BPD gedagvaard. [A] vordert betaling van de facturen voor door haar verrichte werkzaamheden. In reconventie heeft BPD schadevergoeding gevorderd in verband met geleden en nog te lijden schade van niet goed verrichte werkzaamheden.
2.3. Op 24 december 2008 heeft deze rechtbank een tussenvonnis gewezen. Onder r.o. 2.8. overweegt de rechtbank als volgt:
“Het feit dat een nader vast te stellen schadevergoeding door [A] dient te worden betaald, heeft ook gevolgen voor het in conventie gevorderde. Nu immers sprake was van ondeugdelijk nakomen door [A] en vaststaat dat Business Plan daardoor schade heeft geleden, was zij gerechtigd om de betaling van de laatste oplevertermijn ad. EUR 16.600,50 en de meerwerkfactuur van EUR 1.100,- op te schorten, gelet op de aanvankelijke kostenraming. Aldus is zij geen wettelijke rente verschuldigd over beide bedragen. Overigens zullen deze bedragen ad EUR 17.700,50 excl. BTW in conventie, na vaststelling van de schade in reconventie en de veroordeling van [A] tot betaling daartoe, aan [A] worden toegewezen minus de schuldig erkende som van EUR 170,-, evenals de gevorderde derde termijn van EUR 33.201,- en de wettelijke handelsrente daarover vanaf 15 oktober 2003. (…)”.
2.4. Op 30 september 2009 heeft deze rechtbank een eindvonnis gewezen. Het dictum van dit vonnis luidt als volgt:
“ In conventie
3.1. veroordeelt Business Plan om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 33.201,00 (drieëndertig duizend tweehonderdéén euro) inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6: 119a BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 15 oktober 2003 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt Business Plan om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 17.530,50 exclusief btw (zeventienduizend vijfhonderddertig euro en vijftig cent),
3.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af
In reconventie
3.6. veroordeelt [A] om aan Business Plan te betalen een bedrag van EUR 19.548,87 (negentienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en zevenentachtig eurocent),
3.7. veroordeelt [A] om aan Business Plan te betalen een bedrag van EUR 1.981,35 (duizendnegenhonderdeenentachtig en vijfendertig cent) inclusief btw, wegens kosten van deskundigenonderzoek Rutgers,
3.8. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.10. wijst het meer of anders gevorderde af.”.
2.5. Bij brief van 1 oktober 2009 heeft [A] aanspraak gemaakt op betaling van totaal EUR 75.425,98 en een beroep gedaan op verrekening van de reconventionele vordering van totaal EUR 21.530,22, zodat verzocht werd tot betaling van een bedrag van EUR 53.895,76.
2.6. Op 15 oktober 2009 heeft BPD een bedrag van EUR 39.417,76 aan [A] voldaan.
2.7. [A] heeft aangekondigd om met betrekking tot het verschil tussen de in 2.5. en 2.6. genoemde bedragen tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 september 2009 over te zullen gaan.
3. Het geschil
3.1. BPD vordert, na wijzing van eis:
- het namens [A] op 23 december 2003 en het op 27 oktober 2006 gelegde conservatoir verhaalsbeslag op een erf met loodsen, staande en gelegen te Dronten aan de De Aar 21 / De Linge 3 op te heffen,
- de executie van het vonnis van 30 september 2009 te schorsen en/of de uitvoerbaarheid bij voorraad op te heffen totdat in hoger beroep is geoordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak,
- voorzieningen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2. [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het onderhavige geschil tussen partijen wordt veroorzaakt doordat partijen van mening verschillen over de vraag hoe het dictum van het vonnis van deze rechtbank van 30 september 2009 dient te worden uitgelegd.
4.2. BPD stelt zich op het standpunt dat zij met de betaling van EUR 39.417,76 volledig aan het eindvonnis heeft voldaan. BPD stelt dat in dit bedrag de wettelijke rente over het verschil tussen EUR 33.201,- en EUR 19.548,87 is verdisconteerd en dat zij niet meer wettelijke rente verschuldigd is. BPD doet in dit verband een beroep op verrekening ex artikel 6:129 BW. De aan BPD toegewezen vordering tot betaling van EUR 19.548,87 is een vordering uit hoofde van schadevergoeding. BPD heeft de schade geleden op het moment dat [A] meende te kunnen factureren en vervolgens op te leveren, aldus BPD. De verrekening werkt volgens haar dan ook terug tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan.
De schadeclaim van EUR 19.548,87 heeft met terugwerkende kracht tot 15 oktober 2003 te gelden als betaling, zodat BPD slechts de wettelijke handelsrente verschuldigd is over het verschil, te weten over EUR 13.652,13 (EUR 33.201,- - EUR 19.548,87).
BPD heeft voorts gesteld dat geen wettelijke handelsrente verschuldigd is maar contractuele rente en anders de wettelijke rente van 6:119 BW.
Subsidiair stelt BPD zich op het standpunt dat [A] onrechtmatig handelt door het vonnis ten uitvoer te leggen conform haar uitleg van het vonnis. Temeer nu BPD heeft aangeboden om voor het ter discussie staande bedrag van EUR 14.478,- een bankgarantie te doen stellen.
Ten slotte staat in r.o. 2.7. van het vonnis van 30 september 2009 dat de rechtbank eindvonnis zal wijzen met inachtneming van hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen. Hiermee neemt de rechtbank afstand van hetgeen ter zake in r.o. 2.8. van het tussenvonnis van 24 december 2008 is geschreven, dit alles aldus BPD.
4.3. [A] stelt dat over de tekst van het dictum van het vonnis van 30 september 2009 geen onduidelijkheid kan bestaan. Hiertoe voert [A] het volgende aan. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 december 2008 onder r.o. 2.8. overwogen dat BPD gerechtigd was om de betaling van de laatste oplevertermijn van EUR 16.600,50 en de meerwerkfactuur van EUR 1.100,00 op te schorten, omdat [A] gedeeltelijk ondeugdelijk was nagekomen. Om die reden heeft de rechtbank geen rente toegewezen over de factuur met betrekking tot de laatste oplevertermijn en evenmin over de meerwerkfactuur. Omdat geen rente is toegewezen over de laatste oplevertermijn en de meerwerkfactuur, is ook geen rente toegewezen over de aan BPD toegekende schadevergoeding, aldus [A].
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voorop zij gesteld dat [A] het vonnis van deze rechtbank van 30 september 2009 mag executeren. Immers, het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De voorzieningenrechter kan slechts de tenuitvoerlegging van een vonnis schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5. Niet gesteld of gebleken is dat het vonnis van de rechtbank op een juridische of feitelijke misslag berust of dat de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van BPD een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. BPD heeft weliswaar gesteld dat de door BPD geleden schade onjuist is berekend en dat de rechtbank ten onrechte de wettelijke handelsrente in plaats van de contractuele dan wel de gewone wettelijke rente heeft toegewezen, echter hierover zal het gerechtshof in hoger beroep zich moeten buigen.
4.6. BPD kan weliswaar worden gevolgd in haar standpunt dat de verrekening van het bedrag dat als schadevergoeding is toegewezen, terugwerkt tot het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan. Door [A] is niet (gemotiveerd) weersproken dat de verrekeningsbevoegdheid van BPD is ontstaan op het moment waarop BPD schade heeft geleden als gevolg van de wanprestatie van [A] en dat dit het moment is waarop [A] de werkzaamheden heeft opgeleverd. BPD miskent echter in haar betoog – zoals [A] terecht stelt – dat uit r.o. 2.8. van het tussenvonnis kan worden afgeleid dat de rechtbank met de terugwerkende kracht van de verrekening al rekening heeft gehouden door te oordelen dat over de laatste termijnfactuur en de meerwerkfactuur geen wettelijke rente verschuldigd is.
De voorzieningenrechter kan BPD niet volgen in haar standpunt dat de rechtbank met de zinsnede uit r.o. 2.7. van het vonnis van 30 september 2009 “De rechtbank zal thans eindvonnis wijzen met inachtneming van wat in de eerdere tussenvonnissen is overwogen en beslist.” afstand neemt van hetgeen ter zake in r.o. 2.8. van het tussenvonnis van 24 december 2008 is geschreven.
4.7. Dit alles brengt mee dat de uitleg die [A] geeft aan het (dictum van het) vonnis van 30 september 2009 de voorzieningenrechter op voorhand niet onjuist voorkomt. De stelling dat [A] onrechtmatig handelt door het vonnis op grond van die uitleg te executeren, wordt dan ook verworpen. In deze omstandigheden handelt [A] evenmin onrechtmatig door te weigeren genoegen te nemen met de door BPD aangeboden bankgarantie. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van BPD dan ook afwijzen.
4.8. BPD zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.166,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt BPD in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 1.166,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.