RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/440097-09(P)
Uitspraak: 8 december 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte0
geboren op (geboortejaar)
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans verblijvende in de (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2009 en 24 november 2009.
De verdachte is verschenen, op 24 november 2009 bijgestaan door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere. Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E.M. Doedens
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 maart 2009 te Heino, gemeente Raalte, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade (naam slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, die (naam slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 maart 2009 te Heino, gemeente Raalte, aan een persoon (te weten (naam slachtoffer)), opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk, -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals te steken/snijden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 maart 2009 te Heino, gemeente Raalte, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten, haar levensgezel, (naam slachtoffer)), meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek te steken/snijden, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hoewel iedereen in de omgeving van verdachte aangeeft zich niet te kunnen voorstellen dat verdachte met opzet heeft gehandeld, zijn daarvoor wel diverse aanwijzingen in het strafdossier te vinden. Door verdachte en het slachtoffer is over en weer geduwd en getrokken, terwijl verdachte een mes in haar hand hield. Het letsel van het slachtoffer, zoals beschreven in de letselbeschrijving van de GGD, bestaande uit onder meer een doorgesneden strottenhoofd en luchtpijp, welk letsel kracht verondersteld bij het toebrengen daarvan, is potentieel dodelijk. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat het slachtoffer 15 bloedtransfusies nodig heeft gehad. Naar het oordeel van de officier van justitie is op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet. In het dossier bevinden zich naar haar oordeel aanwijzingen dat sprake is van het willens en wetens insteken van de verdachte op het slachtoffer. Van de tenlastegelegde voorbedachte raad dient verdachte te worden vrijgesproken, nu naar het oordeel van de officier van justitie niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg.
Het standpunt van de verdediging
Naar het oordeel van de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat verdachte op 29 maart 2009 niet voorafgaande aan het verhoor een advocaat heeft kunnen raadplegen en dat derhalve gelet op de Salduz-jurisprudentie deze verklaring niet gebezigd mag worden voor het bewijs. Dat geldt ook voor de door het slachtoffer op 2 en 8 april 2009 afgelegde verklaringen. In die verklaringen is de Salduznorm geschonden, gelet op het feit dat het slachtoffer daar als verdachte is gehoord en toen weliswaar op zijn zwijgrecht is gewezen en hem de cautie is gegeven, maar hem niet is aangeboden om met een advocaat te spreken alvorens het verhoor te continueren. Dientengevolge dienen ook de verklaringen van het slachtoffer, afgelegd op 2 en 8 april 2009, niet voor het bewijs te worden gebezigd. Daarnaast zijn die verklaringen van het slachtoffer – gelet op de verklaringen van het slachtoffer ter terechtzitting – onbetrouwbaar. Naar het oordeel van de verdediging kan het opzet – ook in voorwaardelijke vorm - niet worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de verdediging niet dat verdachte zich op enig moment ervan heeft vergewist of ernstige gevolgen zich voor konden doen of dat zij ervan was uitgegaan dat zij (naam slachtoffer) door haar handelen zou verwonden.
Daarnaast zou, gelet op hetgeen door het slachtoffer is verklaard, sprake kunnen zijn geweest van een noodweer(exces) situatie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Allereerst oordeelt de rechtbank aangaande de verweren van de raadsman met betrekking tot de Salduz-jurisprudentie het volgende.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 juni 2009 (LJN BH3079) als uitgangspunt geformuleerd dat een door de politie aangehouden verdachte aan artikel 6 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit, een advocaat te raadplegen. De verdachte dient dan ook, voorafgaande aan zijn eerste verhoor, gewezen te worden op dit recht. Niet-naleving van deze regels zal, ingeval van een verweer terzake, moeten leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen en van het bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg daarvan, tenzij de verklaringen zozeer met elkaar overeenkomen dat niet geconcludeerd kan worden dat de verdachte deze verklaring niet in vrijheid zou hebben afgelegd.
In casu zijn de verklaringen van de verdachte op hoofdpunten consistent en is de door verdachte op 29 maart 2009 afgelegde verklaring niet strijdig met andere door haar in dit strafproces afgelegde verklaringen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte op 29 maart 2009 afgelegde verklaring niet van het bewijs behoeft te worden uitgesloten.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat ook ten aanzien van de verklaringen van het slachtoffer, afgelegd op 2 en 8 april 2009, bewijsuitsluiting dient te geschieden met het oog op schending van de Salduznorm en de onbetrouwbaarheid van die verklaringen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de Hoge Raad in voornoemd arrest van 30 juni 2009 heeft geconcludeerd dat de Salduznorm zich richt op de verdachte en dat de door hem/haar afgelegde verklaringen in vrijheid dienen te worden afgelegd. De verbalisanten hebben het slachtoffer - daar waar hij wilde gaan verklaren over door hem zelf begaan geweld richting de verdachte - gewezen op zijn zwijgrecht. Dat hem toen niet is aangeboden een advocaat te raadplegen maakt niet dat de door hem afgelegde verklaringen niet zijn te bezigen als bewijs in de strafzaak tegen verdachte. Voor zover al sprake zou zijn van schending van de Salduznorm ten aanzien van het slachtoffer is daarmee verdachte niet in haar belangen geschaad. Daarnaast is geenszins aannemelijk geworden dat het slachtoffer niet vrijwillig, of in strijd met de waarheid, heeft verklaard omtrent het door verdachte jegens hem begane geweld. De door het slachtoffer op 2 en 8 april 2009 afgelegde verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank consistent en - met name ook door de details in die verklaringen - betrouwbaar te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer uit eigen herinnering verklaard, met name daar waar het slachtoffer herhaaldelijk spreekt over het voelen van één klap tegen de rechterzijde van de nek, daar waar de verbalisanten - gelet op de inhoud van de letselbeschrijving van forensisch arts, (naam arts), d.d. 30 maart 2009 - toen nog uitgingen van 2 steekverwondingen in het lichaam van het slachtoffer.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van het slachtoffer, afgelegd op 2 en 8 april, zonder beperkingen kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit:
Op 29 maart 2009 ’s nachts krijgt de politie de melding dat er een man gestoken is met een mes op het perceel (adres). Ter plaats troffen zij een manspersoon op de achterbank liggend in een personenauto. De ambulance was reeds ter plaatse. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd (naam slachtoffer). Hij werd met spoed per ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Aldaar werd hij geopereerd aan halsletsel en is hij opgenomen op de afdeling Intensive Care.
Het slachtoffer (naam slachtoffer) verklaart op 8 april 2009 onder meer : “(naam verdachte) is mijn vriendin met wie ik in het huisje nummer (xx) verbleef. (...) Ik noem (naam verdachte) altijd (naam). Ik wil wel vertellen wat mij in de nacht van 28 op 29 maart 2009 te Heino is overkomen. (…)Ik liep de woonkamer binnen. (naam) was al in de woonkamer. Zij kwam in agressieve houding op mij toe en pakte mij met een hand bij mijn rechter schouder vast. Ik draaide mij om en pakte haar vast. Ik schudde haar heen en weer. Direct na het heen en weer schudden drukte ik haar met een zet van mij af. Ik maakte een draai en wilde via de hal naar buiten gaan. Ik draaide mijn lichaam van rechts naar links om en in die draai voelde ik een harde klap tegen de rechterzijde van mijn nek. Ik greep toen direct met mijn rechterhand naar die plaats op mijn nek. Ik zag toen dat er bloed door mijn vingers van mijn rechterhand spoot. Het was voor mij op dat moment duidelijk dat de klap tegen mijn nek door (naam) was veroorzaakt. Er was verder niemand bij ons in de woonkamer.
Het letsel van het slachtoffer is door de forensisch arts beoordeeld als potentieel dodelijk letsel. In zijn letselbeschrijving (met bijbehorende foto’s) van 30 maart 2009 heeft hij het volgende opgemerkt. Rechts in de hals (..) is een minimaal 9 cm lange naar beneden lopende onregelmatige lijnvormige (..) scherpe verwonding aanwezig. Links in de hals (..) is een kleine in de lengterichting van de kaak verlopende scherpe wond aanwezig (..). De behandelaars vermelden (..) in de status dat er sprake is van “een diepe wond in de hals, waarin het mes is rondgedraaid”.
De diepe wond rechts bij de hals is bij herhaling van binnenuit gaan bloeden waarbij het bloedverlies uit de mond naar buiten kwam, omdat de wond zo diep is dat hij inwendig het strottenhoofd / de keel heeft doorboord en beschadigd. Hierbij zijn ook veel diepe bloedvaten geraakt en beschadigd.
Het letsel heeft geleid tot beschadiging van enkele belangrijke zijtakken van de halsslagaders rechts, die geleid hebben tot zeer massaal bloedverlies (er zijn 15 bloedtransfusies nodig geweest). Middels een spoedingreep zijn enkele hoofdslagaders afgesloten om het bloeden te stoppen.
De forensisch arts heeft in een aanvullende letselbeschrijving van 29 april 2009 het volgende opgemerkt. In het operatieverslag staat dat er een 2 cm grote insteekopening onder de rechter kaakhoek is, terwijl er links halverwege de hals een uitsteekopening is. Het steektraject loopt dus dwars door de hals/nek en heeft ook het strottenhoofd en de luchtpijp deels doorsneden (naast een groot aantal belangrijke bloedvaten). Vanuit het operatieverslag wordt duidelijk dat er waarschijnlijk één steekwond is – met zowel een insteek- als een uitsteekopening – die zeer diep is en dwars door de hals/nek is gegaan.
De verdachte heeft op 29 maart 2009 verklaard: “ (naam slachtoffer) is mijn vriend.(..)
Ik was dronken. Er is wel sprake geweest van ruzie en onenigheid. Ik was kwaad. (…) Ik had een mes in mijn hand. Mijn vriend was in de woonkamer. Ik liep naar hem toe. Wij begonnen aan elkaar te duwen en te trekken. Ik draaide mij om en zag bloed. Veel bloed in een fractie van een seconde. (..) Ik had een mes in mijn rechterhand tijdens dat duwen en trekken. Het was een keukenmes, een middelgrote.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 29 maart 2009 opzettelijk op de hals van (naam slachtoffer) heeft ingestoken waarbij potentieel dodelijk letsel is ontstaan. Het letsel van het slachtoffer was zo ernstig dat sprake was van zeer massaal bloedverlies. Een spoedingreep waarbij enkele hoofdslagaders zijn afgesloten om het bloeden te stoppen en 15 bloedtransfusies zijn nodig geweest om het leven van het slachtoffer te redden. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en de letselbeschrijving betreffende het slachtoffer geconcludeerd moet worden dat verdachte willens en wetens met het mes in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken. Het letsel van het slachtoffer is van dien aard dat het niet anders kan dan dat met kracht – en van boven naar beneden – zo hard in de hals van het slachtoffer is gestoken, dat aan de andere kant van de hals een uitsteekopening is ontstaan. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat het slachtoffer stond op het moment dat hij gestoken werd en dat hij in lengte groter is dan verdachte.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dat gedeelte van de tenlastelegging.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
zij op 29 maart 2009 te Heino, gemeente Raalte, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (naam slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet, die (naam slachtoffer) met een mes, in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Poging doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Ten aanzien van het beroep van de verdediging op een noodweer(exces) situatie overweegt de rechtbank het volgende. Geenszins is aannemelijk geworden dat verdachte zodanig door het slachtoffer onmiddellijk en wederrechtelijk werd aangevallen dat daartegen een noodzakelijke verdediging van verdachtes lijf aan de orde was. Het duwen en trekken, over en weer, door het slachtoffer en verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank geen dergelijke noodweersituatie op. De rechtbank acht daarvoor mede redengevend dat verdachte zichzelf in de conflictueuze situatie heeft begeven. Nu de rechtbank het verweer met betrekking tot een beroep op noodweer verwerpt behoeft het beroep op noodweerexces niet besproken te worden, nog daargelaten dat verdachte omtrent een bij haar ontstane hevige gemoedsbeweging in geen enkele door haar afgelegde verklaring heeft verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair tenlastegelegde, met uitzondering van de voorbedachte rade, tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek met voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over de op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag. Doodslag is een van de ernstigste strafbare gedragingen die het Wetboek van Strafrecht kent. Het feit dat het slachtoffer niet om het leven is gekomen is te danken aan het feit dat hij met spoed naar het ziekenhuis is gebracht en ten gevolge van het goede resultaat van het medisch handelen van de specialisten in het ziekenhuis. Het slachtoffer heeft 15 bloedtransfusies moeten ondergaan en is voor zijn leven getekend. Nu de rechtbank van oordeel is dat verdachte met opzet ingestoken heeft op de hals/luchtpijp van het slachtoffer dient een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur te worden opgelegd als vergelding van het aan het slachtoffer aangedane leed. Naar het oordeel van de rechtbank doet aan het hiervoor overwogene niet af dat verdachte en het slachtoffer hebben besloten om hun relatie voort te zetten.
Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de op te leggen straf meegewogen dat ook de samenleving door het bovenstaande feit ernstig is geschokt. Uit de inhoud van de verklaringen van verdachte leidt de rechtbank af, dat verdachte niet de verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen. De rechtbank heeft dat in haar overwegingen betrokken.
De rechtbank neemt de conclusies uit het de verdachte betreffend pro-justitia rapport van (naam arts), klinisch psycholoog/psychotherapeut, aangaande de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte over. De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het blanco strafblad van verdachte, waar het gaat om in Nederland gepleegde strafbare feiten en neemt het ontbreken van een strafrechtelijk verleden mee in de op te leggen straf.
De rechtbank komt tot de straf zoals door de officier van justitie is geëist. Deze straf is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de persoon van de verdachte. Door een lichtere strafrechtelijke afdoening zou de ernst van het bewezenverklaarde miskend worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2009.