RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.440084-09 (P)
Uitspraak: 8 december 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Beutener, advocaat te Deventer. Als officier van justitie was aanwezig mr. G.C. Pol.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Deventer (naam slachtoffer 1) en/of (naam slachtoffer 2) en/of (naam slachtoffer 3) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die (naam slachtoffer 1) en/of (naam slachtoffer 2) en/of (naam slachtoffer 3) een (samurai)zwaard, althans een (groot) mes, althans een met een (samurai)zwaard en/of een (groot) mes vergelijkbaar scherp en/of langwerpig en/of puntig voorwerp getoond en/of de punt van dit (samurai)zwaard en/of dit (grote) mes, althans de punt van dit scherp en/of langwerpig en/of puntig voorwerp gericht (gehouden) naar en/of in de richting van die (naam slachtoffer 1) en/of (naam slachtoffer 2) en/of (naam slachtoffer 3);
artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 maart 2009 te Deventer opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur en/of een ruitje (boven de woonkamerdeur), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (naam slachtoffer 1) en/of (naam slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt door meermalen, althans éénmaal (met kracht) tegen die (voor)deur aan te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of door meermalen, althans éénmaal (met kracht) met een (samurai)zwaard en/of een (groot) mes, althans een met een (samurai)waard en/of een (groot) mes vergelijkbaar scherp en/of langwerpig en/of puntig voorwerp heeft geslagen en/of getikt en/of geduwd tegen dat ruitje (boven de woonkamerdeur);
artikel 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Op grond van de in het dossier voorhanden zijnde verklaringen en bevindingen acht de officier van justitie de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft heeft gesteld dat er een alternatief scenario is. In dat verband is ter terechtzitting nogmaals verzocht de vijf belastende getuigen te horen. Het belang daarvoor is gelegen in de reële mogelijkheid dat de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, de aanwezigheid van een alternatief scenario waardoor die leugenachtigheid kan worden verklaard en het gebrek aan steunbewijs uit niet manipuleerbare bron. Het gebruik van de verklaringen is volgens de verdediging in strijd met artikel 6 EVRM omdat de verdachte niet de gelegenheid heeft gekregen hen te bevragen en steunbewijs ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Aangever (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) heeft tegenover de politie verklaard dat er op 22 maart 2009 bij zijn woning werd aangebeld. Hij is naar het balkon gelopen om te kijken wie er voor de centrale toegangsdeur stond en zag dat verdachte ((naam verdachte)) via die deur naar binnen liep. Hij is samen met (naam slachtoffer 3) en (naam slachtoffer 2) naar de voordeur van de woning gelopen en heeft de voordeur geopend. Toen (naam verdachte) voor de deur stond zei hij dat hij zijn geld terug wilde. Aangever zag dat (naam verdachte) met zijn rechterhand de ritssluiting van zijn jas opende en zag dat hij een groot lang samoeraizwaard achter zijn jas had zitten, waarvan de hoes aan de onderzijde achter de broeksband zat. (naam verdachte) wilde het zwaard uit de hoes trekken en aangever heeft hem toen samen met (naam slachtoffer 3) vastgepakt. Omdat (naam verdachte) zei: “OK, laat me los, ik ga wel weg”, hebben zij hem losgelaten waarna (naam verdachte) wederom met zijn rechterhand het handvat van het zwaard vastpakte en het zwaard uit de hoes trok. Aangever zag dat (naam verdachte) het zwaard in zijn rechterhand vasthield met de punt van het zwaard in hun richting. Aangever is samen met (naam slachtoffer 3) de woning ingevlucht en heeft de voordeur snel dicht gedaan. Toen hij de voordeur had dicht gedaan hoorde hij drie à vier hele harde knallen tegen de voordeur, alsof iemand heel hard en met kracht tegen de voordeur aan stond te trappen. Aangever is toen met (naam slachtoffer 3) en (naam slachtoffer 2) in de woonkamer gaan staan. Hij zag dat bij de laatste knal de voordeur van de woning werd vernield en zag dat (naam verdachte) de woning binnen stormde en daarbij nog steeds het zwaard in zijn rechterhand vasthield. Aangever en (naam slachtoffer 3) hebben toen snel de deur van de woonkamer dicht gegooid en hebben deze stevig vast gehouden. Hij hoorde harde knallen, alsof er tegen de deur aan geschopt en/of geslagen werd. Boven de woonkamerdeur zat een klein raam. Toen aangever naar boven keek zag hij dat dit raam door middel van het zwaard werd vernield. Aangever kreeg allemaal glasscherven over zich heen. Hij voelde dat hij ook glasscherven in zijn ogen en mond kreeg.
Aangeefster (naam slachtoffer 2) heeft verklaard dat zij hele harde klappen op de voordeur hoorde. Het klonk zo hard, alsof iemand tegen de deur aantrapte. Zij weet niet hoeveel keer er getrapt werd maar de deur ging helemaal kapot. Zij zag dat een man door de deuropening de woning binnenkwam en dat hij een groot mes of zwaard in zijn rechterhand hield. Het mes was ongeveer 40 à 50 centimeter lang en de schede had hij in zijn broek links. Zij hoorde dat hij zei: “Ik maak alles hier kapot, jullie gaan nog wel van mij horen”. Aangeefster is snel verder de woning ingegaan en heeft de tussendeur naar de woonkamer tegengehouden. Zij zag vervolgens dat hij het glas boven de deur van de woonkamer kapot sloeg met het mes.
Getuige (naam slachtoffer 3) (naam slachtoffer 3) heeft verklaard dat die man de toegangsdeur van de flat waar hij woont intrapte. Getuige is naar de voordeur van zijn woning gelopen, samen met (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1). Getuige is met die man in gesprek gegaan en zag dat hij een mes wilde pakken van achter zijn broeksband. Hij zag dat het mes met het handvat achter zijn broeksband zat en het lemet omhoog stak tot aan zijn schouder. Getuige heeft de man toen tegengehouden en hoorde de man zeggen “Laat mij los, ik ga wel weg” waarna getuige losliet. Vervolgens probeerde de man wederom om het mes vanachter zijn broeksband te pakken. Daarop is getuige samen met (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) naar binnen gegaan de woning in en hebben zij de deur dicht gedaan. (naam slachtoffer 2) was er ook maar zij was in de woning. Zij heeft wel gezien dat die man het mes pakte. Getuige hoorde drie of vier klappen tegen de deur aan en zag dat die deur kapot ging en in meerdere stukken kapot viel. Zij zijn toen naar de woonkamer gerend. Daar hebben ze de deur weer dichtgehouden zodat die man niet de kamer binnen kon komen. (naam slachtoffer 2) zat op dat moment in een slaapkamer met haar twee kinderen. Getuige hoorde en zag dat de ruit boven de woonkamerdeur stuk geslagen werd. Hij zag dat (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) aardig last had van het kapot geslagen glas. Zelf kreeg getuige wat splinters op zijn hoofd maar niet veel. Hij hoorde de man zeggen dat dit niet zo ging blijven.
Getuige (naam getuige) heeft verklaard dat hij een man op een agressieve manier hoorde schreeuwen bij de voordeur van de woning. Hij zag dat (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) en de andere bewoonster en bewoner van de flatwoning in het portiek bij de voordeur in gesprek waren met deze man. Getuige herkende de stem van de man die (naam verdachte) heet. Hij zag dat (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) en de andere bewoonster en bewoner werd vastgehouden. Hij hoorde (naam verdachte) zeggen “Laat me los, ik ga weg” waarop (naam verdachte) werd losgelaten. Getuige zag dat (naam verdachte) de jas aan de voorzijde omhoog deed en achter de broeksband van (naam verdachte) een wit handvat zat. (naam verdachte) haalde een samuraizwaard uit dit witte handvat en hield deze in zijn hand. (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) en de andere bewoonster en bewoner renden de gang van de flatwoning in. Getuige hoorde een geluid, alsof de voordeur werd dichtgedaan. Hij hoorde daarna een harde knal. Hij stond inmiddels in de keuken van de woning, van waaruit hij zicht had op de gang. Hij zag dat de voordeur van de woning in twee stukken was en dat (naam verdachte) in de gang van de woning was. Hij zag dat (naam verdachte) een harde trap tegen de dichte woonkamerdeur gaf. Hij had gezien dat (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) en de andere bewoonster en bewoner de woonkamer van de flatwoning waren binnengerend. Hij zag dat (naam verdachte) het samuraizwaard in zijn rechterhand vasthield en met kracht met de punt van dit zwaard tegen het glas boven de woonkamerdeur sloeg.
Getuige (naam getuige 2 ) heeft verklaard dat hij zag dat (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) de voordeur van de woning opende. Bij de voordeur stonden ook (naam slachtoffer 3) en zijn vriendin. Getuige stond samen met (naam ) in de gang van de woning. Hij zag dat (naam verdachte) een handvat met een lichte kleur met zijn rechterhand uit de linkerzijde van de voorzijde van zijn broek pakte. (naam verdachte) maakte een beweging alsof hij dit handvat uit zijn broek wilde halen. Gezien het model van het handvat had de getuige het vermoeden dat dit een handvat van een samuraizwaard was. Hij hoorde dat de man aan het schreeuwen was. (naam slachtoffer 1) en (naam slachtoffer 3) hielden (naam verdachte) waardoor het (naam verdachte) niet lukte om het gehele zwaard uit zijn broek te pakken. (naam slachtoffer 3) duwde (naam verdachte) van de voordeur weg. Er is niet gevochten tussen (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1), (naam slachtoffer 3) en (naam verdachte). Op het moment dat (naam verdachte) weggeduwd werd renden (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1), (naam slachtoffer 3) en zijn vriendin de woning in. (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) deed daarop de voordeur dicht. Getuige is samen met (naam ) de keuken in gerend. Hij hoorde drie knallen tegen de voordeur en zag vanaf de keuken dat de voordeur in twee gedeelten was gebroken. Hij is samen met (naam ) de douche in gerend en zag dat (naam verdachte) twee keer harde trappen tegen de woonkamerdeur gaf. (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1), (naam slachtoffer 3) en zijn vriendin zaten in de woonkamer van de woning. Hij hoorde glasgerinkel en zag later dat het glas boven de woonkamerdeur kapot was.
Verbalisanten hebben diezelfde middag ter plaatse waargenomen dat de voordeur van de flatwoning was vernield. Zij zagen dat de voordeur in drie stukken was gebroken en zagen dat deze stukken op de grond lagen in de hal van de woning. In de woning namen zij waar dat het raam boven de deur van de woonkamer was vernield. Voorts zagen zij dat aangever (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) glasscherven in zijn haar en gezicht had zitten.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is op 23 maart 2009 in de woning van verdachte een tweetal samuraizwaarden in beslag genomen . Volgens eigen opgave van verdachte betrof dit een set van drie samuraizwaarden, waarvan één zwaard met een lengte van ongeveer 40 cm ontbreekt .
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangevers (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) en (naam slachtoffer 2) en getuige (naam slachtoffer 3) (naam slachtoffer 3) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de voordeur alsmede de ruit boven de woonkamerdeur van de woning heeft vernield.
De verdediging heeft ter gelegenheid van de behandeling op 18 juni 2009 het verzoek gedaan terechtzitting tot het horen van de vijf getuigen, te weten (naam slachtoffer 2), (naam slachtoffer 3) (naam slachtoffer 3), (naam getuige), (naam getuige 2 ) en (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1). De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat het horen van genoemde getuigen niet relevant werd geacht voor de beoordeling van het ten laste gelegde. Ter terechtzitting heeft de verdediging het verzoek herhaald. Bij gebreke van nieuwe ontwikkelingen sinds 18 juni 2009 acht de rechtbank het alsnog horen van deze getuigen niet noodzakelijk, op grond waarvan de rechtbank het verzoek ter zitting heeft afgewezen.
Met betrekking tot het gebruik van de verklaringen overweegt de rechtbank het volgende.
Nu de aangevers (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) en (naam slachtoffer 2) en getuigen (naam slachtoffer 3) (naam slachtoffer 3), (naam getuige) en (naam getuige 2 ) tegenover de politie voor verdachte belastende verklaringen hebben afgelegd en de verdediging niet in enig stadium van de procedure de gelegenheid heeft gehad de getuigen te (doen) ondervragen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd zonder schending van artikel 6 EVRM.
Bij de beoordeling van dit verweer moet worden vooropgesteld dat in een geval waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad de persoon te (doen) ondervragen die een voor de verdachte belastende verklaring tegenover de politie heeft afgelegd, artikel 6 EVRM niet in de weg staat aan het gebruik tot het bewijs van een dergelijke in het proces-verbaal van politie verwerkte verklaring, mits zo’n verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en voorts dit steunbewijs dan betrekking zal moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die hij betwist (Vgl. Hoge Raad 15 februari 2005, LJN: AR8286).
De rechtbank overweegt dat zij zich voor het bewijs niet baseert op de belastende verklaring van één enkele getuige maar op de verklaring van aangevers (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) en (naam slachtoffer 2) en getuigen (naam slachtoffer 3) (naam slachtoffer 3), (naam getuige) en (naam getuige 2 ). Deze verklaringen komen wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde feit in belangrijke mate overeen en zijn op ondergeschikte details verschillend zodat zij betrouwbaar geacht kunnen worden. De verklaringen worden daarnaast ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2009, waaruit blijkt dat verbalisanten ter plaatse de vernielingen hebben waargenomen en zagen dat aangever (naam slachtoffer 1) (naam slachtoffer 1) glasscherven in zijn haar en gezicht had zitten, en het proces-verbaal van bevindingen van 24 maart 2009, volgens welke twee samuraizwaarden van een set van drie in beslag zijn genomen. Het gebruik van de vijf de verdachte belastende verklaringen op deze wijze brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat er geen sprake is van een fair trial, zoals omschreven in artikel 6 EVRM en nader is uitgewerkt in de jurisprudentie. De stelling van verdachte dat de verklaringen zijn gemanipuleerd, in die zin dat ze op elkaar zijn afgestemd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu voor deze stelling, net als voor de stelling dat er een alternatief scenario zou zijn, geen enkel bewijsmateriaal in het procesdossier voorhanden is.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
hij op 22 maart 2009 te Deventer (naam slachtoffer 1) en (naam slachtoffer 2) en (naam slachtoffer 3) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die (naam slachtoffer 1) en (naam slachtoffer 2) en (naam slachtoffer 3) een samuraizwaard getoond en dit samuraizwaard gericht gehouden in de richting van die (naam slachtoffer 1) en (naam slachtoffer 2) en (naam slachtoffer 3)
2.
hij op 22 maart 2009 te Deventer opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en een ruitje boven de woonkamerdeur, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield door meermalen met kracht tegen die voordeur aan te trappen en door éénmaal met kracht met een samuraizwaard heeft geslagen tegen dat ruitje boven de woonkamerdeur
Van het meer of anders onder 1 en 2 ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het onder 1 bewezene levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht
Het onder 2 bewezene levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, en rekening houdend met het ad informandum gevoegde feit, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 89 dagen met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen opgenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zake geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernielingen. Daarnaast heeft hij (naamslachtoffer 1) (naam slachtoffer 1),(naam slachtoffer 2) en (naam slachtoffer 3) (naam slachtoffer 3) bedreigd door hen een samuraizwaard te tonen en deze in hun
richting gericht te houden. Zij moeten zich door deze bedreiging zeer onveilig hebben
gevoeld in hun eigen woning.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf niet alleen rekening met de hiervoor bewezen
verklaarde feiten, maar betrekt daarbij ook het ad informandum gevoegde feit, zoals vermeld
in de in de dagvaarding opgenomen “mededeling ad informandum gevoegde strafbare feiten”. Dit betreft het dragen van een wapen van categorie IV als omschreven in artikel 2 van de Wet wapens en munitie, zijnde een slag/steekwapen/machete. Verdachte heeft dit feit
bekend.Van de zijde van de verdediging is er geen bezwaar tegen gemaakt dat met dit feit
rekening wordt gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
De officier van justitie heeft een straf geëist op basis van het onder 1en 2 ten laste gelegde en het ad informandum gevoegde feit. De rechtbank acht de straf die door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden, omdat de rechtbank uitgaat van hetzelfde feitencomplex als de officier van justitie. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 oktober 2009;
een de verdachte betreffend advies d.d. 5 november 2009 uitgebracht door Tactus;
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Wettelijke bepalingen
De oplegging van deze straf en maatregel is behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 89 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer twee onder verdachte inbeslaggenomen samuraizwaarden en de onder verdachte inbeslaggenomen machete.
Aldus gewezen door mr. M. Willemse, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2009.
Mr. M. Elbers is wegens afwezigheid niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.