ECLI:NL:RBZLY:2009:BL0226

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.600182-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot afpersing met bedreiging in Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot afpersing. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats], werd ervan beschuldigd op 15 oktober 2007 in Almere samen met medeverdachten een bedreigende situatie te hebben gecreëerd om een geldbedrag van [slachtoffer] te verkrijgen. De officier van justitie, mr. M.W. van der Borg, eiste een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich naar het bedrijf van [slachtoffer] hebben begeven, waar de verdachte dreigende woorden heeft geuit en telefonisch contact heeft opgenomen met medeverdachten om hen naar binnen te roepen. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de verdachte een initiërende rol speelde. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van wederrechtelijkheid, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van een niet-wederrechtelijke incasso had overschreden. De rechtbank achtte de bedreiging voldoende bewezen en legde de verdachte een taakstraf op van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop sinds het delict en het ontbreken van recidivegevaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.600182-08
Uitspraak : 3 december 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. De verdachte is in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
De officier van justitie, mr. M.W. van der Borg, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte van het hem ten laste gelegde tot:
? een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
? een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2007 in de gemeente Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] voornoemd en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medaders(s),
- zich met zijn medeverdachten(n) naar het (bedrijfs)pand (van [bedrijf]) aan de [adres] te Almere heeft begeven, en/of
- met zijn medeverdachten heeft afgesproken dat zij, nadat verdachte telefonisch contact met zijn medeverachten(n) had opgenomen, voornoemd pand zouden betreden (en bij/naast verdachte zouden gaan staan) en/of de computers in bovengenoemd pand zouden afsluiten, en/of
- bovengenoemd pand heeft betreden, en/of
- opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Je gaat nu geld overmaken. Je belt de bank maar en regelt het. Ik ga niet eerder weg totdat je het geregeld hebt. Als je het niet regelt dan roep ik de jongens erbij en dan lossen we het anders op” en/of “Ik heb beneden in de auto personeel zitten wat hun geld niet gehad heeft, omdat ik van jou mijn geld nog niet heb gehad, als ik ze bel komen ze wel naar boven. Mijn personeel kan wel iets leuks vinden bij jou op kantoor”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- in tegenwoordigheid van die [slachtoffer] telefonisch contact heeft opgenomen met een of meer medeverdachte(n) en/of tegen deze medeverdachte(n) heeft gezegd: “Kom maar naar boven”, en/of
- in tegenwoordigheid van die [slachtoffer] tegen zijn medeverdachte(n) heeft gezegd: “Gaan jullie boven maar beginnen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- (toen hij vernam/vermoedde dat voornoemde [slachtoffer] (de politie) wilde bellen) de stekker uit de telefoon heeft getrokken, en/of
- (toen hij vernam/vermoedde dat voornoemde [slachtoffer] (de politie) wilde bellen) de mobiele telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen/weggepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
BEWIJS
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake was van “wederrechtelijkheid” omdat verdachte recht had op betaling van de door verdachte voor aangever [slachtoffer] verrichte werkzaamheden. De raadsman heeft op dat punt verwezen naar de noot bij het arrest van de Hoge Raad 1971, NJ 1972, 1 (LJN: AB4227), waarin staat vermeld dat “afpersing een vermogensdelict is, waarbij strafbaar wordt gesteld het op onheuse wijze bemachtigen van een voordeel waarop de dader geen recht heeft.”
De rechtbank stelt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen vast dat vier personen (allen verdachte in deze) te weten verdachte (werkgever) en drie van zijn personeelsleden te weten [medeverdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], zich op 15 oktober 2007 naar het bedrijf van aangever [slachtoffer] hebben begeven, omdat het bedrijf van [slachtoffer] nog een bedrag van € 15.000,-- aan (het bedrijf van) verdachte moest betalen.
Verdachte is naar binnen gegaan. [medeverdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] moesten in de auto blijven wachten. [medeverdachte 3] verklaart dat hij door verdachte werd gebeld dat ze naar boven moesten komen.
Blijkens de verklaring van [medeverdachte 2] is er vooraf afgesproken dat verdachte eerst het bedrijfspand in zou gaan en dat wanneer het niet zou lukken (hierin leest de rechtbank indien aangever [slachtoffer] niet zou overgaan tot de afgifte van het geldbedrag) de drie inzittenden van de auto erbij zouden worden geroepen. Ook [medeverdachte 3] verklaart dat er van te voren afspraken zijn gemaakt. Verdachte verklaart ook dat hij zou bellen.
Op een teken van verdachte zouden de computers losgekoppeld worden. Het was de bedoeling om op deze manier druk te zetten op aangever [slachtoffer].
Na een telefoontje van verdachte gaan [medeverdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het kantoor van aangever [slachtoffer] binnen. Getuige [getuige] verklaart dat de drie personeelsleden van verdachte achter aangever [slachtoffer] in de hoek gingen staan. Volgens voornoemde getuige werd de situatie daardoor dreigender.
Aangever [slachtoffer] verklaart dat hij werd gedwongen door verdachte via internet inzage te geven in zijn banksaldo. Vervolgens dat verdachte opdracht gaf om alles van de G-rekening over te maken. Aangever [slachtoffer] weigert dit. Daarop zegt verdachte tegen zijn drie personeelsleden ‘begin maar boven’. Daaraan geven zij gehoor.
Uit het vorengaande blijkt een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vier verdachten.
Verdachte heeft daarbij een initiërende en regisserende rol gespeeld.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het vorenstaande, dat er sprake is van wederrechtelijkheid omdat, ook al meende verdachte recht te hebben op een geldbedrag, dit geenszins zonder meer de gevolgtrekking zou wettigen dat verdachte en zijn medeverdachten geen wederrechtelijke bevoordeling kunnen hebben beoogd. Verdachte moet hebben beseft dat zijn handelwijze, en die van de medeverdachten, de grenzen van een niet-wederrechtelijke vorm van incasso verre overschreed.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat zich geen reële bedreiging (met geweld) heeft voorgedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en diens medeverdachten hebben verklaard dat er geen geweld in de ruimste zin van het woord is gebruikt. Derhalve kan aangever zich, aldus het betoog, niet gerechtvaardigd bedreigd hebben gevoeld.
Gelet op de hiervoor geschetste feitelijkheden is de rechtbank van oordeel dat de daarin beschreven omstandigheden voor aangever [slachtoffer] een bedreigende situatie hebben opgeleverd. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 15 oktober 2007 in de gemeente Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] voornoemd en/of [bedrijf],
- zich met zijn medeverdachten naar het bedrijfspand (van [bedrijf]) aan de [adres] te Almere heeft begeven, en
- met zijn medeverdachten heeft afgesproken dat zij, nadat verdachte telefonisch contact met zijn medeverdachten had opgenomen, voornoemd pand zouden betreden en bij/naast verdachte zouden gaan staan en de computers in bovengenoemd pand zouden afsluiten, en
- bovengenoemd pand heeft betreden, en
- opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Je gaat nu geld overmaken. Je belt de bank maar en regelt het. Ik ga niet eerder weg totdat je het geregeld hebt. Als je het niet regelt dan roep ik de jongens erbij en dan lossen we het anders op” en “Ik heb beneden in de auto personeel zitten wat hun geld niet gehad heeft, omdat ik van jou mijn geld nog niet heb gehad, als ik ze bel komen ze wel naar boven. Mijn personeel kan wel iets leuks vinden bij jou op kantoor”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- in tegenwoordigheid van die [slachtoffer] telefonisch contact heeft opgenomen met een medeverdachte en tegen deze medeverdachte heeft gezegd: “Kom maar naar boven”, en
- in tegenwoordigheid van die [slachtoffer] tegen zijn medeverdachten heeft gezegd: “Gaan jullie boven maar beginnen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- (toen hij vernam dat voornoemde [slachtoffer] de politie wilde bellen) de stekker uit de telefoon heeft getrokken, en
- (toen hij vernam dat voornoemde [slachtoffer] de politie wilde bellen) de mobiele telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen/weggepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Medeplegen van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij de artikelen 317 juncto 312 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 oktober 2009.
De rechtbank zal een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist en acht een voorwaardelijke gevangenisstraf niet nodig. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het tijdsverloop sinds het plegen van onderhavig feit alsmede dat het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen voor recidivegevaar heeft opgeleverd.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. M.A. Pot en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2009.
Mr. L.G. Wijma voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.