ECLI:NL:RBZLY:2009:BL0223

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607007-09; 07.607123-07 (tul)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van bankbiljetten en de bewijsvoering omtrent opzet

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 oktober 2009, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten van 50 euro. De feiten vonden plaats in de periode van 28 december 2008 tot en met 3 januari 2009, waarbij de verdachte in Lelystad en Almere valse biljetten heeft uitgegeven aan een taxichauffeur en in een discotheek. De verdachte was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad en verscheen niet persoonlijk op de zittingen, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. G.I. Roos.

De officier van justitie, mr. M.W. van der Borg, eiste vrijspraak voor de verdachte van de primair ten laste gelegde feiten, maar veroordeling voor de subsidiair ten laste gelegde feiten, met een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op het moment van het uitgeven van de valse biljetten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij wist dat het geld vals was, en sprak hem vrij van de meeste tenlasteleggingen.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het subsidiair ten laste gelegde feit van het uitgeven van een vals bankbiljet op 3 januari 2009. De rechtbank hield rekening met het strafrechtelijk verleden van de verdachte en de ernst van de feiten. Daarnaast werd de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen valse biljetten gelast, terwijl de teruggave van andere inbeslaggenomen voorwerpen werd bevolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de kans om met vals geld te betalen, wat leidde tot de conclusie van voorwaardelijk opzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607007-09 en 07.607123-07 (TUL)
Uitspraak : 29 oktober 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2009, waarbij de verdachte niet in persoon is verschenen. De behandeling is ter terechtzitting van 27 augustus 2009 geschorst tot de terechtzitting van 16 oktober 2009. Op 16 oktober 2009 is het onderzoek opnieuw aangevangen.
De verdachte is op 16 oktober 2009 niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. G.I. Roos, advocaat te Almere, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
Op 16 oktober 2009 is tevens gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de zaak van de officier van justitie tegen verdachte met parketnummer 07.602938-09.
De officier van justitie, mr. M.W. van der Borg, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde en terzake het onder parketnummer 07.602938-09 tenlastegelegde tot:
? een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
- ter zake de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen:
? verbeurdverklaring van het onder 1 en 2 inbeslaggenomen geld;
? onttrekking aan het verkeer van het onder 3, 4, 5 en 7 inbeslaggenomen valse geld en onttrekking aan het verkeer van de onder 6 inbeslaggenomen verdovende middelen.
De officier van justitie heeft voorts gepersisteerd bij de ter griffie van deze rechtbank d.d. 12 augustus 2009 ingekomen vordering na voorwaardelijke veroordeling, waarbij de tenuitvoerlegging is gevorderd van de bij vonnis d.d. 28 september 2007 door de politierechter van deze rechtbank aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2008 tot en met 31 december 2008 in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, heeft uitgegeven (aan een taxichauffeur en/of in het [hotel]) en/of met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2008 tot en met 31 december 2008 in de gemeente Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) valse of vervalste bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven (aan een taxichauffeur en/of in het [hotel]);
2.
hij op of omstreeks 3 januari 2009 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk (een) bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, heeft uitgegeven (in [discotheek]) en/of met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 januari 2009 in de gemeente Almere opzettelijk (een) valse of vervalste bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven (in [discotheek]);
BEWIJS
De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de op de dagvaarding vermelde strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hierover het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, bij gebrek aan wettig (en overtuigend) bewijs. Verdachte zou zich er namelijk niet bewust van zijn geweest dat het geld waarmee hij betaalde, vals was. Uit niets blijkt volgens de verdediging van enige vorm van (voorwaardelijk) opzet.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval eenmaal, op 31 december 2008, met een vals 50 euro biljet heeft betaald, te weten aan de taxichauffeur. Nadien zijn valse biljetten van 50 euro aangetroffen in de kassa van de receptie en in de kassa van de bar van het hotel waarin verdachte verbleef, alsmede onder het matras op de hotelkamer waarin verdachte verbleef samen met [medeverdachte].
Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] is niet gebleken.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte op het moment van ontvangst van het biljet waarmee hij de taxichauffeur heeft betaald, en op het moment van die betaling heeft geweten dat dit biljet vals was.
Van de door verdachte verrichte betaling in het hotel aan de bar is niet op het moment van betaling vastgesteld dat het om een vals 50 euro biljet ging. Daarom kan niet uitgesloten worden dat iemand anders heeft betaald met het in de kassa van de bar aangetroffen valse biljet van 50 euro.
De persoon met wie verdachte onder meer in het [hotel] verbleef, te weten [medeverdachte], heeft de betalingen verricht voor de hotelkamer waarin zij verbleven.
Niet kan vastgesteld worden wie de valse biljetten in voorraad heeft gehad op de hotelkamer. Ook ten aanzien van dit feit kan het (voorwaardelijk) opzet niet worden bewezen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, gezien het hiervoor overwogene. Immers moet komen vast te staan dat verdachte weet heeft van het valse geld, alvorens hij opzettelijk vals geld kan uitgeven, terwijl voor voorwaardelijk opzet vereist is dat verdachte redenen moest hebben gehad te vermoeden dat het geld vals was.
Van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Het betreft een zelfde soort feit als het onder 1 ten laste gelegde, welk feit slechts enkele dagen nadien zou zijn gepleegd.
Vast staat dat verdachte op 3 januari 2009 met een vals 50 euro biljet heeft betaald in [discotheek]. Dit werd direct geconstateerd door de betreffende serveerster van genoemde discotheek en dit bleek eveneens uit nader onderzoek van het biljet.
Ook ten aanzien van dit feit kan niet bewezen worden dat de valsheid dan wel vervalsing van het geld op het moment van ontvangst bij verdachte bekend was. Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde kan het opzettelijk uitgeven dan ook niet bewezen worden verklaard. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Echter, in het licht van het incident wat zich slechts enkele dagen eerder heeft voorgedaan met betrekking tot vals geld, waarvoor verdachte op 31 december 2008 is aangehouden en in verzekering gesteld, waaruit hij op 1 januari 2009 is heengezonden, acht de rechtbank de verklaring die verdachte heeft afgelegd bij zowel de politie als bij de rechter-commissaris over de herkomst van het op 3 januari 2009 uitgegeven valse biljet van 50 euro ongeloofwaardig.
Als verdachte al niet heeft geweten dat het biljet vals was, had hij, gezien het uitgeven van vals geld enkele dagen eerder, moeten onderzoeken en zich ervan vergewissen dat dit biljet niet vals was. Door dat niet te doen, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij wederom met vals geld zou betalen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
“hij op 3 januari 2009 in de gemeente Almere opzettelijk een vals bankbiljet van 50 euro heeft uitgegeven in [discotheek]”.
Van het onder 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 2. subsidiair:
Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven, strafbaar gesteld bij artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij de kantonrechter d.d. 29 mei 2009 van deze rechtbank terzake overtreding van het bepaalde bij artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgenomen op de (in fotokopie aan dit vonnis gehechte) “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 30 juli 2009 overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat de op voornoemde lijst onder 3, 4, 5 en 7 vermelde valse 50 euro biljetten dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen op grond van artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht voor onttrekking aan het verkeer vatbaar zijn en artikel 214bis van het Wetboek van Strafrecht niet aan onttrekking aan het verkeer in de weg staat.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende van de op voornoemde lijst onder 1, 2 en 6 vermelde voorwerpen. Ten aanzien van de op die lijst als ‘verdovende middelen’ merkt de rechtbank op, dat uit onderzoek van het NFI is gebleken dat die pillen geen middelen bevatten die vermeld staan op een van de lijsten behorende bij de Opiumwet of op de bijlage behorende bij de Wet voorkoming misbruik chemicaliën
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 september 2009;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 27, en 36b van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de in de zaak met parketnummer 07.607123-07 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 28 september 2007 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 30 juli 2009 onder 3, 4, 5 en 7 vermelde voorwerpen, te weten een totaal van 9 valse biljetten van 50 euro.
De rechtbank gelast de teruggave aan de rechthebbende van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 30 juli 2009 onder 1, 2 en 6 vermelde voorwerpen, te weten 17 bankbiljetten van 10 euro, 24 bankbiljetten van 20 euro en 2 pillen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.607123-07 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 28 september 2007 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Aldus gewezen door mr. M.C.P. de Ridder, voorzitter, mrs. M.A. Pot en A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2009.
Mr. M.A. Pot voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.