RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607234-09
Uitspraak: 12 november 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende in de P.I. Flevoland,
Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.L. Leefers, advocaat te Bussum.
De officier van justitie, mr. M. van der Borg, heeft ter terechtzitting ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest en teruggave aan verdachte van een telefoon, en ter zake van het onder 4 ten laste gelegde de veroordeling van verdachte tot hechtenis voor de duur van twee weken. Zij heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juli 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen autopapieren (behorende bij de personenauto gekentekend [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- die [slachtoffer 1] hardhandig bij de arm(en) heeft vastgepakt en/of aan de arm(en) heeft getrokken (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of
- die [slachtoffer 1] in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer 1] (met kracht) op de grond heeft gegooid en/of
- (vervolgens) in zijn personenauto is gestapt en/of - terwijl die [slachtoffer 1] met haar arm(en) en/of bovenlichaam door het (geopende) raam (aan de bestuurderskant) in die personenauto hing, althans zich met haar arm(en) en/of bovenlichaam (deels) in die personenauto bevond - met die door hem bestuurde personenauto met hoge snelheid en/of vol gas achteruit is gereden, waarbij die [slachtoffer 1] werd meegesleurd en/of (vervolgens) ten val is gekomen.
2.
hij op of omstreeks 30 juli 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met de door hem bestuurde personenauto - terwijl die [slachtoffer 2] met haar arm(en) en/of bovenlichaam door het (geopende) raam (aan de bestuurderskant) in die personenauto auto hing, althans zich met haar arm(en) en/of bovenlichaam (deels) in die personenauto bevond - met hoge snelheid en/of vol gas achteruit is gereden, waarbij die [slachtoffer 2] werd meegesleurd en/of (vervolgens) ten val is gekomen waarna hij, verdachte, met die door hem bestuurde personenauto over haar heen is gereden, althans die [slachtoffer 2] gedeeltelijk onder die personenauto is terechtgekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 30 juli 2009 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
art 197 Wetboek van Strafrecht.
4.
hij op of omstreeks 30 juli 2009 in de gemeente Almere als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [weg], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de tijdsaanduidingen van de camerabeelden en de niet duidelijke verklaringen volgt, dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte hard achteruit is gereden en de opzet gehad heeft de zusters [slachtoffer 1 en 2] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank kan zich met het standpunt van de verdediging niet verenigen. Zij stelt voorop dat het ten laste gelegde geweld bestaat uit vier geweldscomponenten (in de tenlastelegging aangeduid met aandachtsstrepen), terwijl het verweer van de verdediging betrekking heeft op de laatste component en niet op de eerste drie. Nu uit de voorhanden bewijsmiddelen – de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte – vastgesteld kan worden dat verdachte het geweld als omschreven in de eerste drie componenten heeft gebruikt jegens die [slachtoffer 1], is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde reeds daarom bewezen verklaard kan worden.
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat betrekking heeft op de laatste geweldscomponent is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De raadsman heeft aan de hand van afdrukken van de camerabeelden gesteld dat de door verdachte bestuurde auto in de periode tussen 15.03:59 uur en 15.10:29 uur achteruit is gereden over een afstand van ongeveer 15 meter, hetgeen een snelheid oplevert van 0,13 kilometer per uur. De raadsman heeft bij zijn genoemde tijdstippen echter oog gehad op de tijdstippen van het afdrukken van de foto`s en niet op de daaronder aangegeven data en tijd van het opgenomen beeld. Dat laatste laat een tijdsverloop zien, gerekend vanaf het moment waarop de auto kennelijk gaat rijden, van 14.33:31 uur tot 14.33:34 uur. Dat is een tijdspanne van 3 seconden, waarin verdachte achteruit rijdende een afstand van ongeveer 15 meter heeft afgelegd. Daaruit volgt dat verdachte met een dermate hoge snelheid heeft gereden dat gezegd kan worden dat dit het geweld oplevert als aangeduid met het vierde aandachtsstreepje.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman als verweer gevoerd dat verdachte niet de opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is met zijn auto met hoge snelheid achteruit gereden, terwijl [slachtoffer 2] zich met haar armen en bovenlijf in de auto bevond, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en onder de auto is geraakt, waarna de auto over haar is heengereden. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] onder de auto terecht zou komen en bij overrijden zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 juli 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen autopapieren (behorende bij de personenauto gekentekend [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte
- die [slachtoffer 1] hardhandig bij de arm heeft vastgepakt en aan de arm heeft getrokken (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en
- die [slachtoffer 1] (met kracht) op de grond heeft gegooid en
- (vervolgens) in zijn personenauto is gestapt en - terwijl die [slachtoffer 1] met haar arm(en) en bovenlichaam door het (geopende) raam (aan de bestuurderskant) in die personenauto hing - met die door hem bestuurde personenauto met hoge snelheid achteruit is gereden, waarbij die [slachtoffer 1] werd meegesleurd en (vervolgens) ten val is gekomen.
2.
hij op 30 juli 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met de door hem bestuurde personenauto - terwijl die [slachtoffer 2] met haar arm(en) en bovenlichaam door het (geopende) raam (aan de bestuurderskant) in die personenauto auto hing - met hoge snelheid achteruit is gereden, waarbij die [slachtoffer 2] werd meegesleurd en (vervolgens) ten val is gekomen waarna hij, verdachte, met die door hem bestuurde personenauto over haar heen is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 30 juli 2009 in de gemeente Almere als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
4.
hij op 30 juli 2009 in de gemeente Almere als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [weg], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1: Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 312, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2: Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto de artikelen 300 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard, strafbaar gesteld bij artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4: Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van die Wet.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweer-exces. De rechtbank kan zich met dat standpunt niet verenigen, nu naar haar oordeel geen sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft zich bovendien in de situatie gemanoeuvreerd waarin hij zich bevond, zodat hem een beroep op noodweer niet toekomt. Een beroep op noodweer-exces dient eveneens afgewezen te worden.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Verdachte heeft autopapieren weggenomen en om zich het bezit daarvan te verzekeren heeft hij, terwijl hij met hoge snelheid achteruit reed, twee jonge vrouwen meegesleurd waardoor dezen ten val kwamen en één van hen onder de auto geraakte, waarna verdachte over haar heen gereden is. Verdachte heeft op die wijze grof geweld gebruikt en het is niet aan hem te danken dat het niet tot ergere gevolgen heeft geleid.
Voorts heeft verdachte wederom als ongewenst vreemdeling in Nederland gebleven. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde telefoon, aangezien die niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 oktober 2009.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” niet door haar ondertekend is en de vordering ook overigens niet met bescheiden gestaafd is.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave van een telefoon aan verdachte.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van twee weken.
Aldus gewezen door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2009.