ECLI:NL:RBZLY:2009:BL0160

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607238-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor verblijf als ongewenst vreemdeling en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 november 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 augustus 2009 in de gemeente Almere een diefstal heeft gepleegd. De verdachte, die in de P.I. Flevoland verbleef, werd beschuldigd van het stelen van een vuilniszak met daarin weedtoppen en andere goederen uit een woning. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2009 heeft de officier van justitie gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Wel achtte de rechtbank het tweede feit bewezen, namelijk het verblijf als ongewenst vreemdeling.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de LOVS-orientatiepunten, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden voorschrijven, verhoogd met één maand voor elke eerdere veroordeling. De verdachte had in de afgelopen vijf jaar meerdere veroordelingen gehad, maar de rechtbank besloot geen hogere straf op te leggen dan vier maanden, omdat er geen redelijke periode was verstreken waarin de verdachte actie had kunnen ondernemen om zijn verblijf in Nederland te beëindigen. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen schoenen aan de verdachte, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, gezien de aard en ernst van het bewezen feit en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De rechtbank heeft de beslissing genomen in overeenstemming met de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607238-09
Uitspraak: 12 november 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende in de P.I. Flevoland,
Huis van Bewaring Lelystad te Lelystad.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. M. van der Borg, heeft ter terechtzitting, onder vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, terwijl de in beslag genomen schoenen wat haar betreft aan verdachte terug gegeven kunnen worden.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 augustus 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een vuilniszak met daarin weedtoppen en/of andere goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, althans een poging daartoe heeft/hebben gedaan door het raam aan de achterzijde van die woning te forceren en/of die woning in te gaan en/of te doorzoeken.
2.
hij op of omstreeks 2 augustus 2009 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2009 in de gemeente Almere als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 2:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard, strafbaar gesteld bij artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op het oriëntatiepunt terzake van het Landelijk Overleg van Strafsectorvoorzitters (LOVS) dat erop neerkomt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden zal worden opgelegd, terwijl de gevangenisstraf telkens wordt verhoogd met één maand voor elke keer dat verdachte in een periode van vijf jaar eerder veroordeeld is geweest. Verdachte is in alle vijf voorafgaande jaren één of meermalen terzake van artikel 197 Sr. veroordeeld, laatstelijk op 11 maart 2009 tot vier maanden gevangenisstraf.
Thans zou een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden moeten volgen, ware het niet dat de oriëntatiepunten voorschrijven dat de verhoging slechts wordt toegepast indien er na de eerdere veroordeling een redelijke periode is verlopen waarin de verdachte in staat is geweest actie te ondernemen teneinde zijn verblijf in Nederland te beëindigen. Als redelijke periode kan worden aangenomen een periode van drie tot zes maanden. Nu verdachte op 26 juni 2009 is ontslagen uit detentie, zal de rechtbank geen hogere straf opleggen als bij het vorige feit is gedaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde schoenen, aangezien die niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 oktober 2009.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave van een paar schoenen aan verdachte.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2009.