ECLI:NL:RBZLY:2009:BL0036

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607009-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 november 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, een 21-jarige man, heeft in de periode van 3 tot en met 8 augustus 2008 meermalen seksuele handelingen gepleegd met een dertienjarig meisje, dat nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn erkenning van de seksuele handelingen, geen geweld of bedreiging heeft toegepast en dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest voor een zedenmisdrijf. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het gepleegde feit, dat valt onder artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming een gevangenisstraf van 120 dagen kan worden opgelegd. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, en haar ouders, voor de geleden schade. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de immateriële schade van het slachtoffer niet eenvoudig kan worden vastgesteld, maar dat een bedrag van € 1.000,- redelijk is. De rechtbank heeft de vordering van de ouders voor een deel van € 148,46 toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, terwijl ook rekening is gehouden met de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607009-09 (P)
Uitspraak: 12 november 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 29 oktober 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.N. Holtrop, advocaat te Emmeloord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kamper, en van hetgeen door mr. Holtrop en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 3 tot en met 8 augustus 2008, in elk geval in de maand augustus 2008 in de gemeente Lelystad, met [slachtoffer] (geboren op [datum] 1995), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of (telkens) mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] getongzoend en/of
- meermalen, althans eenmaal, de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] betast en/of vastgepakt en/of gestreeld en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] gebeft en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn verdachte, penis laten likken en/of kussen en/of zich laten pijpen door die [slachtoffer].
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in de 15e regel "zijn verdachte, penis" in plaats van "zijn, verdachtes, penis". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
A. Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 18 augustus 2008 heeft [aangever] aangifte gedaan bij de politie te Lelystad van seksueel misbruik van zijn dochter [slachtoffer], geboren op [datum] 1995, door verdachte. Op diezelfde dag bevestigt zijn echtgenote tegenover de politie wat aangever heeft verteld. Zij verklaart dat het op donderdag 7 augustus 2008 was gebeurd en dat het ook die maandag daarvoor op 4 augustus 2008 was gebeurd. Op 22 augustus 2008 is [slachtoffer] gehoord. Zij heeft verklaard dat zij in augustus op een maandag en de donderdag daarna gemeenschap met verdachte heeft gehad. Verdachte is driemaal door de politie gehoord. Hij heeft erkend dat hij tweemaal seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd en beide malen gemeenschap met haar heeft gehad, terwijl hij wist dat zij 13 jaar oud was.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde op grond van de aangifte, de verklaring van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen
D. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij baseert haar oordeel op de aangifte van [aangever] , op de verklaring van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2009 .
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij meermalen in de periode van 4 tot en met 8 augustus 2008 in de gemeente Lelystad met [slachtoffer] (geboren op [datum] 1995), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- meermalen die [slachtoffer] getongzoend en
- meermalen de borsten en de vagina van die [slachtoffer] betast en/of vastgepakt en/of gestreeld en
- eenmaal die [slachtoffer] gebeft en
- meermalen zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- eenmaal zijn, verdachtes, penis laten likken en/of zich laten pijpen door die [slachtoffer].
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd, telkens strafbaar gesteld bij artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. DE STRAFOPLEGGING
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
B. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich, gelet op aard en ernst van het geval, kan vinden in oplegging van een werkstraf. Zij acht een voorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Zij heeft voorts bepleit dat bij de bepaling van de strafmaat rekening wordt gehouden met het feit dat het slachtoffer de seksuele handelingen wel wilde en na het eerste contact is teruggegaan naar de woning van verdachte.
C. Feit- en verdachte gerelateerde factoren
Verdachte heeft als 21-jarige tweemaal ontuchtige handelingen gepleegd met een dertienjarig meisje. Beide keren heeft daarbij geslachtsgemeenschap plaatsgevonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht op een jong meisje dat samenhangt met het leeftijdsverschil. De rechtbank kwalificeert dit als ernstige zedenmisdrijven. Het slachtoffer ondervindt daarvan nog steeds psychische problemen en verdachte is daarvoor ten volle verantwoordelijk.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou daarvoor zondermeer op zijn plaats zijn.
De rechtbank heeft echter in aanmerking genomen dat verdachte jegens het slachtoffer geen enkele vorm van geweld of bedreiging met geweld heeft toegepast en dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest ter zake van een zedenmisdrijf. Gelet daarop en op de eis zal de rechtbank wat het onvoorwaardelijke deel van de straf betreft volstaan met het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf.
Daarnaast zal zij een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
7. BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 9.113,16 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. Blijkens de toelichting ter terechtzitting heeft de moeder van [slachtoffer] de vordering, voor zover betrekking hebbend op schade van [slachtoffer] zelf, ingediend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer]; voor zover het schadeposten betreft die niet ten laste van [slachtoffer] zijn gekomen, maar ten laste van haar ouders, treedt de moeder van [slachtoffer] voor zichzelf op.
De officier van justitie heeft gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.873,46. Zij heeft daarbij gevorderd dat de kosten van rechtsbijstand buiten beschouwing zullen worden gelaten, omdat die kosten op een andere wijze vergoed kunnen worden.
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Zij heeft daarbij gesteld dat de vordering is gebaseerd op de omstandigheid dat het slachtoffer door toedoen van verdachte een seksueel overdraagbare aandoening heeft opgelopen, terwijl niet vaststaat dat het slachtoffer door verdachte is besmet. Bovendien zullen de medische kosten en de kosten voor rechtsbijstand anderszins vergoed kunnen worden, aldus de raadsvrouw. Zij acht de gevraagde vergoeding voor immateriële schade te hoog.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat [slachtoffer] en haar ouders rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. Voor zover het om de gevorderde materiële schade gaat, is die schade ten laste gekomen van de ouders van [slachtoffer]. Voor zover het om immateriële schade gaat, betreft dat schade van [slachtoffer] zelf.
De gevorderde reiskosten, die zijn gemaakt door de ouders van [slachtoffer], zijn, gelet op de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter terechtzitting, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 148,46.
Mede gezien de betwisting en de overgelegde bescheiden is van de overige materiële schadeposten niet op eenvoudige wijze vast te stellen of en tot welk bedrag sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten, zodat de vordering van de ouders ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer] is nog niet gebleken van een eindtoestand en kan niet op eenvoudige wijze vastgesteld worden dat zij door verdachte is besmet met een aandoening. Gelet daarop en op de overige omstandigheden van het geval is een bedrag van ten minste € 1.000,- redelijk en billijk te achten. Voor het meerdere zal de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank zal aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen van € 148,46 respectievelijk € 1.000,- ten behoeve van de benadeelde partijen.
8. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
9. BESLISSING
De rechtbank
Ten aanzien van de tenlastelegging
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven is omschreven.
Verklaart dat dit het strafbare feit oplevert zoals hierboven vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het aantal niet verrichte uren taakstraf.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Lelystad, handelend voor zichzelf, toe tot een bedrag van € 148,46.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van € 148,46 (zegge: éénhonderdachtenveertig euro en zesenveertig eurocent) en in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te Lelystad, handelend voor zichzelf, aan de Staat een bedrag te betalen van € 148,46 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij], handelend voor zichzelf, voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Lelystad, handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [slachtoffer], toe tot een bedrag van € 1.000,-.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: éénduizend euro) en in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te Lelystad, handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [slachtoffer], aan de Staat een bedrag te betalen van € 1.000,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij], handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [slachtoffer], voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2009.