ECLI:NL:RBZLY:2009:BL0015

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.610032-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door een groep scholieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 17 maart 2009 in Almere, waar de verdachte samen met anderen een slachtoffer heeft aangevallen. Het slachtoffer, een scholier, werd door de groep uitgelachen en vervolgens fysiek aangevallen, waarbij hij op de grond werd geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet het slachtoffer in het gezicht heeft getrapt, maar dat hij wel betrokken was bij de openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen in overweging genomen, evenals camerabeelden van het voorval. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de openlijke geweldpleging wel bewezen kon worden. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een gedragsbeïnvloedende maatregel op voor de duur van één jaar, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een behandeltraject en urinecontroles. Daarnaast werd een taakstraf van 80 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.610032-09 (P)
Uitspraak: 15 december 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 1 december 2009 .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.H.J. Vijlbrief, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. Dijkers, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 maart 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geschopt/getrapt, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geschopt/getrapt, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 17 maart 2009 in de gemeente Almere met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [weg], in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het schoolplein behorende bij het [school], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht)
- duwen en/of slaan op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
- om/bij de nek en/of bij het lichaam van die [slachtoffer] vastpakken en/of
- slaan/stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- trappen/schoppen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of op/tegen de arm en/of de schouder en/of het lichaam van die [slachtoffer], (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
A. Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 17 maart 2009 bevond zich een groepje scholieren op en nabij een bankje op het schoolplein van scholengemeenschap het [school] aan de [weg] te Almere, onder wie verdachte. Op een bepaald moment op die dag is het slachtoffer [slachtoffer] het schoolgebouw uitgelopen in de richting van het groepje. Laatstgenoemde passeerde het bankje en werd aangeroepen door een meisje, later bekend geworden als [getuige], en er werd gelachen. Het slachtoffer voelde zich uitgelachen en beledigd, waarop hij hen aansprak. Vervolgens is hij door een meisje uit de groep geduwd, waarna hij op de grond terecht kwam. Hij is daar in zijn gezicht geschopt en is geslagen en geschopt op zijn lichaam. Hij voelde pijn aan zijn kaak en beide slapen. Het slachtoffer heeft op 18 maart 2009 aangifte gedaan, waarbij de verbalisant heeft geconstateerd dat beide slapen en de kaak van het slachtoffer rood en gezwollen waren. De geneeskundige verklaring betreffende het letsel bij het slachtoffer, opgemaakt door de arts [arts] geeft eenzelfde beeld als door de verbalisant is geconstateerd. De betrokken scholieren, onder wie verdachte, zijn door de politie gehoord.
B. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Zij komt tot die conclusie op grond van de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie, de letselverklaring, verklaringen van getuigen/medeverdachten en de camerabeelden.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor het onder 1 (zowel primair als subsidiair) ten laste gelegde geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde van doorslaggevend belang de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden of verdachte het slachtoffer in of tegen zijn gezicht of tegen zijn hoofd heeft geschopt of getrapt. Immers, als dat niet bewezen kan worden vervalt de grondslag voor de poging tot doodslag dan wel de poging tot zware mishandeling.
De rechtbank beantwoordt de hierboven opgeworpen vraag ontkennend.
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als tegenover de rechter-commissaris als ter terechtzitting van 1 december 2009 verklaard dat hij het slachtoffer niet in het gezicht of tegen het hoofd heeft getrapt, maar éénmaal (in de buurt van) de schouder. Aangever heeft te kennen gegeven dat hij niet weet wie hem in het gezicht heeft geschopt en de getuigen/medeverdachten verklaren allen niet te weten of gezien te hebben wat verdachte heeft gedaan. De ter terechtzitting getoonde camerabeelden zijn naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de officier van justitie meent, onvoldoende duidelijk om met zekerheid te kunnen zeggen dat verdachte het hoofd van het slachtoffer met zijn voet daadwerkelijk heeft geraakt. Wel is op die beelden te zien dat verdachte éénmaal een schoppende beweging maakt in de richting van het hoofd van het slachtoffer, maar ook die constatering is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Zij baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte ter terechtzitting , voor zover inhoudende:
Op 17 maart 2009 bevond ik mij in een groepje scholieren op en nabij een bankje op het schoolplein van scholengemeenschap het [school] aan de [weg] te Almere. Op een bepaald moment die dag kwam [slachtoffer] het schoolgebouw uitlopen en kwam in de richting van het groepje. Hij werd door [getuige] geduwd en kwam te vallen. [slachtoffer] werd door meerderen van het groepje geslagen. Ik heb hem eenmaal een schop tegen zijn schouder gegeven. Ik heb gezien dat [persoon] hem om zijn nek pakte.
De verklaring van aangever [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Hierbij doe ik aangifte van openlijke geweldpleging. Op 17 maart 2009 liep ik vanuit school, het [school] gelegen aan de [weg] te Almere, naar het schoolplein. Ik zag een groep van zes scholieren op en bij een bankje. Ik hoorde een meisje uit deze groep iets tegen mij roepen. Een meisje duwde mij. Ik viel hierdoor. Toen ik op de grond lag voelde ik dat ik opzettelijk in mijn gezicht werd getrapt. Ik werd door meerderen geslagen en geschopt en ik voelde dat op mijn lichaam.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
2.
hij op 17 maart 2009 in de gemeente Almere met anderen, op of aan de openbare weg, de [weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (met kracht)
- duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer], (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en
- om de nek van die [slachtoffer] vastpakken en
- slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- trappen/schoppen tegen het gezicht/hoofd en tegen de arm en de schouder en het lichaam van die [slachtoffer], (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. DE STRAFOPLEGGING
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gedragsbeïnvloedende maatregel, waarvan ITB harde kern deel uitmaakt, voor de duur van 12 maanden, subsidiair 6 maanden jeugddetentie, alsmede tot een werkstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen jeugddetentie, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de jeugdreclassering.
B. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat oplegging van ITB harde kern voor de duur van een jaar, als onderdeel van de gedragsbeïnvloedende maatregel niet nodig is, omdat verdachte al de Multi Systeem Therapie heeft gevolgd en dat het bovendien niet wenselijk is, omdat het wellicht averechts zal werken. De raadsman heeft subsidiair bepleit dat ITB harde kern voor een periode van zes maanden opgelegd zal worden.
C. Het oordeel van de rechtbank
Bij het vaststellen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
• een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 november 2009;
• een de verdachte betreffend rapport d.d. 12 augustus 2009, uitgebracht door drs. B. Meijer, psychologe;
• een de verdachte betreffend rapport d.d. 21 oktober 2009, uitgebracht door de Raad voor de Kinderbescherming;
• een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 3 november 2009, uitgebracht door de Jeugdreclassering.
De deskundige Meijer is in haar rapport tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis, een identiteitsprobleem, relatieproblemen ouders-kind en zwakbegaafdheid. Er kan gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, aldus de deskundige. Hij moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank neemt die conclusie van de deskundige over, maakt die tot de hare en heeft bij het vaststellen van de straf en strafmaat rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De Jeugdreclassering heeft in haar rapport geconstateerd dat verdachte, ondanks diverse intensieve vormen van begeleiding door de Jeugdreclassering en individuele behandeling bij De Waag, opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. Zij trekt daaruit de conclusie dat die begeleiding en behandeling niet toereikend is geweest zijn gedrag positief te reguleren en dat de kans op recidive hoog is.
De Jeugdreclassering acht, evenals de deskundige Meijer, een behandeling noodzakelijk om het gedrag van verdachte dusdanig te beïnvloeden dat het recidiverisico daalt.
De jeugdreclassering heeft, mede het bovengenoemd psychologische rapport in aanmerking nemende, geadviseerd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van één jaar. In haar rapport zijn de bijzondere voorwaarden daarbij weergegeven, waaronder ambulante behandeling bij De Waag.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport eveneens geadviseerd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. De Raad heeft echter, in tegenstelling tot de Jeugdreclassering, geen ambulante behandeling, maar residentiële behandeling als bijzondere voorwaarde voorgesteld. De vertegenwoordigster van de Raad heeft zich ter terechtzitting van 1 december 2009 echter, gelet op de aldaar geschetste positieve ontwikkeling van verdachte, evenwel aangesloten bij het advies van de Jeugdreclassering.
De rechtbank zal het door de deskundige en de Jeugdreclassering gegeven advies volgen, nu ook de Raad voor de Kinderbescherming zich daarachter heeft geschaard. Zij is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat, teneinde het recidiverisico tot aanvaardbare proporties te reduceren, verdachte de maatregel betreffende het gedrag als bedoeld in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij het in voornoemd rapport van de Jeugdreclassering genoemd strafadvies volgen, een en ander als hierna te noemen.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast genoemde maatregel, oplegging van een deels onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur noodzakelijk, omdat aard en ernst van het be¬wezen en strafbaar verklaarde door een lich¬tere strafrechte¬lijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
7. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77wc van het Wetboek van Strafrecht.
8. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte strafbaar.
Legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 80 uren, te voltooien binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Van de taakstraf zal een gedeelte, groot 40 uren, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte in het kader van de Maatregel Hulp en Steun (MHS) zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg, jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
Legt verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige op voor de duur van één jaar, bestaande uit:
• Verdachte zal deelnemen aan het ITB Harde Kern traject voor de duur van één jaar.
• Verdachte zal een ambulante individuele behandeling, een groepsbehandeling en ouderbegeleiding bij De Waag volgen.
• Verdachte zal meewerken aan eventueel noodzakelijke urinecontroles.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de maatregel niet of niet naar behoren uitvoert, de maatregel wordt vervangen door 6 (zes) maanden jeugddetentie.
Aldus gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. G.A. Versteeg en C.P. Lunter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2009.
Mr. Versteeg was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.