ECLI:NL:RBZLY:2009:BK9859

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.600499-09; 07.602265-09; 07.610001-08 (tul)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van brandstof en bromfiets met geweld tegen opsporingsambtenaar

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 september 2009, stond de verdachte terecht voor diefstal van brandstof en een bromfiets, alsook voor wederspannigheid tegen een opsporingsambtenaar. De feiten vonden plaats op 21 februari 2009 in Almere, waar de verdachte samen met een medeverdachte werd betrapt op het stelen van benzine uit een auto en het in bezit hebben van een bromfiets en een quad, waarvan zij wisten dat deze door misdrijf verkregen waren. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende proces-verbalen van verbalisanten die de verdachte op heterdaad hadden betrapt. De verdachte had zich ook verzet tegen de aanhouding door een politieambtenaar op 23 maart 2009, wat leidde tot de aanklacht van wederspannigheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een deel van de aanklacht waar hij van werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de voorgeschiedenis van de verdachte, die eerder met justitie in aanraking was gekomen, en besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde PIJ-maatregel toegewezen, gezien de recidive van de verdachte en het gebrek aan behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.600499-09; 07.602265-09;
07.610001-08 (TUL) (P)
Uitspraak: 3 september 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 20 augustus 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Borg, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. S.M. Milani, advocaat te Lelystad, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 07.600499-09
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2009 te Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen benzine, in elk geval brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2009 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen benzine, in elk geval brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), de (tank)dop heeft losgedraaid en/of verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2009 te Almere, in elk geval in Nederland, één bromfiets (merk Tomos) en/of één voertuig (Quad) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets (merk Tomos) en/of dat voertuig (Quad) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2009 te Almere, in elk geval in Nederland, één bromfiets (merk Tomos) en/of één voertuig (Quad) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets (merk Tomos) en/of dat voertuig (Quad) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Parketnummer 07.602265-09
hij op of omstreeks 23 maart 2009 in de gemeente Almere, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar, [slachtoffer 2], brigadier van politie verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Parketnummer 07.600499-09
A. Vaststaande feiten
Op 21 februari 2009 zagen de verbalisanten Van den Beld en Willemse twee personen die in het bezit waren van een bromfiets en een track. Zij zagen tevens dat deze personen wegliepen van een geparkeerd staande auto, waarvan de tankdop los op de tank lag. De twee personen zijn vervolgens aangesproken, waarna zij vertellen dat zij de bromfiets en de track gevonden hadden. De verbalisanten zagen ook een stuk tuinslang op de grond liggen, waarbij zij roken dat de slang naar brandstof rook. De twee personen zijn vervolgens aangehouden. Zij blijken te zijn genaamd [verdachte] en [medeverdachte]. Bij hun insluiting zijn bij [medeverdachte] in zijn jaszak een flesje brandstof en twee sokken die doordrenkt waren met brandstof aangetroffen.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde. Het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan bewezen worden.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om verdachte te veroordelen, zodat vrijspraak voor beide feiten moet volgen.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
1. het door L.K. van den Beld en D.C.M. Willemse op 21 februari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 2009012156-5, onder meer inhoudende als hun relaas:
Op 21 februari 2009 omstreeks 3.55 uur reden wij in Almere-Buiten. Wij zagen twee personen staan die in het bezit waren van een brommer en een track. Wij zagen dat deze personen wegliepen vanaf een aldaar geparkeerd staande auto, [kenteken]. Wij hoorden dat de jongens tegen ons zeiden dat ze de brommers gevonden hadden en dat deze niet hun eigendom waren. Wij zagen op de grond een stuk tuinslang liggen. Wij roken dat deze slang naar brandstof rook. Ik, tweede verbalisant, zag dat de brandstofdop van de eerder genoemde auto los op de tank lag. Tijdens de insluiting van de verdachte [medeverdachte] werd in zijn jas een flesje met brandstof en twee sokken welke doordrenkt waren met brandstof aangetroffen.
2. het door D.C.M. Willemse op 21 februari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 2009012156-4, onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 21 februari 2009 keek ik vanuit het slaapkamerraam naar mijn auto. Ik zag dat er een bromfiets en een quad achter mijn auto stonden. Ik zag dat er twee jongens stonden. Ik zag dat er een stuk tuinslang direct achter mijn auto lag. Ik hoorde van de politie dat de benzinedop van de brandstoftank van mijn auto los in de vulopening lag. Ik weet zeker dat de benzinedop in de vulopening was aangedraaid.
3. het door H. Verhoef op 24 februari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 20090128661, onder meer inhoudende als verklaring van [aangever]:
Hierbij doe ik aangifte van diefstal van mijn blauwe Tomos bromfiets. Op 18 februari 2009 had ik mijn bromfiets op de stoep gezet. Op 19 februari 2009 zag ik dat de Tomos weggenomen was. Ik had de bromfiets op het stuurslot gezet.
4. het door B.L. Vreeling op 21 februari 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 2009012156-12, onder meer inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
Op 21 februari 2009 liep ik met een vriend naar huis. Die vriend was de jongen met wie ik ben aangehouden. Onder de brug zag ik een brommer van het merk Tomos en een quad. Ik wilde niet helemaal naar huis lopen of op de nachtbus wachten. Die vriend van mij wilde dat ook niet. Toen wij die brommer en quad zagen dachten wij dat is handig. Wij wilden met die brommer en quad naar huis rijden. Ik weet dat deze voertuigen niet van ons zijn.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 februari 2009 te Almere tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen brandstof, toebehorende aan [slachtoffer 1].
2 subsidiair.
hij op 21 februari 2009 te Almere één bromfiets (merk Tomos) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets (merk Tomos) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Parketnummer 07.602265-09
A. Vaststaande feiten
Op 23 maart 2009 werd verbalisant [slachtoffer 2] aangesproken door een vrouw in het station Almere Centraal, die hem zei dat zij overlast ondervond van drie blowende jongens. [slachtoffer 2] zag dat één van de jongens een joint in zijn hand had en sprak vervolgens die jongens er op aan dat zij zich niet doelloos en hinderlijk voor de ingang van een openbaar gebouw mogen ophouden. Hij sommeerde hen weg te gaan, maar één van hen zei dat niet te doen. [slachtoffer 2] heeft toen die jongen aangehouden en gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. Die jongen weigerde in eerste instantie, maar toonde vervolgens zijn identiteitsbewijs. De jongen was genaamd [verdachte]. Vervolgens weigerde verdachte zijn adres te geven, waarna hij aangehouden werd op grond van artikel B.5.8 van de APV Almere. Verdachte heeft zich vervolgens verzet tegen overbrenging naar het politiebureau, ook nadat collega`s [slachtoffer 2] te hulp kwamen . Verdachte heeft geen verklaring afgelegd.
B. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
C. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verbalisant [slachtoffer 2] niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, omdat verdachte stond te roken bij een rookpaal, hetgeen geen strafbaar feit is.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op het relaas van verbalisant [slachtoffer 2], zoals hiervoor onder vaststaande feiten is weergegeven.
Het verweer van de raadsvrouw als zou de verbalisant niet werkzaam zijn (geweest) in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening moet worden verworpen. Verdachte stond immers niet slechts te roken, maar hield zich hinderlijk op voor de ingang van een publik gebouw, hetgeen een op de APV Almere gebaseerd strafbaar feit oplevert. Verbalisant [slachtoffer 2] was gerechtigd verdachte aan te houden en aldus werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte met parketnummer 07.602265-09 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 23 maart 2009 in de gemeente Almere, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar, [slachtoffer 2], brigadier van politie verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit, had aangehouden en had vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
5. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Parketnummer 07.600499-09:
Feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2 subsidiair: Schuldheling, strafbaar gesteld bij artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Parketnummer 07.602265-09:
Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. DE STRAFOPLEGGING
A. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk , met een proeftijd van twee jaar.
B. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het ten laste gelegde en zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
C. Feit- en verdachte gerelateerde factoren
Uit het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 juli 2009 blijkt dat verdachte reeds vele malen met politie en justitie in aanraking is geweest, hetgeen heeft geleid tot onder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van negen maanden en een voorwaardelijke PIJ. Verdachte is opnieuw, tijdens een proeftijd, de fout ingegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is een onvoorwaardelijke straf passend.
De rechtbank zal echter op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrechtrekening rekening houden met de omstandigheid dat verdachte tussen de pleegdatum en dit vonnis op 27 maart 2009 is veroordeeld.
De rechtbank zal dan ook thans, mede gelet op hetgeen volgt met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging, geen onvoorwaardelijke straf opleggen, maar volstaan met oplegging van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf.
7. DE VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal gelasten van de bij vonnis van deze rechtbank voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ).
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, zodat hij de algemene voorwaarde (dat hij geen strafbare feiten zal begaan) niet heeft overtreden en de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel, dat, nu verdachte zoals hiervoor is overwogen zich in de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, de vordering van de officier van justitie voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank heeft daartoe nog het volgende overwogen.
Verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2008 veroordeeld tot (onder meer) een voorwaardelijke PIJ-maatregel, hoewel zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de William Schrikker Groep (WSG) tot een onvoorwaardelijke PIJ adviseerden. De rechtbank achtte echter de behandeling bij De Wier in Den Dolder aangewezen en achtte een onvoorwaardelijke PIJ een stap te ver. Behandeling bij De Wier kon echter nog niet plaatsvinden, omdat er een wachtlijst was. Ter overbrugging van die wachttijd is verdachte ter opvang naar Bos en Hei te Ermelo gegaan, tekende voor de regels en afspraken daar, maar werd wegens het zich niet houden aan die regels en afspraken op 21 oktober 2008 verwijderd. De WSG adviseerde zo snel mogelijk over te gaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel, omdat de kans op recidive hoog was als verdachte niet snel behandeld zou worden. Op 12 maart 2009 is een eerdere vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk PIJ door de rechtbank afgewezen, om verdachte alsnog de kans te geven om met hulp van de reclassering de benodigde behandeling, - waarvan verdachte ook zelf zei deze nodig te hebben- , in gang te zetten.
Na maart 2009 is verdachte onder toezicht van de volwassenenreclassering . Het is de reclassering echter niet gelukt contact met verdachte te leggen. Zijn verblijfadres mocht door zijn moeder niet doorgegeven worden.
Naar het oordeel van de rechtbank behoeft verdachte nog immer een behandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 augustus 2009, evenals die van 27 februari 2009, weliswaar verklaard behandeling te willen, maar een behandeling op ambulante basis zal, gelet op verdachtes hulpverleden en diens houding ter terechtzitting, naar het oordeel van de rechtbank wederom niet van de grond komen.
De rechtbank ziet daarom slechts één mogelijkheid om verdachte een behandeling te doen ondergaan en wel in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ.
8. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.610001-08 bij vonnis d.d. 17 juli 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ).
Aldus gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2009.