4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op 9 oktober 2009 krijgen verbalisanten de melding te gaan naar de [weg] te Almere, alwaar een tweetal beveiligingsbeambten van [winkel] te weten de heren [getuige] en [slachtoffer 1], een verdachte onder controle proberen te houden die zojuist een winkeldiefstal met geweld zou hebben gepleegd bij de vestiging van [winkel] te Almere.
Verdachte heeft tijdens zijn vlucht na betrapping, een tas met gestolen goederen weggegooid. Deze goederen zijn door een van de beveiligingsbeambten veilig gesteld en door de verbalisanten geretourneerd aan de [winkel]. Naar aanleiding hiervan wordt verdachte op 9 oktober 2009 om 14.38 uur aangehouden.
Op 9 oktober 2009 heeft [getuige] namens de [winkel] te Almere aangifte gedaan van diefstal van goederen. Op diezelfde dag heeft [slachtoffer 1] bij de politie aangifte gedaan van jegens hem gebruikt geweld door verdachte.
Op 10 oktober 2009 heeft verdachte bij de politie een verklaring afgelegd.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van [getuige] en [slachtoffer 1]. Verdachte heeft bekend de diefstal te hebben gepleegd en heeft bovendien verklaard dat hij niet aangehouden wilde worden.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend de diefstal – subsidiair onder a ten laste gelegd – bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de primair en subsidiair onder b ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat – hoewel sprake is van wettig bewijs – geen bewezenverklaring kan volgen, aangezien de door de beveiligingsbeambten afgelegde verklaringen niet geloofwaardig zijn en daarom uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De verklaringen van beiden komen niet overeen op essentiële punten. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte los probeerde te komen uit zijn greep en daartoe een krachtige beweging maakte waardoor hij geraakt is [getuige] heeft verklaard dat verdachte met opzet [slachtoffer 1] een elleboogstoot heeft gegeven. De beveiligers zijn collega’s van elkaar, waardoor het aannemelijk is dat zij hun verklaringen op elkaar afstemmen. Verdachte heeft verklaard dat [getuige] heeft gezegd dat hij verdachte te grazen wilde nemen, hetgeen af te leiden is uit het door [slachtoffer 1] en [getuige] gebruikte geweld jegens verdachte. Dit geweld kan een verklaring zijn waarom de beveiligers hun verklaringen niet naar waarheid hebben afgelegd.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte opzettelijk met zijn rechterelleboog een krachtige beweging naar achteren maakte, waardoor hij in zijn gezicht is geraakt.
Gertuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte met zijn elleboog [slachtoffer 1] raakte. Bovendien heeft laatsgenoemde verklaard dat verdachte zijn elleboog met opzet omhoog bracht.
De beide verklaringen komen op essentiële punten overeen met betrekking tot de mishandeling van aangever. De rechtbank acht deze verklaringen voldoende duidelijk en betrouwbaar. Evenmin is aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] en [getuige] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en hebben afgelegd in strijd met de waarheid.
De rechtbank acht op grond van de bovenstaande verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: