ECLI:NL:RBZLY:2009:BK8545

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607295-09; 07.607041-07 (tul)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in Almere met betrekking tot boxershorts en spijkerbroeken

Op 10 november 2009 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 oktober 2009 in Almere een winkeldiefstal heeft gepleegd. De verdachte heeft tien boxershorts en twee spijkerbroeken gestolen uit een winkel, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een beveiligingsbeambte, genaamd [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen en dat deze diefstal gepaard ging met geweld. De verdachte heeft tijdens zijn vlucht na betrapping een tas met gestolen goederen weggegooid, welke door de beveiligingsbeambten is veiliggesteld en teruggegeven aan de winkel. De rechtbank heeft de verklaringen van de beveiligers als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, heeft de rechtbank een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummers: 07.607295-09; 07.607041-07 (tul) [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 november 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Lelystad te Lelystad.
Raadsvrouw mr. D.G. Nagel advocaat te Almere.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
Verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 oktober 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen tien, in elk geval een aantal boxershorts en/of twee, in elk geval een spijkerbroek(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte voornoemde [slachtoffer 1] een zogenaamde elleboogstoot in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd heeft gegeven;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
a.
hij op of omstreeks 09 oktober 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen tien, in elk geval een aantal boxershorts en/of twee, in elk geval een spijkerbroek(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
b.
hij op of omstreeks 09 oktober 2009 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), een zogenaamde elleboogstoot in het gezicht, in elk geval tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op 9 oktober 2009 krijgen verbalisanten de melding te gaan naar de [weg] te Almere, alwaar een tweetal beveiligingsbeambten van [winkel] te weten de heren [getuige] en [slachtoffer 1], een verdachte onder controle proberen te houden die zojuist een winkeldiefstal met geweld zou hebben gepleegd bij de vestiging van [winkel] te Almere.
Verdachte heeft tijdens zijn vlucht na betrapping, een tas met gestolen goederen weggegooid. Deze goederen zijn door een van de beveiligingsbeambten veilig gesteld en door de verbalisanten geretourneerd aan de [winkel]. Naar aanleiding hiervan wordt verdachte op 9 oktober 2009 om 14.38 uur aangehouden.
Op 9 oktober 2009 heeft [getuige] namens de [winkel] te Almere aangifte gedaan van diefstal van goederen. Op diezelfde dag heeft [slachtoffer 1] bij de politie aangifte gedaan van jegens hem gebruikt geweld door verdachte.
Op 10 oktober 2009 heeft verdachte bij de politie een verklaring afgelegd.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van [getuige] en [slachtoffer 1]. Verdachte heeft bekend de diefstal te hebben gepleegd en heeft bovendien verklaard dat hij niet aangehouden wilde worden.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend de diefstal – subsidiair onder a ten laste gelegd – bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de primair en subsidiair onder b ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat – hoewel sprake is van wettig bewijs – geen bewezenverklaring kan volgen, aangezien de door de beveiligingsbeambten afgelegde verklaringen niet geloofwaardig zijn en daarom uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De verklaringen van beiden komen niet overeen op essentiële punten. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte los probeerde te komen uit zijn greep en daartoe een krachtige beweging maakte waardoor hij geraakt is [getuige] heeft verklaard dat verdachte met opzet [slachtoffer 1] een elleboogstoot heeft gegeven. De beveiligers zijn collega’s van elkaar, waardoor het aannemelijk is dat zij hun verklaringen op elkaar afstemmen. Verdachte heeft verklaard dat [getuige] heeft gezegd dat hij verdachte te grazen wilde nemen, hetgeen af te leiden is uit het door [slachtoffer 1] en [getuige] gebruikte geweld jegens verdachte. Dit geweld kan een verklaring zijn waarom de beveiligers hun verklaringen niet naar waarheid hebben afgelegd.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte opzettelijk met zijn rechterelleboog een krachtige beweging naar achteren maakte, waardoor hij in zijn gezicht is geraakt.
Gertuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte met zijn elleboog [slachtoffer 1] raakte. Bovendien heeft laatsgenoemde verklaard dat verdachte zijn elleboog met opzet omhoog bracht.
De beide verklaringen komen op essentiële punten overeen met betrekking tot de mishandeling van aangever. De rechtbank acht deze verklaringen voldoende duidelijk en betrouwbaar. Evenmin is aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] en [getuige] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en hebben afgelegd in strijd met de waarheid.
De rechtbank acht op grond van de bovenstaande verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 09 oktober 2009 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen tien boxershorts en twee spijkerbroeken, toebehorende aan [winkel], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij verdachte voornoemde [slachtoffer 1] een elleboogstoot in het gezicht heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op:
Primair.
Diefstal gevolgd van geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht bepleit te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, wat volgens de richtlijnen opgelegd dient te worden voor een diefstal.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten de diefstal met geweld. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die enkel zijn beroep trachtte uit te oefenen. .
De rechtbank heeft als uitgangspunt voor de gepleegde feiten in onderhavige zaak de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) gebruikt.
Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde acht weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld.
Daarbij gaat het om een winkeldiefstal met, na betrapping, eenvoudig geweld waarbij het niet verder komt dan duwen, trekken of losrukken (defensief licht geweld), er geen wapen wordt gebruikt bij het geweld en er geen sprake is van noemenswaardige verwondingen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2009.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 november 2007 (onder parketnummer 07.607041-07) ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de proeftijd voor de duur van een jaar te verlengen. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw toewijzen van de tenuitvoerlegging met toepassing van artikel 14g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, te weten de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank verwerpt het verzoek van de raadsvrouw met betrekking tot de verlenging van de proeftijd, aangezien de proeftijd reeds op 5 december 2008 door de politierechter is verlengd en dit op grond van artikel 14f, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht slechts éénmaal mogelijk is. De rechtbank acht geen termen aanwezig om omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf te gelasten.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 november 2007 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 07.607041-07 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten;
- een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van de zaak onder parketnummer 07.607041-07 in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 november 2009.