ECLI:NL:RBZLY:2009:BK8518

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607211-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in Almere

In deze zaak, die op 27 oktober 2009 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en wapenbezit. De feiten vonden plaats op 11 juli 2009 in Almere, waar de verdachte samen met een medeverdachte een vuurwapen bij zich had en dreigende uitspraken deed richting verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een pistool heeft getrokken en dit op een slachtoffer heeft gericht, maar dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de poging tot doodslag en sprak de verdachte daarvan vrij. Wel werd bewezen dat de verdachte een wapen van categorie III en munitie voorhanden had, waarvoor hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de impact op de openbare veiligheid. De verdachte werd ook vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten, waaronder bedreiging en poging tot straatroof, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De rechtbank besloot tot onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwapen en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607211-09 (P)
Uitspraak: 27 oktober 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Almere
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 13 oktober 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. C.W. Flokstra, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juli 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een pistool, in elk geval een vuurwapen uit zijn tas heeft gehaald en/of dit pistool heeft doorgeladen en/of (vervolgens) dit pistool heeft gericht op voornoemde [slachtoffer 1] en/of de trekker van dit pistool heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 11 juli 2009 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een pistool, in elk geval een vuurwapen gericht op die [slachtoffer 1] en/of dit pistool doorgeladen en/of de trekker van dit pistool overgehaald;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk BBM, type 315 auto), en/of munitie van categorie III, te weten zes, in elk geval een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 11 juli 2009 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen - voor die [slachtoffer 2] is gaan staan en/of
- zijn hand in zijn broekzak deed, alsof hij een wapen wilde gaan pakken en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "heb jij ook een wapen bij je" en/of
- (vervolgens) de broekzak(ken) van die [slachtoffer 2] heeft afgetast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 11 juli 2009 in de gemeente Almere [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend in het Papiaments de woorden toegevoegd: "Als ik weer vrij kom dan is het nog niet klaar, dan maak ik jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in de zesde regel (van het onder 1. tweede alternatief) "[slachtoffer 1]" in plaats van "[slachtoffer 1]". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de hierna volgende feiten vast.
Op 11 juli 2009 kregen verbalisanten Gerritsma en Knol de melding dat gevochten werd bij de V&D te Almere. De verbalisanten zijn naar de betreffende locatie gegaan en aldaar aangekomen zag men een opstootje tussen meerdere personen. Enkele seconden na aankomst, zag verbalisant Gerritsma een zwart voorwerp bij voornoemde personen vandaan komen. Hij constateerde dat het de vorm had van een handvuurwapen. Hij heeft zijn voet op het vuurwapen gezet en gehouden toen een jongen met een wit shirt en donker haar zijn kant uit kwam lopen. Een vrouw zei: “Hem moet je hebben.”, terwijl zij wees naar de jongen met het witte shirt en donker haar. Verbalisant Knol heeft deze jongen aangehouden . Het bleek te gaan om medeverdachte [medeverdachte] .
De inmiddels ter plaatse gekomen verbalisant Soerka heeft verdachte aangehouden ter zake het voorhanden hebben van een vuurwapen .
Op 12 juli 2009 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van een poging tot straatroof. Dit zou zijn gepleegd door een Antilliaanse man met een geel t-shirt .
Eveneens op 12 juli 2009 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van bedreiging. Dit zou zijn gepleegd door een man die zij ["X"] noemt .
Op 15 juli 2009 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van poging tot doodslag. Die zou zijn gepleegd door een jongen met een wit shirt, licht getint uiterlijk en krullend haar .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 oktober 2009 verklaard dat hij als bijnaam ["X"] heeft en op 11 juli 2009 een geel t-shirt droeg.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het al hetgeen verdachte is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 oktober 2009 inhoudende dat hij het vuurwapen had meegenomen waarmee medeverdachte [medeverdachte] op aangever [slachtoffer 1] heeft gericht. Aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 3] hebben een klikgeluid gehoord. Het wapen is aangetroffen met de slede naar achteren. Het wapen was geladen. Het klikgeluid kan alleen veroorzaakt zijn doordat medeverdachte [medeverdachte] heeft getracht de trekker over te halen.
Ten aanzien het onder 2. ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en het proces-verbaal van de technische recherche van de politie Flevoland.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaringen van diverse getuigen die hebben gezien dat verdachte voor aangever [slachtoffer 2] is gaan staan en/of zijn hand in zijn broekzak deed alsof hij een wapen wilde pakken en/of tegen aangever [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Heb jij ook een wapen bij je?” en/of de broekzakken van aangever [slachtoffer 2] heeft bevoeld.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer 3] en de verklaring van [slachtoffer 1].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor het onder 2. ten laste gelegde.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe het hierna volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Er is geen sprake geweest van een poging tot doodslag. Medeverdachte [medeverdachte] heeft de trekker niet overgehaald. Getuige [slachtoffer 3] verklaart “klikken” te hebben gehoord. Zij stond echter zo’n 8 tot 10 meter bij medeverdachte [medeverdachte] vandaan, terwijl het rumoerig moet zijn geweest. Het valt dan ook niet voor te stellen dat zij daadwerkelijk klikken van het vuurwapen heeft gehoord. Zo de getuigen al een klikgeluid hebben gehoord, dan hoeft dat niet van het overhalen van de trekker te zijn geweest. Uit het rapport van het NFI valt op te maken dat de meeste bewegende delen van het vuurwapen klikgeluiden maken.
Voorts is geen sprake geweest van medeplegen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft het pistool van verdachte afgepakt. Hij is er mee naar de groep gelopen en verdachte is achter hem aan gegaan om het pistool weer terug te pakken, maar dit lukte niet. De camerabeelden ondersteunen deze verklaring. Er is dus geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het totstandkomen van het delict.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
Verdachte heeft enkel de broekzakken van [slachtoffer 2] afgetast om te controleren of deze een wapen bij zich had. Hij heeft geen goederen van [slachtoffer 2] afgepakt, die op dat moment een mobiele telefoon in zijn hand had. Verdachte heeft ook niet gevraagd of [slachtoffer 2] waardevolle spullen bij zich had of waar zijn geld was. Bij verdachte ontbrak de opzet om goederen op wederrechtelijke wijze van [slachtoffer 2] af te pakken.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
Op de camerabeelden is het moment te zien waarop volgens aangeefster verdachte de betreffende bedreigingen zou hebben geuit. [slachtoffer 1] is op deze beelden niet te zien. Die was, zoals op eerdere beelden te zien is, een andere richting uitgelopen. Het is onwaarschijnlijk dat hij iets heeft kunnen horen. Bovendien heeft geen van de betrokken verbalisanten iets over de bedreiging gerelateerd, terwijl zij verdachte op dat moment vasthielden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
Feit 1. eerste cumulatief/alternatief:
Voorzover er al sprake is geweest van een klikkend geluid veroorzaakt door het vuurwapen op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] dit vuurwapen in handen had, acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden dat [medeverdachte] heeft getracht de trekker van het wapen over te halen om [slachtoffer 1] neer te schieten en zodoende van het leven te beroven.
Reeds op grond hiervan dient verdachte van het medeplegen aan dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 1. tweede cumulatief/alternatief:
Ook voor het ten laste gelegde medeplegen van bedreiging met het vuurwapen bevat het dossier geen bewijs, omdat niet is gebleken van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gericht op de bedreiging met een pistool gericht op [slachtoffer 1].
De rechtbank wordt hierin gesterkt door de op de ter terechtzitting van 13 oktober 2009 getoonde camerabeelden waarop te zien is dat verdachte, nadat medeverdachte [medeverdachte] het vuurwapen van hem heeft afgepakt, getracht heeft om het vuurwapen weer van [medeverdachte] af te pakken.
Feit 2.:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2. is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het hierna volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 oktober 2009 bekend het vuurwapen bij zich te hebben gehad. Uit onderzoek is gebleken dat dit vuurwapen een pistool betreft, zijnde een wapen van de categorie III (merk BBM, type 315 auto). De aangetroffen zes patronen betreffen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie .
Feit 3.:
De rechtbank acht het onder 3. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij zich bedreigd voelde, omdat verdachte zijn rechterhand in zijn, verdachtes, broekzak deed en hij, [slachtoffer 2], dacht dat verdachte een wapen pakte. [slachtoffer 2] heeft echter geen wapen bij verdachte gezien. Op het moment dat verdachte hem aansprak, had [slachtoffer 2], een mobiele telefoon in zijn hand. Verdachte heeft niet om afgifte van deze telefoon gevraagd en hij heeft deze telefoon ook niet afgepakt . De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende bewijs aanwezig is voor het verdachte ten laste gelegde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
De verklaringen van de andere getuigen lopen dermate uiteen dat deze naar het oordeel van de rechtbank niet als bewijs kunnen dienen voor de ten laste gelegde poging tot beroving, zeker niet nu deze verklaringen op belangrijke punten afwijken van hetgeen [slachtoffer 2], die het dichtst bij verdachte stond, heeft verklaard.
Feit 4.:
De rechtbank acht het onder 4. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naast de aangifte van [slachtoffer 3] en de verklaring van [slachtoffer 1], bevat het dossier geen bewijs voor de aan verdachte onder 4. ten laste gelegde bedreiging.
Deze beide verklaringen acht de rechtbank, gelet op de ontkenning van verdachte en het gegeven dat andere getuigen hierover niet verklaren, onvoldoende om de overtuiging te bekomen dat verdachte hetgeen hem onder 4 ten laste is gelegd heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk BBM, type 315 auto), en munitie van categorie III, te weten zes patronen, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2. meer of anders ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 2.:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie en medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. DE STRAFOPLEGGING
De officier van justitie, mr. C.J.W.M. Janssen, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde tot:
? een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- ter zake de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen:
? onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen;
De verdediging heeft voor wat de strafmaat betreft aangevoerd dat wat de verdediging betreft alleen feit 2. bewezen kan worden en aan verdachte derhalve niet zo’n hoge gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de hierna te noemen beslissing passend.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich begeven heeft naar een feest en een vuurwapen heeft meegenomen.
De lichtvaardige wijze waarop verdachte met het vuurwapen, waarin zeven scherpe patronen zaten en welk vuurwapen op “onveilig” stond, is omgegaan, rekent de rechtbank verdacht zeer zwaar aan.
Het betrof hier een openbare ruimte, namelijk de openbare weg, ten tijde van festiviteiten waardoor veel mensen op de been waren in het centrum van Almere.
Het ongecontroleerde bezit van verboden vuurwapens brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee, hetgeen ook in dit geval is gebleken. Het verlaagt de drempel om het vuurwapen op enig moment te gebruiken of met het gebruik daarvan te dreigen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 september 2009.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een pistool met munitie, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2. bewezenverklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan. Het ongecontroleerde bezit van voormelde, inbeslaggenomen voorwerpen is in strijd met de wet.
De oplegging van de straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36a, 36b, 36c, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
7. BESLISSING
De onder 1, 3. en 4. ten laste gelegde feiten zijn niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De tijd, door verdachte voor de ten uitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwapen en bijbehorende munitie.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. J.P.C. Obbink en C.P. Lunter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2009.