4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
Op 10 juli 2009 te 04.30 uur kregen verbalisanten Schoemaker en Beek de opdracht om te gaan naar de [adres] te Almere alwaar een getuige had gezien dat drie personen bezig waren om bij voornoemde woning in te breken. Ter plaatse zien verbalisanten bij de poortdeur een mes liggen. Tijdens het gesprek met de melder, te weten de bewoner van de [adres], kregen de verbalisanten wederom melding van een inbraak op heterdaad waarbij de melder achter de verdachten aan was gegaan.
Deze inbraak zou plaatsvinden op het adres [adres] te Almere. Verbalisanten gaan in de richting van dat adres en komen binnen een minuut de melder, te weten de bewoner van voormeld adres, tegen op de [weg] te Almere.
De melder geeft signalementen door en geeft de richting aan waarin de groep is gevlucht. Verbalisanten zien vervolgens een tweetal personen lopen die voldeden aan het door de melder opgegeven signalement.
Na een korte achtervolging worden de verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Een van de verdachten draagt een tas met drie messen welke overeen komen met het mes dat was aangetroffen in de achtertuin van de [adres] te Almere.
Op 9 juli 2009 en 10 juli 2009 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van poging tot inbraak in zijn woning aan de [adres] te Almere.
Op 10 juli 2009 heeft [benadeelde partij 1] aangifte gedaan van poging tot inbraak in haar woning aan de [adres] te Almere.
Eveneens op 10 juli 2009 heeft [persoon] namens [slachtoffer 2] aangifte gedaan van poging tot inbraak in de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres] te Almere.
[slachtoffer 2] is als benadeelde gehoord.
Op 29 juli 2009 heeft [benadeelde partij 2] aangifte gedaan van diefstal van een fiets en een boormachine uit de schuur gelegen bij haar woning aan de [adres] te Almere.
De medeverdachten [medeverdachte] en [verdachte] hebben verklaard dat zij een vrouw wilden beroven die het casino had bezocht op 10 juli 2009. Na onderzoek blijkt het beoogde slachtoffer [slachtoffer 5] te zijn, waarna op 25 augustus 2009 [slachtoffer 5] aangifte doet van een poging tot straatroof.
Op 16 juli 2009 is medeverdachte [medeverdachte] aangehouden nadat hij zich op het politiebureau had gemeld. Op diezelfde dag is medeverdachte [medeverdachte] aangehouden.
Op 11 augustus 2009 is medeverdachte [medeverdachte] aangehouden.
Alle verdachten hebben verklaringen afgelegd, waarin zij allen te kennen geven gedurende het plegen van de ten laste gelegde feiten de gehele tijd bij elkaar te zijn geweest.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 3. ten laste gelegde, maar acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het overige haar ten laste gelegde heeft begaan.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de gedane aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte en haar medeverdachten.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4, omdat geen sprake is van medeplegen. In dit kader heeft zij bepleit dat de pogingen tot inbraak en de inbraak in de schoenen van verdachte worden geschoven. De medeverdachte [medeverdachte] heeft echter verklaard dat het initiatief voor de pogingen tot inbraak en de inbraak van medeverdachte [medeverdachte] kwam. [medeverdachte] zou ook degene zijn die instructies geeft aan medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte heeft enkel meegelopen en op de uitkijk gestaan. Haar rol was minimaal, waardoor er geen sprake is van medeplegen, aldus de verdediging.
De raadsvrouw is evenals de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 3.
Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging bepleit dat verdachte geen intentie had om aangeefster te beroven. Verdachte is in opdracht van de mannelijke medeverdachten de messen gaan halen met medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte heeft bovendien zelf geen mes in haar handen gehad en was niet van plan iets te ondernemen indien aangeefster op haar pad was gekomen.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1, 2 en 4.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4, omdat geen sprake is van medeplegen.
Medeplegen veronderstelt een nauwe en bewuste samenwerking, met andere woorden, verdachte en haar medeverdachten dienen willens en wetens samen te werken tot het verrichten van het delict.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat zij met de overige medeverdachten samen het plegen van inbraken in woningen heeft besproken. Verdachte is, in de wetenschap dat er (pogingen tot) inbraken zouden worden gepleegd, met vier anderen midden in de nacht op pad gegaan met dat doel en is vervolgens in die nacht deel uit blijven maken van die groep. Zij heeft ook verklaard daarbij op de uitkijk te hebben gestaan.
Door aldus te handelen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige nauwe, volledige en bewuste samenwerking dat medeplegen kan worden bewezen.