ECLI:NL:RBZLY:2009:BK8158

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607197-09, 07.602128-09 (vtvv) en 15.680064-09 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met voorwaardelijk opzet in Lelystad

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2009 in Lelystad brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand. De verdachte, die op dat moment in de P.I. Flevoland verbleef, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn. De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met verschillende rapporten, waaronder een justitiële documentatie, een voorlichtingsrapport van het Leger des Heils, en psychologische en psychiatrische rapporten. Deze rapporten gaven aan dat de verdachte begeleiding nodig had, maar de rechtbank oordeelde dat hij in staat was om zelf hulp te regelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een brand heeft gesticht door een brandende sigarettenpeuk in de richting van een stapel papier te gooien, wat leidde tot brand in het pand. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de stelling van de officier van justitie dat de verdachte de brand bewust had aangestoken, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er brand zou ontstaan. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat strafbaar is volgens artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en gelastte de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607197-09, 07.602128-09 (vtvv) en 15.680064-09 (vtvv)
Uitspraak: 10 december 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2009 en 26 november 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn, advocaat te Dronten.
De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging beiden toe te wijzen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (bedrijfs)pand (gelegen aan het Maerlant), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier en/of plafondpanelen en/of tapijt, althans (een) brandbare stof(fen) en/of een brandende /smeulende sigarettenpeuk op de grond gegooid/geschoten en/of achtergelaten, ten gevolge waarvan dat (bedrijs)pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2009 in de gemeente Lelystad, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een (bedrijfs)pand (gelegen aan het Maerlant), papier en/of plafondpanelen en/of tapijt in brand heeft gestoken en/of een brandende /smeulende sigarettenpeuk op de grond heeft gegooid/geschoten en/of heeft achtergelaten, in elk geval (open) vuur in aanraking heeft gebracht met papier en/of plafondpanelen en/of tapijt, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat genoemd (bedrijs)pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor dat (bedrijf) pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen ontstond.
BEWIJS
Op basis van het proces verbaal van brand, waaruit blijkt dat de brandhaard is gelegen op de vierde etage in kamer 4.07, aan de linkerzijde van de kamer waar plafondpanelen en stapels papier tegen de muur lagen, en de verklaring van verdachte dat hij verantwoordelijk is voor de brand en een brandende sigarettenpeuk in die kamer heeft weggegooid, stelt de rechtbank vast dat de brand als gevolg van het handelen van verdachte is ontstaan.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. Verdachte heeft bij de politie steeds verklaard dat hij voor de brand verantwoordelijk was. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij bij de politie bewust in het midden heeft gelaten of hij de brand al dan niet opzettelijk had gesticht, omdat hij gebruik wilde maken van de mogelijkheid om hulp, eten en onderdak te krijgen. Ter terechtzitting heeft verdachte verder verklaard dat hij in het betreffende pand overnachtte. In het kamertje op de vierde verdieping waar de brand is uitgebroken, heeft hij op 24 juni 2009 staan roken. Er stonden pakken met plafondpanelen tegen de muur en er lag papier. Hij wilde een nog brandende peuk in een half pakje Marlboro schieten dat daar als asbak lag, maar deze peuk kwam (via de muur) achter de panelen in papier terecht. Verdachte is de peuk toen gaan zoeken. Hij kon hem niet vinden en na ongeveer 5 minuten is hij uit die kamer weggegaan en heeft hij het pand verlaten.
Nu uit het dossier overigens niets blijkt over hoe de brand kan zijn ontstaan en de verklaring van verdachte past bij het proces verbaal over het ontstaan van brand, gaat de rechtbank ervan uit dat het zo is gegaan als verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Voor de stelling van de officier van justitie dat verdachte de brand bewust heeft aangestoken bevindt zich in het dossier geen bewijs. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte door zijn handelen wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou ontstaan. Wanneer men een nog brandende sigarettenpeuk in (de richting van) een stapel papier gooit of schiet, is de kans dat hierdoor brand ontstaat naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen. Dat verdachte zich ook bewust was van deze kans blijkt wel uit het feit dat hij verklaart dat hij naar de peuk is gaan zoeken. Ter terechtzitting verklaart hij bovendien dat iedereen verhalen kent dat er als gevolg van sigarettenpeuken bijvoorbeeld (bos)branden ontstaan. Door vervolgens toch naar buiten te gaan zonder dat hij de peuk had gevonden heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er brand zou kunnen ontstaan. Hetgeen vervolgens ook is gebeurd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 24 juni 2009 in de gemeente Lelystad opzettelijk brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand (gelegen aan het Maerlant), immers heeft verdachte toen aldaar een brandende/smeulende sigarettenpeuk op de grond gegooid/geschoten en achtergelaten, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Verdachte heeft door zijn handelen gevaar veroorzaakt voor goederen en schade aan anderen toegebracht. Brandstichting zorgt in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft bij deze gevolgen niet stil gestaan en enkel gedacht hoe hij optimaal van de situatie zou kunnen profiteren.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 november 2009;
een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 5 oktober 2009 uitgebracht door Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 30 september 2009 uitgebracht door K. Chateau, GZ-psycholoog;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 28 september 2009 uitgebracht door R.J.H. Winter, psychiater.
Zowel de deskundige Chateau als de deskundige Winter concluderen dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd als bewezen wordt dat hij het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op de daarvoor in de rapportages genoemde gronden over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte bij het bepalen van de op te leggen straf als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.
Uit het reclasseringsrapport en ook de rapporten van zowel de psycholoog als de psychiater blijkt naar het oordeel van de rechtbank wel dat verdachte begeleiding en hulp nodig heeft, om zijn leven weer op de rails te krijgen. De rechtbank acht echter gezien de houding van verdachte de kans van slagen van een reclasseringscontact niet groot.
Uit de rapporten blijkt, en ter terechtzitting heeft de rechtbank die indruk ook gekregen, dat verdachte een intelligente jongeman is die precies weet wat en hoe hij het wil. De rechtbank acht verdachte daarom goed in staat om op eigen initiatief de hulp te regelen die hij nodig acht. De rechtbank zal om die reden aan verdachte geen verplicht reclasseringscontact opleggen. Wel zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen om te benadrukken dat het plegen van nieuwe strafbare feiten niet de weg is om de benodigde hulp te bewerkstelligen.
De oplegging van de straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door de politierechter te Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 15 april 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door de politierechter te Haarlem bij vonnis d.d. 28 april 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 4 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst beide vorderingen toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.602128-09 bij vonnis d.d. 15 april 2009 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een maand gevangenisstraf.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 15.689064-09 bij vonnis d.d. 28 april 2009 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten twee weken gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2009.
Mr. P.A.L. Ducheine voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.