RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607253-09 (P)
Uitspraak : 10 december 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 26 november 2009.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.D. Regter, advocaat te Geleen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, en van hetgeen door de verdachte en mr. Regter naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk BBM, model315 auto), en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 27 augustus 2009, in elk geval op of omstreeks 27 augustus 2009 in de gemeente Almere (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 900 gram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bij de politie komen twee CIE meldingen binnen dat [X] (bijnaam verdachte) in het bezit is van een vuurwapen. [X] verblijft bij zijn vriendin op de [adres] in Almere. De tweede CIE informatie wordt als betrouwbaar aangemerkt.
Op 27 augustus vindt er op grond van de Wet Wapens en Munitie met machtiging tot binnentreden van de hulpofficier van justitie een doorzoeking plaats in de woning van verdachte aan de [adres] te Almere. In de linnenkast in de woning van verdachte en zijn vriendin wordt een pistool aangetroffen met een patroon in de patroonhouder. Onderzoek door het regionaal bureau Wapens en Munitie wijst uit dat het hier gaat om een pistool van het merk BBM, model 315 auto, zijnde een wapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, met een daarbij behorend patroon.
Verdachte verklaart dat hij wist dat het wapen in de kast lag , dat hij het er heeft neergelegd en dat hij het wapen bewaarde voor ene [Y].
Wanneer men na het aantreffen van het wapen de doorzoeking voortzet worden er in een gangkast drie bollen met vermoedelijk drugs gevonden. De doorzoeking wordt dan stilgelegd en vervolgens met een telefonische machtiging van de rechter commissaris voortgezet. In dezelfde gangkast wordt dan een plastic tas gevonden met daarin 58 van dezelfde bollen. Al deze 61 bollen, met een totaal gewicht van ongeveer 900 gram , blijken heroïne te bevatten.
Verdachte verklaart dat hij de bollen heeft gekregen van de zelfde persoon als van wie het wapen was, en dat hij ze in de kast heeft gelegd. Verdachte verklaart dat hij dacht dat het nepspul was.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
Naar het oordeel van de officier van justitie kan op basis van bovengenoemde feiten wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het wapen en de drugs voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bollen drugs zouden bevatten
4.3. Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is betoogd dat de doorzoeking in de woning van verdachte onrechtmatig is geweest.
Ten eerste is de doorzoeking volgens hem onrechtmatig omdat de twee CIE meldingen voor een dergelijk ingrijpend dwangmiddel onvoldoende grond bieden. Als gevolg van deze onrechtmatigheid moet al hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen worden uitgesloten van het bewijs en dient verdachte van beide aan hem ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt op vragen van de politie direct heeft aangegeven dat hij een wapen had en de politie aangegeven waar het wapen lag. De raadsman is van oordeel dat deze verklaring van zijn cliënt wordt bevestigd door het feit dat uit het proces verbaal van bevindingen blijkt dat na vijf minuten zoeken het wapen al werd gevonden. Als het wapen op aanwijzen van de verdachte is aangetroffen is er daarna geen reden meer om verder te zoeken, zo betoogt de raadsman. Uit de CIE melding wordt ook maar over één wapen gesproken. Nu het verder zoeken nadat het wapen was aangetroffen onrechtmatig was, dienen de daarna aangetroffen bollen te worden uitgesloten van het bewijs en dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Meer subsidiair heeft de raadman aangevoerd dat onduidelijk is waarom de komst van de rechter commissaris of de officier van justitie niet kon worden afgewacht zodat de doorzoeking op basis van de Opiumwet onrechtmatig was en verdachte na bewijsuitsluiting van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de doorzoeking als volgt. Op 27 augustus 2009 is met machtiging tot binnentreden op basis van artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie een doorzoeking geweest in de woning van verdachte. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de gang van zaken zo is geweest als door de verbalisanten in het proces verbaal van bevindingen is weergegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat het, ook wanneer door verdachte niet is aangegeven dat er een wapen in de woning aanwezig was, te weten in de linnenkast, het zeer wel mogelijk is dat het wapen na vijf minuten zoeken met drie agenten wordt aangetroffen. Een linnenkast is immers een voor de hand liggende plek om snel te doorzoeken.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 49 WWM aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid verleent ter inbeslagneming doorzoeking te doen op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig is.
De stelling van de raadsman dat enkele CIE informatie onvoldoende grondslag is voor een doorzoeking op basis van de WWM is in zijn algemeenheid niet juist. Wanneer de CIE informatie voldoende betrouwbaar en concreet is kan op grondslag daarvan een doorzoeking naar wapens plaatsvinden. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat, nu de tweede keer dat er CIE informatie binnen kwam deze als betrouwbaar werd beoordeeld en deze het adres aangaf waar verdachte zou verblijven, aan deze vereisten is voldaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het wapen en het patroon op rechtmatige wijze zijn aangetroffen en dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verbalisanten na het aantreffen van het wapen gerechtigd waren verder te doorzoeken op basis van de Wet Wapens en Munitie. In het wapen bevond zich slechts één patroon en het was redelijkerwijs te vermoeden dat zich in de woning nog meer munitie zou bevinden. Toen de verbalisanten vervolgens bollen met vermoedelijk drugs aan troffen hebben zij op de juiste wijze gehandeld door de doorzoeking te staken en te bevriezen, en contact op te nemen met de officier van justitie. Hierna is na mondelinge machtiging door de rechter commissaris de doorzoeking voortgezet.
Omdat in die woning naast verdachte zijn vriendin en twee kinderen wonen, en de officier van justitie en de rechter commissaris niet op korte termijn beschikbaar waren, is de rechtbank van oordeel dat de komst van de rechter-commissaris en de officier van justitie niet kon worden afgewacht.
De rechtbank is van oordeel dat daarom ook de doorzoeking op basis van de Opiumwet rechtmatig, namelijk met mondelinge machtiging van de rechter-commissaris, heeft plaats gevonden en dat derhalve ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Verdachte wist gelet op zijn verklaring bij de politie heel goed dat het om slikkersbolletjes ging en heeft, ook al zou iemand tegen hem gezegd hebben dat het nepspul was, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er stoffen in zouden zitten welke op basis van de Opiumwet verboden zijn.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 augustus 2009 in de gemeente Almere , een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk BBM, model315 auto), en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 27 augustus 2009 in de gemeente Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 900 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1: Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie.
2: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact.
De raadsman heeft aangegeven de eis erg fors te vinden en heeft de rechtbank gevraagd in geval van een strafoplegging een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 oktober 2009;
een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 13 november 2009 uitgebracht door Reclassering Nederland;
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een wapen met munitie en een grote hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad. Zowel met het wapen als met de harddrugs kan aan anderen en de samenleving ernstige schade worden berokkend. De rechtbank vindt het ernstig dat verdachte dergelijke spullen in huis heeft liggen, zeker wanneer men zich realiseert dat ook zijn (stief) kinderen in diezelfde woning wonen.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank zal gelet op de ernst van het feit aan verdachte niet een deels voorwaardelijke straf opleggen, zoals wel door de officier van justitie was geëist.
De rechtbank is van oordeel dat het wapen en de munitie dienen te worden ontrokken aan het verkeer omdat dit de voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende laptops (twee), aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
10. Wettelijke voorschriften
De oplegging van de straf of maatregel is, naast de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert op de strafbare feiten, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank verklaart ontrokken aan het verkeer het wapen en de munitie.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de twee laptops.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2009.
Mr. P.A.L. Ducheine voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.