ECLI:NL:RBZLY:2009:BK7576

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160966 - KG ZA 09-394
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag door RCB Constructies B.V. in liquidatie

In deze zaak heeft RCB Constructies B.V. in liquidatie (hierna: RCB) een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met als doel de opheffing van beslag dat door [gedaagde] was gelegd op vier bedrijfswagens van RCB. De procedure begon op 8 augustus 2009 met de betekening van de dagvaarding aan [gedaagde]. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2009 heeft RCB verklaard dat zij in liquidatie is en dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt. RCB stelde dat zij een spoedeisend belang had bij de opheffing van het beslag, omdat zij een nieuwe bedrijfswagen moest aanschaffen en de in beslag genomen wagens moest inruilen.

De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat RCB in strijd met artikel 21 Rv relevante feiten heeft verzwegen, zoals het feit dat RCB in liquidatie is en dat de bedrijfswagens in gebruik zijn bij [A]. RCB heeft tijdens de mondelinge behandeling een andere weergave van de feiten gepresenteerd, wat leidde tot verwarring over haar werkelijke belangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat RCB onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was bij de gevorderde opheffing van het beslag.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van RCB afgewezen en RCB veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde], die zijn begroot op EUR 1.166,00. Dit vonnis is uitgesproken op 2 september 2009 door mr. G.A.M. Peper.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160966 / KG ZA 09-394
Vonnis in kort geding van 2 september 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RCB CONSTRUCTIES B.V. in liquidatie,
statutair gevestigd te Lelystad,
kantoorhoudende te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.M.P. Blom te Lelystad.
Partijen zullen hierna RCB en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Op 8 augustus 2009 heeft RCB de dagvaarding in kort geding aan [gedaagde] betekend. Als eisende partij stond in de dagvaarding vermeld ‘de besloten vennootschap RCB Constructie B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer’. Bij brief van 18 augustus 2009 heeft mr. Blom zich namens [gedaagde] gesteld en een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd. Op 26 augustus 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Reuser verklaard dat hij RCB Constructies B.V. in liquidatie vertegenwoordigt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft RCB een akte ter correctie dagvaarding overgelegd, waarin staat dat RCB dient te worden aangeduid als ‘de besloten vennootschap RCB Constructie B.V. in liquidatie, destijds gevestigd te [woonplaats], thans te Zoetermeer’. Vervolgens hebben partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van hun pleitnota’s. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. RCB is opgericht door [gedaagde]. In 2003 heeft [gedaagde] de aandelen in RCB verkocht aan [A] & Zn B.V (hierna: [A]). [gedaagde] is vervolgens in dienst getreden van RCB.
2.2. Per 31 december 2008 is de arbeidsovereenkomst tussen RCB en [gedaagde] beëindigd.
2.3. [gedaagde] verhuurt aan RCB een bedrijfsloods met erf aan de [adres] te [woonplaats].
2.4. Op 6 februari 2008 heeft [gedaagde] van deze rechtbank verlof gekregen om tot zekerheid van verhaal van door hem gestelde vorderingen op RCB uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst en uit hoofde van de huurovereenkomst conservatoir beslag te mogen leggen op een viertal bedrijfswagens van RCB. Op 7 februari 2008 heeft [gedaagde] conservatoir beslag gelegd op een viertal bedrijfswagens van RCB.
2.5. Op 20 februari 2008 heeft [gedaagde] RCB gedagvaard en gevorderd dat RCB wordt veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van
I. EUR 52.375,68 netto wegens achterstallige kilometervergoeding vanaf november 2003 tot 29 oktober 2007,
II. EUR 26.106,84 wegens achterstallige huurpenningen vanaf november 2003 tot januari 2008,
III. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW over het sub I. gevorderde wegens vertraging,
IV. de wettelijke rente over het sub I. en III., en
V. EUR 1.785,- ter zake van buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van RCB in de kosten van de procedure waaronder de kosten van het beslag.
2.6. Bij tussenvonnis van 1 oktober 2008 heeft deze rechtbank, sector kanton, overwogen dat de hiervoor onder 2.5. bedoelde vorderingen van [gedaagde] tot een bedrag van EUR 4.727,58 zullen worden toegewezen. De kantonrechter heeft de beslissing op de vordering van [gedaagde] in conventie aangehouden in verband met een bewijsopdracht in reconventie.
2.7. Op 31 december 2008 heeft RCB haar activiteiten gestaakt en verkeert vanaf die datum in staat van liquidatie. A.L.M. Kok bekleedt de functie van vereffenaar. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat de statutaire zetel van RCB [woonplaats] is. Mr. Reuser heeft namens RCB verklaard dat RCB (nog steeds) feitelijk kantoor houdt op het adres van [A] te Zoetermeer.
3. Het geschil
3.1. RCB vordert:
- opheffing van het op 7 februari 2008 op de vier bedrijfswagens gelegde beslag onder het stellen van vervangende zekerheid door RCB, bestaande uit een depot van EUR 7.500,00 op een door de beide advocaten te openen kwaliteitsrekening, dan wel
- opheffing van het beslag op de bedrijfswagen met kenteken [kenteken] onder het stellen van de hiervoor genoemde zekerheid, dan wel
- opheffing van het beslag op alle vier de bedrijfswagens dan wel op alleen de wagen met kenteken [kenteken] onder het stellen van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen zekerheid,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter ziet zich in deze zaak geconfronteerd met een dagvaarding waarin, in strijd met artikel 21 Rv, onvolledige en onjuiste feiten zijn aangevoerd. RCB stelt in de dagvaarding dat zij belang heeft bij opheffing van de beslagen omdat één van de bedrijfswagens waarop [gedaagde] beslag heeft gelegd vervangen dient te worden. De nieuw aangekochte bedrijfswagen wordt spoedig geleverd en de bedrijfswagen met kenteken [kenteken] moet spoedig ingeruild worden, aldus RCB in de dagvaarding.
RCB schrijft onder punt 8 van de dagvaarding:
‘Omdat RCB één van de in beslag genomen bedrijfswagens moet vervangen en, met inkoop van een nieuwe bedrijfswagen kan/moet inruilen, is door RCB aan [gedaagde] verzocht om het beslag van hem op te heffen tegen vervangende zekerheid’.
Voorts schrijft RCB onder punt 13 van de dagvaarding:
‘Omdat de nieuw aangekochte bedrijfswagen spoedig geleverd gaat worden moet de bedrijfswagen met kenteken [kenteken] spoedig ingeruild worden en daarom heeft RCB een spoedeisend belang bij opheffing van het beslag, tegen afgifte van een vervangende zekerheid.’
Ten slotte schrijft RCB onder punt 16 van de dagvaarding:
‘Op grond van voormelde feiten en omstandigheden heeft RCB er recht op en belang bij dat er in Kortgeding een voorziening bij voorraad wordt getroffen, aangezien er dus sprake is van een inmiddels spoedeisende aangelegenheid.’
4.2. Nadat door [gedaagde] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is overgelegd, waaruit blijkt dat RCB sinds 31 december 2008 in liquidatie is, heeft RCB tijdens de mondelinge behandeling een geheel andere weergave van de feiten gegeven en een ander belang voor opheffing van de beslagen gesteld.
In zijn pleitnota stelt RCB onder meer:
‘Het personeel van RCB is collectief bij een ander, een collega van RCB, gaan werken. Voortzetting van de bedrijfsactiviteiten van RCB had daarom geen zin meer. Die zijn daarom gestaakt. De activa zijn door RCB aan [A] verkocht en geleverd, met uitzondering van de vier door [gedaagde] in beslaggenomen wagens. De vereffening is nog niet rond, met name niet omdat de Bodemprocedure tussen [gedaagde] en RCB nog ten einde moet worden gebracht en mede in verband daarmee ook nog de beslagen moeten worden opgeheven.
(…)
De wagens zijn bij [A] in gebruik. Eén van de wagens loopt op zijn eind en dient vervangen te worden. Vandaar dat [A] een nieuwe wagen moet hebben. De wagen met kenteken [kenteken] moet daarbij dan ingeruild worden om daarvoor nog een enigszins aanvaardbare prijs te kunnen ontvangen.
Spoedeisend belang
Terzake van die wagen is er sprake van een spoedeisend belang, omdat de koopovereenkomst op het punt staat gesloten te gaan worden. (…)’.
4.3. Uitgangspunt voor de beoordeling van elk civiel geschil is dat de rechter de zaak onderzoekt en beslist op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd. Daartoe dient de eisende partij ingevolge het bepaalde in artikel 111, tweede lid aanhef en onder d. Rv reeds aanstonds in het exploot van de dagvaarding zijn eis en de gronden daarvan te vermelden. Eiser is daarbij op grond van het bepaalde in artikel 21 Rv verplicht de aldus aan zijn vordering ten grondslag gelegde, voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Deze verplichting strekt niet alleen ertoe de rechter in staat te stellen op het door partijen ter beoordeling voorgelegde geschil te beslissen, maar dient ook ertoe de wederpartij in staat te stellen zich adequaat en ter zake dienend te verdedigen. De rechter en de wederpartij mogen niet op het verkeerde been worden gezet doordat feitelijk onjuiste en/of onvolledige stellingen worden betrokken. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, aldus de tweede volzin van artikel 21 Rv.
4.4. Door in de dagvaarding te verzwijgen dat RCB in liquidatie is, te verzwijgen dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt, te verzwijgen dat de bedrijfswagens bij [A] in gebruik zijn en de indruk te wekken dat RCB inmiddels een nieuwe bedrijfswagen heeft aangeschaft heeft RCB in strijd met artikel 21 Rv gehandeld. Hiermee heeft zij niet alleen de voorzieningenrechter aanvankelijk op het verkeerde been gezet, maar heeft ook (de advocaat van) [gedaagde] zich tijdens de mondelinge behandeling geconfronteerd gezien met nieuwe feitelijke en juridische stellingen. Hiermee is [gedaagde] in een situatie gebracht waarin hij enkele van de gestelde feiten slechts bij gebrek aan wetenschap heeft kunnen betwisten. De voorzieningenrechter acht deze betwisting in het licht van de hiervoor weergegeven omstandigheden voldoende.
(Spoedeisend) belang
4.5. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat RCB, anders dan in de dagvaarding als belang is gesteld, tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat haar belang bij de gevorderde opheffing van de beslagen een puur financieel belang is. Middels de inruil van de bedrijfswagen met kenteken [kenteken] door [A], kan RCB een hogere opbrengst genereren dan bij een eventuele verkoop aan een derde mogelijk zal zijn, zo is namens RCB ter zitting gesteld. RCB heeft deze stelling – die door [gedaagde] is betwist –
echter niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. RCB heeft evenmin gesteld op welke wijze en op grond van welke titel het inruilen van de bedrijfswagen bij de aankoop van een bedrijfswagen door [A] geschiedt. Sterker nog RCB heeft ter zitting verklaard dat zij geen enkele contractuele verplichting tot verkoop of levering van de bedrijfswagens, waarop door [gedaagde] beslag is gelegd, heeft. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat RCB een (voldoende spoedeisend) belang heeft bij de gevorderde opheffing van de beslagen. De voorzieningenrechter zal de vordering van RCB dan ook afwijzen.
4.6. RCB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.166,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt RCB in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.166,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2009.