ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6160

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/579
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering standplaatsvergunning voor friteskraam op Stationsplein Deventer

In deze zaak heeft eiseres, wonende te Deventer, een beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Deventer om haar een standplaatsvergunning te verlenen voor een friteskraam op het Stationsplein. Eiseres had op 30 januari 2007 een aanvraag ingediend voor een standplaats op het Stationsplein, waar zij snacks en frites wilde verkopen. In een brief van 23 mei 2007 gaf de gemeente aan in principe in te stemmen met de aanvraag, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. Echter, in een besluit van 24 oktober 2007 kwam de gemeente terug op deze toezegging en weigerde de vergunning, wat leidde tot het indienen van bezwaar door eiseres.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 23 mei 2007 niet als een definitief besluit kon worden aangemerkt, maar als een toezegging waarin voorwaarden voor vergunningverlening werden geschetst. De rechtbank stelde vast dat de gemeente onvoldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijkheid van vrijstelling van het bestemmingsplan, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de gemeente had moeten onderzoeken of er mogelijkheden waren om vrijstelling te verlenen, vooral gezien het gewekte vertrouwen bij eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het gerechtvaardigde vertrouwen van eiseres in acht moest worden genomen. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest zij het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter W.J.B. Cornelissen op 4 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/579
Uitspraak
in het geding tussen:
(..),
wonende te Deventer, eiseres,
gemachtigde: mr. L.J. Steenbergen
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft verweerder eiseres geweigerd een standplaatsvergunning toe te kennen op de locatie Stationsplein Deventer.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 maart 2009 (het bestreden besluit), met aanpassing bij brief van 30 maart 2009, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 oktober 2009. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L.J. Steenbergen, voornoemd. Verweerder is verschenen, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten en A.J. Duivenvoorde.
Overwegingen
1. Op 30 januari 2007 heeft eiseres een Aanmeldingsformulier Standplaats Stad 2007 ingediend. Zij heeft op dit formulier ingevuld: “Ondergetekende wenst in aanmerking te komen voor het verkrijgen van een standplaats op het stationsplein te Deventer”. Tevens heeft zij bericht snacks en frites te willen verkopen uit een verkoopwagen van 6 a 8 meter lengte en een breedte van 3 meter.
Op 23 mei 2007 heeft verweerder aan eiseres geschreven: “naar aanleiding van uw schriftelijk verzoek (…) delen wij u mede hiermee onder voorwaarden in principe in te stemmen (…)
De afmetingen van de verkoopwagen dienen te voldoen aan de maximaal uit te geven oppervlakte van de standplaats tw; 8 meter lengte en 3 meter breedte.
De uitvoering van de verkoopwagen dient ter goedkeuring te worden overgelegd; foto en constructie tekening.
Voor het treffen van de eventueel benodigde faciliteiten (elektra en/of water) dient u ter goedkeuring te overleggen (…)
Indien aan bovenvermelde voorwaarden is voldaan zullen wij u ter goedkeuring een huurovereenkomst toezenden met de algemene voorwaarden. Na goedkeuring (ondertekening) uwerzijds zal er zorggedragen worden voor het verlenen van de standplaats vergunning.
Op 30 augustus 2007 heeft verweerder aan eiseres geschreven:
“Hierbij doe ik u in tweevoud toekomen een overeenkomst voor het leveren en installeren van een elektravoorziening ten behoeve van het innemen van een standplaats voor de verkoop van snacks op het Stationsplein (…)”
Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft verweerder besloten terug te komen op het door hem gestelde in de brief van 23 mei 2007. Bij het bestreden besluit heeft hij het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en voorts het verzoek om schadevergoeding afgewezen, nu eiseres haar schade niet zou hebben onderbouwd.
2.1 Eiseres heeft betoogd dat de brief van 23 mei 2007 dient te worden beschouwd als een besluit (onder opschortende voorwaarden) tot het verlenen van een standplaatsvergunning. Uit deze brief volgt immers dat als eiseres aan de genoemde voorwaarden voldoet, de vergunning zal worden verleend. Het besluit van 24 oktober 2007 zou dan ook moeten worden aangemerkt als een besluit waarmee is teruggekomen op een eerder besluit en de verleende vergunning is ingetrokken. Verweerder weerspreekt deze lezing van eiseres. De brief van 23 mei 2007 dient als een toezegging te worden beschouwd, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 23 mei 2007 niet kan worden aangemerkt als een besluit. Zowel uit de woorden “in beginsel” als “zal zorggedragen worden voor” volgt dat (nog) geen sprake is van vergunningverlening, maar dat op enig moment na de brief van 23 mei 2007 nog een besluit genomen diende te worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brief van 23 mei 2007 als een toezegging dient te worden aangemerkt, waarin is geduid onder welke voorwaarden verweerder een vergunning zal verlenen.
2.2 Eiseres stelt voorts dat verweerder niet heeft mogen terugkomen op de gedane toezegging. Er zijn geen gewijzigde omstandigheden geweest tussen het moment van de toezegging en het weigeren van de vergunning. Voorts kent het bestemmingsplan, zo dit al aan plaatsing van de friteskraam in de weg staat, mogelijkheden voor verweerder om een vrijstelling voor het beoogde gebruik te verlenen.
De rechtbank stelt voorop dat gerechtvaardigde verwachtingen in beginsel dienen te worden gehonoreerd. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt echter dat het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. Het algemeen belang en het belang van derden kunnen zich tegen honorering van het vertrouwen verzetten. Zie hiertoe bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2001, LJN: AB0934. Daarbij dient te worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid de standplaatsvergunning heeft mogen weigeren, zonder dat eiseres onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Vergelijk hiertoe de Afdeling, 25 augustus 2004, LJN: AQ7465. Hierbij dienen alle bij het besluit betrokken belangen te worden afgewogen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de gewenste friteskraam in strijd is met het bestemmingsplan. Op de door eiseres gewenste standplaats geldt de bestemming “verkeers- en verblijfsdoeleinden”. Eiseres heeft betoogd dat het bestemmingsplan in artikel 4.2.1 toestaat dat op het bewuste plein ten dienste van de bestemming kiosken mogen worden opgericht. Gelet op de definitie in de Van Dale (hetgeen als uitgangspunt mag worden genomen, vergelijk hiertoe de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2007, LJN: BA6488) is een kiosk echter een “paviljoenachtig (houten) gebouwtje, op pleinen en in brede straten van grote steden, ook op stations, waar kranten, sigaren, bloemen enz. verkocht worden”. Voorts is een friteskraam niet een voorziening die ten dienste staat aan de bestemming, te meer gelet op de verdere inhoud van artikel 4.2.1, waarin als voorbeelden worden genoemd: straatmeubilair, telefooncellen, fietsenstalling, et cetera. De verkoopwagen kan derhalve niet geacht worden binnen de mogelijkheden van artikel 4.2.1 te vallen.
Verweerder heeft betoogd dat het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan uitgesloten is. Tevens detoneert de gewenste friteskraam aan de monumentale omgeving, zodat de standplaatsvergunning geweigerd moet worden, aldus verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Gelet op het gewekte vertrouwen had verweerder zorgvuldig behoren te onderzoeken of vrijstelling van het bestemmingsplan kon worden verleend. Dit klemt te meer nu artikel 4.4 van het bestemmingsplan aan verweerder de bevoegdheid geeft vrijstelling te verlenen ten behoeve van een horecapaviljoen op of nabij de standplaats die eiseres is toegezegd. Ter zitting is gebleken dat tot het moment van de zitting deze (vrijstelling) mogelijkheid niet is onderzocht door verweerder.
Voor zover verweerder heeft betoogd dat het monumentale karakter van het plein zich tegen een vrijstelling of het verkrijgen door eiseres van een standplaatsvergunning verzet, geldt dat verweerder hieromtrent geen advies heeft ingewonnen. Gelet op de genoemde vrijstellingsmogelijkheid voor een horecapaviljoen valt echter niet zonder meer in te zien waarom het gestelde monumentale karakter zich tegen de plaatsing van een verkoopwagen verzet. Tot slot schermt verweerder met bezwaren van omwonenden tegen een (eventuele) vrijstelling, doch ter zitting is gebleken dat geen onderzoek is gedaan naar bezwaren van omwonenden.
De rechtbank zal aan de stellingen van verweerder dat de verkeersveiligheid zich verzet tegen het verlenen van de standplaatsvergunning, wat daar verder ook van zij, voorbij gaan. Deze motivering bouwt niet voort op reeds eerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering en kan niet voor het eerst in beroep aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
3. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het voorgaande. In het nieuwe besluit op bezwaar zal het gerechtvaardigde vertrouwen van eiseres op het verkrijgen en innemen van een standplaats moeten worden onderkend en dienen in het licht van dit vertrouwen alle betrokken belangen tegen elkaar te worden afgewogen. In dat kader dient met name de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan deugdelijk te worden onderzocht.
Hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de gehoudenheid van verweerder tot schadevergoeding bij weigering van de vergunning behoeft, gelet op het voorgaande, thans geen bespreking.
4. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiseres in beroep. Deze proceskosten worden begroot op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 322 per punt).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,00 ter zake van verleende rechtsbijstand, te voldoen door verweerder aan de griffier van de rechtbank;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 150,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door deze en
mr. A. Landstra als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2009.
Afschrift verzonden op: