ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6041

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620490-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en oplichting van een bejaarde vrouw in Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en oplichting. De verdachte heeft in de periode van 19 tot en met 24 september 2008 samen met een mededader geprobeerd een 76-jarige vrouw in Almere van het leven te beroven. De vrouw werd ernstig mishandeld en vastgebonden aangetroffen in haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan een gewelddadige overval, waarbij de vrouw zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft de vrouw geslagen, haar vastgebonden met tie-rips en haar in een kwetsbare positie achtergelaten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich eerder had voorgedaan als tuinman om de vrouw te bedriegen en een geldbedrag van €3.500,- te verduisteren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn licht verminderd toerekeningsvatbaarheid. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om een schadevergoeding van €20.125,- te betalen aan de benadeelde partij, de zoon van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.620490-08 (P)
Uitspraak : 3 december 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 5 maart 2009, 28 mei 2009, 13 augustus 2009, 5 november 2009 en 19 november 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Bult, en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van verdachte, mr. A. Taner, advocaat te Lelystad, naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, immers heeft/hebben en/of is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- (op/tegen) de voordeur van de woning van [slachtoffer], waarachter [slachtoffer] zich bevond, (open)geduwd en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen/in het lichaam van [slachtoffer] geslagen en/of gestompt (waardoor [slachtoffer] ten val kwam en/of terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- bovenop [slachtoffer] gaan zitten (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht van [slachtoffer] geduwd/gestopt (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een/de hand(en)/pols(en) en/of een/de voet(en)/enkel(s) van [slachtoffer] vastgebonden met (een) tie-rip(s) (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- [slachtoffer] (zwaar) gewond vastgebonden en/of met een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht achtergelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een onbekend gebleven geldbedrag in oud Nederlands geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- (op/tegen) de voordeur van de woning van [slachtoffer], waarachter [slachtoffer] zich bevond, heeft/hebben (open)geduwd en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen/in het lichaam van [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt (waardoor [slachtoffer] ten val kwam en/of terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- bovenop [slachtoffer] is/zijn gaan zitten (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht van [slachtoffer] heeft/hebben geduwd/gestopt (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een/de hand(en)/pols(en) en/of een/de voet(en)/enkel(s) van [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden met (een) tie-rip(s) (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- [slachtoffer] (zwaar) gewond vastgebonden en/of met een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht heeft/hebben achtergelaten, tengevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (
* (een) botbreuk(en )/fractu(u)r(en) in het gezicht en/of
* een (deels) losgelegen oogbol en/of
* (een) ontbrekende en/of afgebroken tand(en) en/of
* (een) doorligplek(ken) op een/de bil(len) en/of
* (een) schaafwond(en) aan het (linker)been en/of
* (een) insnoeringswond(en) bij de enkel(s) (van 5mm breed) en/of
* (een) bloeduitstorting(en) en/of (een) blauwe plek(ken) in het gezicht en/of in de hals en/of op linkerborsthelft tot aan de ribbenboog (onderkant)), heeft bekomen.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of de periode 08 juli 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 3500,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als (een) tuinman(nen), in ieder geval (een) perso(o)n(en), die de tuin aan de Hollywoodlaan [xx], van [slachtoffer], zou(den) opknappen/veranderen/aanpassen naar de wensen van [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of de periode 08 juli 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van 3500,- euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geldbedrag verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als tuinman(nen)/klusjesman(nen)/betaalde kracht(en), onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering
4.1. Feit 1
4.1.1. Vaststaande feiten
Op 24 september 2009 wordt er bij de centrale meldkamer van de politie Flevoland door bewoners van de Hollywoodlaan te Almere gemeld dat zij de buurvrouw van nummer [xx],[slachtoffer] al enkele dagen niet hebben gezien. In haar woning zou het licht branden en de televisie zou aan staan.
[slachtoffer] wordt door de politie in de keuken van haar woning aangetroffen. Zij ligt bewegingloos en bijna geheel ontkleed op de keukenvloer. Haar enkels zijn door middel van tie-rips vastgebonden en haar gezicht vertoont ernstige verwondingen. Mevrouw blijkt anders dan men in eerste instantie denkt niet te zijn overleden en zij wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht.
In het ziekenhuis worden er bij [slachtoffer] veel verwondingen vastgesteld. Zij heeft een sterk opgezwollen linker gezichtshelft. Zij heeft meerdere bloeduitstortingen en fracturen in het gezicht. Er ontbreken tanden en zij heeft schaafwonden aan haar linkerbeen. Als gevolg van de tie-rips heeft zij insnoeringswonden rondom de enkels. Er is sprake van bloedverlies en uitdrogingsverschijnselen. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) concludeert dat de fracturen impliceren dat er minimaal sprake moet zijn geweest van 2 stompe geweldsinwerkingen, één bij het linkeroog en één bij de onderkaak. Tot begin januari 2009 verblijft [slachtoffer] in het ziekenhuis, hierna wordt ze overgebracht naar een woonvorm voor psychogeriatrische patiënten, te weten Parnassia te Den Haag. Zij weet zich van het gebeurde niets te herinneren. [slachtoffer] is als gevolg van het gebeurde depressief, onrustig en in de war. Zij kan nooit meer zelfstandig wonen, haar korte termijn geheugen is geheel verdwenen en zij zal nooit een verklaring kunnen afleggen.
In de woning van [slachtoffer] wordt forensisch onderzoek verricht. Er zijn geen sporen van braak of inklimming. De hal is een ravage. Er liggen kapotte spullen en bloed op de grond en op de muur zitten bloedvegen. In het toilet wordt een bebloede tie-rip aangetroffen. Op de keukentafel in de woonkamer wordt een krant aangetroffen gedateerd 19 september 2008. De scheurkalender in het toilet geeft de datum 19 september 2008 aan. Op een stoel bij de eettafel staat de handtas van [slachtoffer] met daarin nog een portemonnee met geld en passen. De lamp aan de buitenzijde van de woning naast de voordeur is onklaar gemaakt.
Uit verschillende verklaringen, van onder andere de zoon van het slachtoffer en buurtbewoners blijkt dat er recentelijk schilderwerk aan de woning van [slachtoffer] is gedaan. Dit schilderwerk blijkt te zijn gedaan door schildersbedrijf [X]. Via dit bedrijf wordt achterhaald dat onder andere [getuige 1] heeft geschilderd bij [slachtoffer]. [getuige 1] wordt verhoord en na dit verhoor wordt hij geobserveerd en getapt. Op een terras in Hilversum wordt gehoord dat hij tegen een vriend zegt dat hij precies weet wat er gebeurd is. “Hij heeft haar eerst knock out geslagen en daarna met tie-rips vastgebonden. Hij heeft doekoes gemaakt”.
Op 6 oktober 2008 vindt er in de woning van [slachtoffer] een doorzoeking plaats. In de woning wordt een briefje gevonden met daarop de naam “[naam verdachte]” en een telefoonnummer met daarbij vermeld “tuin”. Het betreffende telefoonnummer blijkt op naam te staan van verdachte. Hij wordt getapt en via taps, komt ook [mededader], op dat moment de vriendin van [verdachte], in beeld. Op 10 oktober 2008 wordt verdachte voor het eerst gehoord, dan nog als getuige. Ook [mededader] wordt als getuige gehoord op 27 oktober 2008.
Op 4 november wordt er in de auto van [getuige 1] opnameapparatuur geplaatst. Op 13 november 2008 vind in de auto van [getuige 1] een gesprek plaats tussen verdachte, [mededader] en [getuige 1]. In het gesprek wordt gesproken over het gepleegde feit en de gevolgen daarvan. Er wordt ook gesproken over de afgelegde verklaringen en de aandacht in de media.
Op 25 november worden verdachte, [mededader] en [getuige 1] aangehouden op verdenking van poging doodslag op [slachtoffer]. Diezelfde dag vind er in de woning van [mededader], waar ook verdachte verbleef, een doorzoeking plaats. In de woning worden onder andere tie-rips in beslag genomen. Deze tie-rips zijn zeer waarschijnlijk afkomstig uit de partij waarmee het slachtoffer is vastgebonden.
Op aanwijzen van verdachte wordt een portemonnee van [slachtoffer] opgedoken uit het water.
In zijn eerste verklaring ontkent verdachte iedere betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit. In zijn tweede verklaring bekent verdachte dat hij in de woning is geweest en dat hij de vrouw heeft geslagen en vastgebonden. Als hij ermee wordt geconfronteerd dat hij in de auto over twee mensen spreekt, verklaart hij dat hij het samen heeft gedaan met [getuige 1]. Als hij met de verklaringen van [getuige 1] en [mededader] wordt geconfronteerd, verklaart hij dat hij samen met [mededader] het feit heeft gepleegd.
4.1.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aan de hand van een op schrift gesteld requisitoir betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen, dat verdachte medepleger is van de poging doodslag op [slachtoffer]. Zij heeft zich in eerste instantie gebaseerd op de eigen verklaringen van verdachte. Hoewel verdachte eerst verklaart dat het feit door ene Gregory zou zijn gepleegd, verklaart hij ook dan al uitgebreid over de verrichte handelingen. Later zegt hij dan dat je voor Gregory zijn naam moet lezen. Wanneer hij er mee wordt geconfronteerd dat hij in de auto over twee personen spreekt, verklaart hij dat hij het feit samen met [getuige 1] heeft gepleegd. Later verwisselt hij [getuige 1] voor [mededader]. Opvallend is dat hij ondanks deze naamsverwisselingen consequent blijft over de verrichte handelingen die hij al eerder heeft benoemd: de buitenlampen onklaar maken, het slaan bij de deur, het sluiten van de gordijnen het vastbinden met tie-rips en het in paniek raken. De officier van justitie wijst voorts onder meer op het OVC gesprek in de auto van [getuige 1], de verklaringen van [getuige 2], [getuige 1], het p-v van bevindingen over het aantreffen van het slachtoffer, het aantreffen van de portemonnee op de aangewezen locatie en de tie-rips in de woning van verdachte. Naar het oordeel van de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden. Zowel het onverhoeds slaan, als het gewond en vastgebonden achterlaten zijn maatgevende omstandigheden voor het voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer.
De officier van justitie acht op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen en de verklaringen van [mededader], wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit samen met [mededader] heeft gepleegd.
4.1.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in eerste instantie betoogd dat verdachte er van overtuigd is dat het feit op 18 september 2008 moet zijn gepleegd. De raadsman heeft aangevoerd dat het idee om naar de Hollywoodlaan te gaan van [mededader] komt na het kijken van de film “Wanted”. De raadsman heeft betoogd dat verdachte meeging met [mededader] omdat hij bang was om haar kwijt te raken. Als de deur door [slachtoffer] wordt geopend slaat verdachte bewust niet op volle kracht. Het is vervolgens [mededader] die [slachtoffer] nog vier keer slaat terwijl zij op de grond ligt. Verdachte is angstig en wil weg. Hij wordt door [mededader] nog uitgemaakt voor ‘pussy’. De raadsman heeft voorts gewezen op verschillende verklaringen van getuigen die verklaren dat [mededader] de dominerende factor was binnen de relatie.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat [slachtoffer] is aangetroffen liggend op de keukenvloer met tie-rips om haar enkels, terwijl beide verdachten verklaren haar in de hal te hebben achtergelaten met tie-rips om de enkels en polsen. Dit roept volgens de raadsman de nodige vragen op. Er is wellicht sprake van een derde anonieme verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat er van een poging doodslag geen sprake is. Nu verdachte niet op volle kracht zegt te hebben geslagen kan het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer niet worden bewezen. Verdachte heeft maar één keer geslagen. De overige klappen zijn door [mededader] gegeven. Deze kunnen niet worden toegerekend aan verdachte. Ook kan het letsel veroorzaakt zijn door een anonieme derde verdachte.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het omschreven letsel in de tenlastelegging geen zwaar lichamelijk letsel is.
4.1.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het feit gepleegd moet zijn op 19 september 2008 en niet op 18 september 2009. Op de tafel in de woning van [slachtoffer] lag een krant van deze datum en ook de kalender in het toilet geeft deze datum aan. Voorts is er een buurvrouw die verklaart de ochtend van 19 september 2009 nog telefonisch contact met [slachtoffer] te hebben gehad.
Verdachte heeft bekend dat hij samen met [mededader] naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij niet meer weet hoe het is gegaan voordat ze naar de woning gingen. Bij de politie heeft hij echter verklaard dat hij en [mededader] hebben besproken dat ze zouden gaan inbreken en dat hij [slachtoffer] moest slaan. Verdachte verklaart dat hij samen met [mededader] naar de woning van [slachtoffer] is gelopen. Ze hebben een tas bij zich. Verdachte verklaart dat hij niet wist wat er in de tas zat en dat [mededader] deze heeft gepakt. Als de deur door [slachtoffer] een stukje wordt geopend slaat hij haar met zijn vuist in haar gezicht, waarna [slachtoffer] op de grond valt. Verdachte verklaart dat [mededader] nadat [slachtoffer] als gevolg van zijn klap op de grond is gevallen nog meerdere klappen heeft uitgedeeld en dat [mededader] de vrouw met de tie-rips heeft vastgebonden. Door [mededader] wordt dit ontkend en zij wijst naar verdachte. Zij verklaart dat verdachte alleen heeft geslagen en dat hij [slachtoffer] heeft vastgebonden.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van medeplegen. Daarvoor dient komen vast te staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [mededader]. De rechtbank overweegt daarbij dat niet vast hoeft komen te staan dat alle delictsbestanddelen door beiden zijn vervuld. Voor de beoordeling of er al dan niet sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking kan onderscheid worden gemaakt tussen een drietal momenten. Te weten de periode voorafgaand aan het plegen van het feit, de uitvoering van het feit en de tijd gelegen na de uitvoering van het feit.
In dit geval kan naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de periode voorafgaand aan het feit op basis van de eigen verklaring van verdachte worden vastgesteld dat verdachte samen met [mededader] op pad is gegaan met als doel om [slachtoffer] op gewelddadige wijze te gaan beroven. Samen hebben zij voorbereidingshandelingen getroffen in die zin dat ze samen een dumpshop hebben bezocht waar ze bivakmutsen en handschoenen hebben gekocht. Samen zijn zij richting de woning van [slachtoffer] gelopen. Verdachte heeft verklaard dat van te voren is afgesproken dat hij [slachtoffer] neer zou slaan. Bovendien waren er tie-rips geprepareerd.
Ten aanzien van de periode van uitvoering van het feit geldt het volgende. Verdachte heeft aangebeld en toen [slachtoffer] de deur opendeed heeft hij haar neergeslagen. Verdachte verklaart dat [mededader] vervolgens bij/op [slachtoffer] is gaan zitten, haar nog meerdere malen heeft geslagen en de (geprepareerde) tie-rips om haar enkels en polsen heeft gebonden en een doek in haar mond geprobeerd te stoppen. Zoals gezegd wijst [mededader] voor wat betreft deze handelingen naar verdachte. Verdachte verklaart dat hij de gordijnen heeft dicht gedaan en beneden heeft gezocht. Vast staat dat in aanwezigheid van zowel verdachte als [mededader] [slachtoffer] werd geslagen, werd vastgebonden aan armen en benen en dat er geprobeerd is een paarse doek in haar mond te stoppen. Verdachte en [mededader] verklaren over het feit dat deze handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij niet vaststaat wie van beiden de diverse handelingen heeft verricht, maar wel dat een van beiden dit heeft gedaan en de ander daarbij aanwezig was. [[slachtoffer] wordt met tie-rips om de enkels aangetroffen en ook de betreffende doek wordt in de hal van de woning van [slachtoffer] aangetroffen. Voorts blijkt uit de rapportage van het NFI dat [slachtoffer] meer dan eens moet zijn geslagen. De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld wie er precies de klappen heeft uitgedeeld toen [slachtoffer] op de grond lag en wie de tie-rips heeft omgebonden. Verdachte heeft zich in ieder geval niet van deze gedragingen gedistantieerd. Integendeel hij heeft de gordijnen dicht gedaan en is in de woning gaan zoeken.
Ten aanzien van de tijd gelegen na de uitvoering van het feit geldt het volgende. Verdachte verlaat samen met [mededader] de woning. Ze laten [slachtoffer] vastgebonden, buiten bewustzijn en met ernstige verwondingen achter. Verdachte verklaart ter zitting ook dat hij niet wist of de vrouw dood was of niet. Hij verklaart dat ervan op de hoogte is dat er een portemonnee uit de woning wordt meegenomen. Hij gaat samen met [mededader] op een bankje zitten en hij is er bij als de portemonnee in het water wordt gegooid.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden en op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], die beiden verklaren dat zij met zowel [verdachte] en [mededader] hebben gesproken over het feit, waarbij zij elkaar over en weer aanvulden , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Ten aanzien van de opzet op de dood van [slachtoffer] overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft [slachtoffer], een tengere vrouw van 76 jaar, met een vuist in haar gezicht geslagen, waardoor zij achterover op de grond viel. In aanwezigheid van verdachte wordt [slachtoffer] wordt vastgebonden en krijgt zij nog meer klappen. Verdachte heeft [slachtoffer] ernstig gewond, met de enkels en polsen vastgebonden kennelijk buiten bewustzijn achtergelaten, wetende dat het een alleen staande vrouw betrof. Verdachte en zijn mededader hebben door aldus te handelen zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard blijkt voorts uit het feit dat hij in de dagen volgend op 19 september 2008 geen hulp voor [slachtoffer] heeft ingeschakeld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat hetgeen hiervoor ten aanzien van het medeplegen is overwogen met zich meebrengt dat de verdachte en [mededader] aansprakelijk zijn voor elkaars gedragingen nu deze binnen hun gezamenlijk opzet kunnen worden gebracht.
Door de raadsman van verdachte is nog de vraag opgeroepen of er geen sprake geweest kan zijn van een anonieme derde verdachte. Dit gezien het feit dat de plek waar en de toestand waarin [slachtoffer] is aangetroffen, naakt in de keuken, niet overeenkomt met de plek waar beide verdachten verklaren [slachtoffer] te hebben achtergelaten, te weten gekleed in de hal. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank is van oordeel dat mocht er al sprake zijn van een derde persoon die na de verdachten in de woning van [slachtoffer] is geweest, dit niets afdoet aan hetgeen hiervoor is overwogen over de aan de verdachte en zijn mededader ten laste gelegde gedragingen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat dit scenario, van een derde verdachte, op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden.
4.2 Feit 2
4.2.1 Vaststaande feiten
[getuige 1] werkt als schilder bij [slachtoffer] aan de Hollywoodlaan [xx] te Almere. [getuige 1] hoort van haar dat zij iets aan haar tuin wil laten doen en zij vraagt hem of hij iemand weet. Door [getuige 1] wordt verdachte aan [slachtoffer] voorgesteld. Afgesproken wordt dat verdachte de tuin voor [slachtoffer] zal aanpakken. [getuige 2] zal hem daarbij wat helpen. Op 10 juli 2008 gaat verdachte samen met [getuige 2] en [slachtoffer] naar de SNS bank. Verdachte zal geld krijgen van [slachtoffer] om materiaal te kopen. [[slachtoffer] neemt daar € 3.500,-- op.
De tuin wordt nooit gedaan. Er zijn door verdachte wel bielzen/bandjes afgeleverd en hij heeft wat tuingereedschap bij mevrouw achter gelaten.
4.2.2. Het standpunt van het openbaar ministerie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 3.500,-- heeft verduisterd. Van oplichting is volgens de officier van justitie geen sprake nu er wel bielzen zijn afgeleverd en er door verdachte tuingereedschap bij [slachtoffer] is neergezet.
4.2.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van zowel de oplichting als de verduistering. Van oplichting is volgens de raadsman geen sprake, nu geen sprake is geweest van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels.
Van verduistering is naar het oordeel van de raadsman ook geen sprake, nu het geld na de overhandiging daarvan aan verdachte niet meer toebehoorde aan [slachtoffer], nu er sprake was van een civiele verbintenis.
Er is enkel sprake van een civiele verbintenis waarin verdachte heeft verzuimd zijn plicht na te komen, zo betoogt de raadsman
4.2.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd als volgt. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op het moment dat hij op die 10 juli op weg was naar [slachtoffer] al van plan was om wat anders met het geld te gaan doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan oplichting. Hoewel hij wist dat hij de tuin niet naar de wensen van [slachtoffer] zou gaan aanpakken, heeft hij zich tegenover [slachtoffer] voorgedaan alsof dat wel zo was. Hij heeft samen met haar een tekening gemaakt van hoe de tuin moest worden , gereedschap bij haar afgeleverd en (stenen) bielzen/bandjes bij haar afgeleverd. Verdachte heeft zich zodoende voorgedaan als een tuinman die de tuin van [slachtoffer] naar haar wensen zou opknappen. Nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij een bedrag van € 3.000,-- heeft ontvangen en [slachtoffer] de rest voor zichzelf heeft gepind, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft opgelicht voor een bedrag van €3.000,--.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.primair
hij in de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot vorenomschreven doodslag werd gevolgd en vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet, (met kracht)
- in het gezicht en /tegen/in het lichaam van [slachtoffer] geslagen en gestompt (waardoor [slachtoffer] ten val kwam en terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en
- een doek, in de mond of over (een deel van) het gezicht van [slachtoffer] geduwd/gestopt (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en
- de polsen en de enkels van [slachtoffer] vastgebonden met tie-rip(s) (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en
- [slachtoffer] (zwaar) gewond vastgebonden en met een doek, in de mond of over (een deel van) het gezicht achtergelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.primair
hij in de periode 08 juli 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 3000,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een tuinman, die de tuin aan de Hollywoodlaan [xx], van [slachtoffer], zou aanpassen naar de wensen van [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Van het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. Kwalificatie
Het bewezene levert op:
1 primair: medeplegen van poging tot doodslag gevolgd en vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij de artikelen 287 en 288 juncto 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 primair: oplichting, strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
7. Strafbaarheid
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. De strafoplegging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 oktober 2009;
een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 13 februari 2009 uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 12 mei 2009 uitgebracht door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 5 mei 2009 uitgebracht door drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut.
Zowel de deskundige Gerritsen als de deskundige Van der Leeuw concluderen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat er een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling is met narcistische en antisociale trekken. Beiden zijn van oordeel dat verdachte bij een bewezenverklaring als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op de daarvoor in de rapportages genoemde gronden over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met het feit dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar was.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader een alleenwonende vrouw van 76 jaar oud in haar woning overvallen. Zij is op gewelddadige wijze mishandeld en ernstig gewond en vastgebonden achter gelaten. [[slachtoffer] wordt vier dagen later in haar eigen vuil, met ernstig letsel en uitdrogingsverschijnselen aangetroffen. Verdachte en zijn mededader hebben [slachtoffer] onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Als gevolg van het handelen van verdachte en zijn mededader kan [slachtoffer] nooit meer zelfstandig wonen en leeft zij met constante gevoelens van angst en onrust. Naast [slachtoffer] is ook aan haar naasten, in het bijzonder haar zoon, ernstig leed toegebracht.
Verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect getoond voor het lijf en leven van zijn medemens.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals door de officier van justitie geëist, noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank zal aan verdachte en zijn mededader een gevangenisstraf van een gelijke duur opleggen. De rechtbank overweegt dat verdachte weliswaar als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, maar dat hij naast de poging doodslag het slachtoffer ook heeft opgelicht, door zich voor te doen als een betrouwbare tuinman.
9. Vorderingen van de benadeelde partij
De zoon van [slachtoffer], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van €20.625 als gemachtigde van [slachtoffer] gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. Hij vordert een bedrag van € 15.000,-- aan immateriële schadevergoeding. Voorts vordert hij een bedrag van € 5.625,-- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit het bedrag van € 3.500,-- dat voor de tuin was bedoeld en € 2.125,-- als vergoeding voor het verblijf van zijn moeder in het ziekenhuis.
De rechtbank overweegt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 20.125,--. De naar billijkheid vast te stellen vergoeding wegens immateriële schade bedraagt niet minder dan € 15.000,--, zodat dat bedrag als voorschot onder die titel kan worden toegewezen. € 2.125,-- is toewijsbaar als vergoeding voor ziekenhuisopname. Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat [slachtoffer] voor €3.000,-- is opgelicht kan het de vergoeding van het bedrag dat voor de tuin was bedoeld slechts voor dat deel worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde (€ 500,--) af.
De verdachte is voor de schade, tot een bedrag van € 17.125,--, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 20.125,-- ten behoeve van [slachtoffer].
10. Wettelijke voorschriften
De oplegging van de straf of maatregel is, naast de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
Het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 20.125,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2008 (€ 17.125,--) respectievelijk 10 juli 2008 (€ 3.000,--) tot de dag van de voldoening, hoofdelijk tot een bedrag van € 17.125,-- met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van zijn verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 20.125,-- ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft /hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en A.P. de Jong-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2009.