RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607384-08(P)
Uitspraak : 3 december 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in de P.I. Overijssel, P.I.V. Zwolle.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 5 maart 2009, 19 mei 2009, 13 augustus 2009, 5 november 2009 en 19 november 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Bult, en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van verdachte, mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, immers heeft/hebben en/of is/zijn zij, verdachte, en/of haar mededader(s) met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- (op/tegen) de voordeur van de woning van [slachtoffer], waarachter [slachtoffer] zich bevond, (open)geduwd en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen/in het lichaam van [slachtoffer] geslagen en/of gestompt (waardoor [slachtoffer] ten val kwam en/of terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- bovenop [slachtoffer] gaan zitten (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht van [slachtoffer] geduwd/gestopt (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een/de hand(en)/pols(en) en/of een/de voet(en)/enkel(s) van [slachtoffer] vastgebonden met (een) tie-rip(s) (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- [slachtoffer] (zwaar) gewond vastgebonden en/of met een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht achtergelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een onbekend gebleven geldbedrag in oud Nederlands geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of haar mededader(s) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- (op/tegen) de voordeur van de woning van [slachtoffer], waarachter [slachtoffer] zich bevond, heeft/hebben (open)geduwd en/of
- op/tegen/in het gezicht en/of op/tegen/in het lichaam van [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt (waardoor [slachtoffer] ten val kwam en/of terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- bovenop [slachtoffer] is/zijn gaan zitten (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht van [slachtoffer] heeft/hebben geduwd/gestopt (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- een/de hand(en)/pols(en) en/of een/de voet(en)/enkel(s) van [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden met (een) tie-rip(s) (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en/of
- [slachtoffer] (zwaar) gewond vastgebonden en/of met een doek, in ieder geval een stuk stof, in de mond en/of over (een deel van) het gezicht heeft/hebben achtergelaten, tengevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (
* (een) botbreuk(en )/fractu(u)r(en) in het gezicht en/of
* een (deels) losgelegen oogbol en/of
* (een) ontbrekende en/of afgebroken tand(en) en/of
* (een) doorligplek(ken) op een/de bil(len) en/of
* (een) schaafwond(en) aan het (linker)been en/of
* (een) insnoeringswond(en) bij de enkel(s) (van 5mm breed) en/of
* (een) bloeduitstorting(en) en/of (een) blauwe plek(ken) in het gezicht en/of in de hals en/of op linkerborsthelft tot aan de ribbenboog (onderkant)), heeft bekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Op 24 september 2009 wordt er bij de centrale meldkamer van de politie Flevoland door bewoners van de Hollywoodlaan te Almere gemeld dat zij de buurvrouw van nummer [xx],[slachtoffer]] al enkele dagen niet hebben gezien. In haar woning zou het licht branden en de televisie zou aan staan.
[slachtoffer] wordt door de politie in de keuken van haar woning aangetroffen. Zij ligt bewegingloos en bijna geheel ontkleed op de keukenvloer. Haar enkels zijn door middel van tie-rips vastgebonden en haar gezicht vertoont ernstige verwondingen. Mevrouw blijkt anders dan men in eerste instantie denkt niet te zijn overleden en zij wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht.
In het ziekenhuis worden er bij [slachtoffer] veel verwondingen vastgesteld. Zij heeft een sterk opgezwollen linker gezichtshelft. Zij heeft meerdere bloeduitstortingen en fracturen in het gezicht. Er ontbreken tanden en zij heeft schaafwonden aan haar linkerbeen. Als gevolg van de tie-rips heeft zij insnoeringswonden rondom de enkels. Er is sprake van bloedverlies en uitdrogingsverschijnselen. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) concludeert dat de fracturen impliceren dat er minimaal sprake moet zijn geweest van 2 stompe geweldsinwerkingen, één bij het linkeroog en één bij de onderkaak. Tot begin januari 2009 verblijft [slachtoffer] in het ziekenhuis, hierna wordt ze overgebracht naar een woonvorm voor psychogeriatrische patiënten, te weten Parnassia te Den Haag. Zij weet zich van het gebeurde niets te herinneren. [slachtoffer] is als gevolg van het gebeurde depressief, onrustig en in de war. Zij kan nooit meer zelfstandig wonen, haar korte termijn geheugen is geheel verdwenen en zij zal nooit een verklaring kunnen afleggen.
In de woning van [slachtoffer] wordt forensisch onderzoek verricht. Er zijn geen sporen van braak of inklimming. De hal is een ravage. Er liggen kapotte spullen en bloed op de grond en op de muur zitten bloedvegen. In het toilet wordt een bebloede tie-rip aangetroffen. Op de keukentafel in de woonkamer wordt een krant aangetroffen gedateerd 19 september 2008. De scheurkalender in het toilet geeft de datum 19 september 2008 aan. Op een stoel bij de eettafel staat de handtas van [slachtoffer] met daarin nog een portemonnee met geld en passen. De lamp aan de buitenzijde van de woning naast de voordeur is onklaar gemaakt.
Uit verschillende verklaringen, van onder andere de zoon van het slachtoffer en buurtbewoners blijkt dat er recentelijk schilderwerk aan de woning van [slachtoffer] is gedaan. Dit schilderwerk blijkt te zijn gedaan door schildersbedrijf Scheers uit Bussum. Via dit bedrijf wordt achterhaald [getuige 1]nder andere [getuige 1] heeft geschilderd bij [slachtoffer]. [getuige 1] wordt verhoord en na dit verhoor wordt hij geobserveerd en getapt. Op een terras in Hilversum wordt gehoord dat hij tegen een vriend zegt dat hij precies weet wat er gebeurd is. “Hij heeft haar eerst knock out geslagen en daarna met tie-rips vastgebonden. Hij heeft doekoes gemaakt”.
Op 6 oktober 2008 vindt er in de woning van [slachtoffer] een doorzoeking plaats. In de woning wordt een briefje gevonden met daarop de naam “[naam mededader]” en een telefoonnummer met daarbij vermeld “tuin”. Het betreffende telefoonnummer blijkt op naam te staan van [mededader]. Hij wordt getapt en via taps, komt ook verdachte, op dat moment de vriendin van [mededader], in beeld. Op 10 oktober 2008 wordt [mededader] voor het eerst gehoord, dan nog als getuige. Ook verdachte wordt als getuige gehoord op 27 oktober 2008.
Op 4 november wordt er in de auto van [getuige 1] opnameapparatuur geplaatst. Op 13 november 2008 vindt in de auto van [getuige 1] een gesprek plaats tussen verdachte, [mededader] en [getuige 1]. In het gesprek wordt gesproken over het gepleegde feit en de gevolgen daarvan. Er wordt ook gesproken over de afgelegde verklaringen en de aandacht in de media.
Op 25 november worden verdachte, [mededader] en [getuige 1] aangehouden op verdenking van poging doodslag op [slachtoffer]. Diezelfde dag vindt er in de woning van verdachte, waar ook [mededader] verbleef, een doorzoeking plaats. In de woning worden onder andere tie-rips in beslag genomen. Deze tie-rips zijn zeer waarschijnlijk afkomstig uit de partij waarmee het slachtoffer is vastgebonden.
Op aanwijzen van [mededader] en verdachte wordt een portemonnee van [slachtoffer] opgedoken uit het water.
Verdachte is 12 keer door de politie gehoord. In haar eerste verklaringen ontkent verdachte dat zij bij het feit betrokken is geweest en verklaart ze dat ze alleen van [mededader] heeft gehoord wat hij had gedaan. Vanaf haar zesde verklaring verklaart zij dat ze wel mee is geweest, maar niet de woning binnen is geweest. In haar negende verklaring bekent ze dat ze samen met [mededader] binnen is geweest.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aan de hand van een op schrift gesteld requisitoir betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte medepleger is van [mededader] ten aanzien van de poging doodslag op [slachtoffer]. Zij heeft zich in eerste instantie gebaseerd op de eigen verklaringen van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat ze erbij was toen in de dumpwinkel handschoenen en bivakmutsen werden gekocht. Zij heeft verklaard dat ze erbij was toen de tie-rips werden geprepareerd en dat ze de tie-rips aan Mitchel heeft aangegeven. Ze is met [mededader] de woning van [slachtoffer] in gegaan en is in de slaapkamer geweest. Na afloop loopt ze samen met [mededader] richting het bos. Dat verdachte een actieve rol heeft gehad wordt bevestigd door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De officier van justitie wijst voorts onder meer op het OVC gesprek in de auto van [getuige 1], het proces verbaal van bevindingen over het aantreffen van het slachtoffer, het aantreffen van de portemonnee op de aangewezen locatie en de tie-rips in de woning van verdachte. Naar het oordeel van de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte door haar handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden. Zowel het onverhoeds slaan, als het gewond en vastgebonden achterlaten zijn maatgevende omstandigheden voor het voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zij sommige dingen die zij bij de politie heeft verklaard niet uit eigen wetenschap heeft verklaard, maar dat zij op vragen van de politie heeft geantwoord op basis van informatie die zij heeft gelezen in andere verklaringen.
De raadsman van verdachte heeft in eerste instantie betoogd dat van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [mededader] en verdachte geen sprake is geweest. Daartoe is immers krachtens vaste jurisprudentie vereist dat zij ofwel uitvoeringshandelingen heeft verricht, ofwel nauw en volledig met de andere dader heeft samengewerkt. Wetenschap van een voorgenomen misdrijf en het bij de uitvoering van een misdrijf aanwezig zijn is niet voldoende om tot die bewuste en nauwe samenwerking te kunnen concluderen. De raadsman heeft in zijn pleitnota hierbij gewezen op jurisprudentie.
Ten aanzien van het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging - het gewond en vastgebonden achterlaten - heeft de raadsman aangevoerd dat dat de gedraging is die verdachte kan worden verweten. De raadsman is echter van oordeel dat het niet halen van hulp geen medeplegen van de poging doodslag op kan leveren. In verschillende wettelijke bepalingen en uitspraken van de Hoge Raad komt tot uitdrukking dat verplichtingen om strafbare feiten te voorkomen of om bij de opsporing behulpzaam te zijn niet gelden voor degene die als deelnemer bij de feiten wordt vervolgd. In het licht van een aantal door de raadsman aangehaalde uitspraken mag het feit dat er door verdachte geen hulp is gehaald zijns inziens niet meewegen, en zeker niet doorslaggevend worden geacht, bij de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag.
Ook basis van de andere stukken die zich in het dossier bevinden kan naar het oordeel van de raadsman het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het slachtoffer kon niet worden gehoord, er is geen onafhankelijk objectief bewijs ten aanzien van de rol van verdachte, en ook uit de OVC gesprekken kan niet worden opgemaakt wat de rol van verdachte is.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [mededader] onbetrouwbaar zijn en niet bruikbaar voor het bewijs. De raadsman heeft daartoe gewezen op de wisselende verklaringen van [mededader]. Ook de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn volgens de raadsman inconsistent en niet bruikbaar voor het bewijs. Mocht de rechtbank overwegen deze verklaringen ten laste van verdachte voor het bewijs te bezigen verzoekt de raadsman hen als getuige ter zitting te horen.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het feit gepleegd moet zijn op 19 september 2008. Op de tafel in de woning van [slachtoffer] lag een krant van deze datum en ook de kalender in het toilet geeft deze datum aan. Voorts is er een buurvrouw die verklaart de ochtend van 19 september 2009 nog telefonisch contact met [slachtoffer] te hebben gehad.
De rechtbank zal verdachte houden aan de verklaringen zoals zij deze bij de politie heeft afgelegd. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat zij bepaalde dingen die zij bij de politie heeft verklaard, niet uit eigen wetenschap heeft verklaard, maar op basis van informatie die zij elders uit het dossier heeft gehaald. De rechtbank acht dat ongeloofwaardig. Immers, verdachte heeft bij de politie dingen verklaard, die zij niet kon halen uit verklaringen van anderen, deels omdat die anderen daarover niet verklaard hadden (bijvoorbeeld wie de tie-rips prepareerde), en deels omdat zij op het moment dat zij de verklaringen aflegde nog niet beschikte over de verklaringen van anderen (bijvoorbeeld het meenemen van de tas). Bovendien verklaart verdachte ook over haar gevoelens en gedachten. Dat is ook iets waarover anderen niet kunnen hebben verklaard.
Verdachte heeft bekend dat zij samen met [mededader] in de woning van [slachtoffer] is geweest. Ter terechtzitting van 19 november heeft zij verklaard dat haar pas, toen ze vlak bij de woning van [slachtoffer] waren, duidelijk werd dat ze daar zouden gaan inbreken. Bij de politie heeft zij echter verklaard dat zij al eerder op de hoogte was van het plan om naar de woning van [slachtoffer] te gaan en dat zij heeft geholpen bij het prepareren van de tie- rips. Ook is ze erbij als de tas met daarin de doek en de tie-rips wordt ingepakt. Zij verklaart dat ze denkt dat het bluf is en ziet het als een grap. Anders dan ter terechtzitting verklaart zij bij de politie dat ze weet waar ze heen gaan, ze weet ook dat er mogelijk geld in de woning is.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij door [mededader] gedwongen werd de woning binnen te gaan. [mededader] slaat de vrouw als zij de deur opent neer, ze ziet hoe [slachtoffer] op de grond valt in de hal. Volgens verdachte bindt [mededader] [slachtoffer] vervolgens vast en geeft haar nog meerdere klappen. Zij heeft daar als verstijfd bijgestaan en omdat [mededader] haar die opdracht gaf is ze ook boven geweest. Bij de politie verklaart ze dat ze in de woonkamer in de gang en in de slaapkamer van [slachtoffer] is geweest.
Volgens verdachte was zij degene die weg wilde. Ze verlaat samen met [mededader] de woning, terwijl zij het slachtoffer gewond en vastgebonden achterlaten. Verdachte verklaart dat ze ziet dat [mededader] een portemonnee die uit het huis komt in het water gooit.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van medeplegen. Daarvoor dient komen vast te staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [mededader]. De rechtbank overweegt daarbij dat niet vast hoeft komen te staan dat alle delictsbestanddelen door beiden zijn vervuld. Voor de beoordeling of er al dan niet sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking kan onderscheid worden gemaakt tussen een drietal momenten. Te weten de periode voorafgaand aan het plegen van het feit, de uitvoering van het feit en de tijd gelegen na de uitvoering van het feit.
In dit geval kan naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de periode voorafgaand aan het feit op basis van de eigen verklaring van verdachte worden vastgesteld dat verdachte samen met [mededader] op pad is gegaan met als doel om [slachtoffer] op gewelddadige wijze te gaan beroven. Zij is actief bij de voorbereiding betrokken geweest, ze helpt bij het prepareren van de tie-rips. Ook heeft zij samen met [mededader] een dumpshop bezocht, waar ze bivakmutsen en handschoenen hebben gekocht. Samen zijn zij richting de woning van [slachtoffer] gelopen. [mededader] draagt op dat moment een bivakmuts.
Ten aanzien van de periode van uitvoering van het feit geldt het volgende. [mededader] heeft aangebeld en toen [slachtoffer] de deur opendeed heeft hij haar neergeslagen. Verdachte verklaart dat [mededader] vervolgens bij/op [slachtoffer] is gaan zitten, haar nog meerdere malen heeft geslagen en de tie-rips om haar enkels en polsen heeft gebonden en een doek in haar mond heeft gestopt. [mededader] wijst voor wat betreft deze handelingen naar verdachte. [mededader] verklaart dat hij de gordijnen heeft dicht gedaan en beneden gezocht. Vast staat dat in aanwezigheid van zowel verdachte als [mededader] [slachtoffer] werd geslagen, werd vastgebonden aan armen en benen en dat er is geprobeerd een paarse doek in haar mond te stoppen. Verdachte en [mededader] verklaren over het feit dat deze handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij niet vaststaat wie van beiden de diverse handelingen heeft verricht, maar wel dat een van beiden dit heeft gedaan en de ander daarbij aanwezig was. [slachtoffer] wordt met tie-rips om de enkels aangetroffen en ook de betreffende paarse doek wordt in de hal van de woning van [slachtoffer] aangetroffen. Voorts blijkt uit de rapportage van het NFI dat [slachtoffer] meer dan eens moet zijn geslagen. De rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld wie er precies de klappen heeft uitgedeeld toen [slachtoffer] op de grond lag en wie de tie-rips heeft omgebonden. Verdachte heeft zich in ieder geval niet van deze gedragingen gedistantieerd. Integendeel zij is de woning verder binnen gegaan en naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan.
Ten aanzien van de tijd gelegen na de uitvoering van het feit geldt het volgende. Verdachte verlaat samen met [mededader] de woning. Ze laten [slachtoffer] vastgebonden, buiten bewustzijn en met ernstige verwondingen achter. Verdachte verklaart bij de politie dat ze ervan op de hoogte is dat er een portemonnee uit de woning wordt meegenomen. Zij gaat samen met [mededader] op een bankje zitten en is er bij als de portemonnee in het water wordt gegooid. Ter terechtzitting verklaart ze dat ze de portemonnee niet heeft gezien. En dat ze ook dit heeft verklaard als gevolg van het lezen van andere verklaringen. Verdachte tekent echter tijdens de politieverhoren op verzoek van de politie een geheel andere portemonnee dan [mededader] heeft gedaan en ook dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verklaring van verdachte, dat ze bij de politie heeft verklaard als gevolg van het lezen van andere verklaringen ongeloofwaardig is.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden en op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], die beiden verklaren dat zij met zowel [mededader] als verdachte hebben gesproken over het feit, waarbij [mededader] en verdachte elkaar over en weer aanvulden, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Anders dan in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie is verdachte actief bij de voorbereidingshandelingen betrokken geweest; zij is mee geweest naar de dumpshop, zij heeft geholpen bij het preparen van de tie-rips, en zij is samen met [mededader] richting de woning gelopen. Voorts heeft zij uitvoeringshandelingen verricht; zij is de woning met [mededader] naar binnen gegaan, zij is daar boven geweest, zij heeft daar om zich heen gekeken of zij iets waardevols zag en zij is ook na het plegen van het feit samen met haar mededader opgetrokken.
Verdachte heeft ontkend dat zij met [getuige 1] en [getuige 2] over het feit heeft gesproken. Anders dan de raadsman heeft betoogd zijn de verklaringen van [getuige 1] Vogels en [getuige 2] naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig en kunnen worden gebezigd tot het bewijs. De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen zijn afgelegd toen zowel verdachte als [mededader] en [getuige 1] in beperkingen zaten. Voorts verklaren zij gedetailleerd over wat er in de woning is gebeurd. De handelingen corresponderen met de handelingen waar verdachte en [mededader] over hebben verklaard. De rechtbank plaatst daarbij de kanttekening dat het niet aannemelijk is dat [getuige 1] en [getuige 2] op verzoek van [mededader] verdachte bovenmatig hebben belast, nu [mededader] in zijn eerste verklaringen juist probeert verdachte buiten schot te houden.
De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk deze getuigen nog eens ter terechtzitting te horen om hun betrouwbaarheid te toetsen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de bewezenverklaring in eerste instantie steunt op de eigen verklaringen van de verdachten en dat de getuigen ook reeds bij de rechter commissaris zijn gehoord en toen hun verklaringen bij de politie grotendeels hebben bevestigd.
Ten aanzien van de opzet op de dood van [slachtoffer] overweegt de rechtbank als volgt. [mededader] heeft [slachtoffer], een tengere vrouw van 76 jaar, met een vuist in haar gezicht geslagen, waardoor zij achterover op de grond viel. Verdachte is daarbij. In aanwezigheid van verdachte en [mededader] wordt [slachtoffer] met tie rips vastgebonden en zij krijgt nog meer klappen. Verdachte heeft [slachtoffer] ernstig gewond, met de enkels en polsen vastgebonden, kennelijk buiten bewustzijn achtergelaten, wetende dat het een alleen staande vrouw betrof. Verdachte en haar mededader hebben door aldus te handelen zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en deze kans ook willens en wetens aanvaard. Dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard blijkt voorts uit het feit dat zij in de dagen volgend op 19 september 2008 geen hulp voor [slachtoffer] heeft ingeschakeld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat hetgeen hiervoor ten aanzien van het medeplegen is overwogen met zich meebrengt dat de verdachte en [mededader] aansprakelijk zijn voor elkaars gedragingen nu deze binnen hun gezamenlijk opzet kunnen worden gebracht. Verdachte wist dat er tie-rips en een doek werden meegenomen en heeft aldus de aanmerkelijke kans aanvaard dat er geweld tegen [slachtoffer] zou worden gebruikt. Toen dit daadwerkelijk gebeurde heeft zij zich niet gedistantieerd, maar is zij de woning van [slachtoffer] binnen gegaan en heeft zij [slachtoffer] ernstig gewond achtergelaten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.primair
zij in de periode van 19 september 2008 tot en met 24 september 2008 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot vorenomschreven doodslag werd gevolgd en vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader met dat opzet, (met kracht)
- in het gezicht en /tegen/in het lichaam van [slachtoffer] geslagen en gestompt (waardoor [slachtoffer] ten val kwam en terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en
- een doek, in de mond of over (een deel van) het gezicht van [slachtoffer] geduwd/gestopt (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en
- de polsen en de enkels van [slachtoffer] vastgebonden met tie-rip(s) (terwijl [slachtoffer] zich op de grond bevond) en
- [slachtoffer] (zwaar) gewond vastgebonden en met een doek, in de mond of over (een deel van) het gezicht achtergelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1 primair: medeplegen van poging tot doodslag gevolgd en vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij de artikelen 287 en 288 juncto 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening houden met de rapportages van de deskundigen.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 oktober 2009;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 2 maart 2009 uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 7 mei 2009 uitgebracht door prof. dr. F. Koenraadt, psycholoog en een aanvulling daarop d.d. 5 augustus 2009;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 2 mei 2009 uitgebracht door R.J.H. Winter, psychiater en een aanvulling daarop d.d. 10 augustus 2009.
Zowel de deskundige Koenraadt als de deskundige Winter concluderen dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd als bewezen wordt dat zij actief bij de voorbereiding en uitvoering van het feit betrokken is geweest.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte actief betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op de daarvoor in de rapportages genoemde gronden over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte bij het bepalen van de op te leggen straf als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met haar mededader een alleenwonende vrouw van 76 jaar oud in haar woning overvallen. Zij is op gewelddadige wijze mishandeld en ernstig gewond en vastgebonden achter gelaten. [slachtoffer] wordt vier dagen later in haar eigen vuil, met ernstig letsel en uitdrogingsverschijnselen aangetroffen. Verdachte en haar mededader hebben [slachtoffer] onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Als gevolg van het handelen van verdachte en haar mededader kan [slachtoffer] nooit meer zelfstandig wonen en leeft zij met constante gevoelens van angst en onrust. Naast [slachtoffer] is ook aan haar naasten, in het bijzonder haar zoon, ernstig leed toegebracht.
Verdachte heeft door haar handelen geen enkel respect getoond voor het lijf en leven van haar medemens.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals door de officier van justitie geëist, noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank zal aan verdachte en haar mededader een gevangenisstraf van een gelijke duur opleggen. De rechtbank overweegt dat verdachte anders dan [mededader], die nog een ander strafbaar feit heeft gepleegd, als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
9. Vorderingen van de benadeelde partij
De zoon van [slachtoffer], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 20.625,-- als gemachtigde van [slachtoffer] gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. Hij vordert een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding. Voorts vordert hij een bedrag van € 5.625,-- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit het bedrag van € 3.500,-- dat voor de tuin was bedoeld en € 2.125,-- als vergoeding voor het verblijf van zijn moeder in het ziekenhuis.
De rechtbank overweegt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade die mede door verdachte is veroorzaakt is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 17.125,--. De naar billijkheid vast te stellen vergoeding wegens immateriële schade bedraagt niet minder dan € 15.000,--, zodat dat bedrag als voorschot onder die titel kan worden toegewezen. € 2.125,-- is toewijsbaar als vergoeding voor ziekenhuisopname. De gevorderde schade van € 3.500,--, zijnde het bedrag dat [slachtoffer] heeft betaald voor de tuin, kan niet ten laste van verdachte komen.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde (€ 3.500,--) af.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 17.125,-- ten behoeve van [slachtoffer].
10. Wettelijke voorschriften
De oplegging van de straf of maatregel is, naast de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert op het strafbare feit, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 17.125,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2008 tot de dag van de voldoening, hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader betaalt, verdachte in zoverre van haar verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 17.125,-- ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft /hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.A. Pot, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en A.P. de Jong-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2009.