RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.607236-09
Uitspraak: 3 december 2009
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009 en 20 november 2009. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. L.J. Meijering, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. C.W.J.M. Janssen, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 eerste alternatief cumulatief ten aanzien van agent [slachtoffer 2] en het onder 1 tweede alternatief cumulatief ten aanzien van agent [slachtoffer 1], en ter zake het onder 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen.
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2009 in de gemeente Almere, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto gekentekend [XX-XX-XX]), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (de) opsporingsambtena(a)r(en) [slachtoffer 1] (werkzaam als agent bij de politie Flevoland) en/of [slachtoffer 2] (werkzaam als hoofdagent bij de politie Flevoland) van het leven te beroven, met dat opzet
- (een) stopteken(s) gegeven door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (die zich op een afstand van (ongeveer) 100 meter achter [slachtoffer 1] bevond) heeft genegeerd en/of (vervolgens) (veel) gas heeft (bij)gegeven en/of (met hoge snelheid) (recht) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is afgereden, welke [slachtoffer 1] achteruit moest springen en/of welke [slachtoffer 2] opzij moest springen teneinde (een) aanrijding(en) met het door verdachte bestuurde motorvoertuig te voorkomen en/of
- (vervolgens) over/tegen de fiets van die [slachtoffer 2] is gereden welke fiets (met kracht) tegen de/het scheenbeen en/of vinger van die [slachtoffer 2] is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 1 augustus 2009 in de gemeente Almere, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto gekentekend [XX-XX-XX]), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) persoon (opsporingsambtena(a)r(en)) genaamd [slachtoffer 1] (werkzaam als agent bij de politie Flevoland) en/of [slachtoffer 2] (werkzaam als hoofdagent bij de politie Flevoland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- (een) stopteken(s) gegeven door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (die zich op een afstand van (ongeveer) 100 meter achter [slachtoffer 1] bevond) heeft genegeerd en/of (vervolgens) (veel) gas heeft (bij)gegeven en/of (met hoge snelheid) (recht) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is afgereden, welke [slachtoffer 1] achteruit moest springen en/of welke [slachtoffer 2] opzij moest springen teneinde (een) aanrijding(en) met het door verdachte bestuurde motorvoertuig te voorkomen en/of
- (vervolgens) over/tegen de fiets van die [slachtoffer 2] is gereden welke fiets (met kracht) tegen de/het scheenbeen en/of vinger van die [slachtoffer 2] is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2009 in de gemeente Almere als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 275 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
3.
hij op of omstreeks 1 augustus 2009 in de gemeente Almere als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de busbaan ter hoogte van de Bankiersbaan, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 2]) letsel en/of schade was toegebracht.
Door de raadsvrouw van verdachte is verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren, nu de Aanwijzing Verkeersongevallen zou zijn geschonden. Anders dan deze aanwijzing voorschrijft, heeft er, terwijl er sprake was van een verkeersongeval waarbij een politie ambtenaar in uniform was betrokken, geen overleg met de officier van justitie plaats gevonden. De officier van justitie had moeten bepalen of en door welke instantie of opsporingsfunctionaris proces verbaal zou worden opgemaakt.
De rechtbank overweegt dat het door de raadsvrouw aanhaalde artikel 3.4.5. van de beleidsregel ‘Aanwijzing Verkeersongevallen’ als volgt luidt:
“Buiten de verkeersongevallen genoemd onder 3.4.1 tot en met 3.4.4 moet bij verkeersongevallen waarbij een dienstvoertuig van de politie of een politieambtenaar in uniform is betrokken ter waarborging van de objectiviteit overleg plaatsvinden met de officier van justitie. Naast vooroverleg wordt een registratieset opgemaakt waarvan een kopie wordt toegezonden aan het OM. De officier van justitie bepaalt of en door welke instantie of opsporingsfunctionaris proces-verbaal wordt opgemaakt.”
En artikel 3.4.1 luidt als volgt:
“Wanneer bij een verkeersongeval uit het oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan, wordt altijd proces-verbaal opgemaakt.”
De rechtbank is van oordeel dat in casu de uitzonderingssituatie van artikel 3.4.1. van de Aanwijzing Verkeersongevallen van toepassing is. De politie heeft kunnen oordelen dat sprake was van ernstige overtreding van de verkeerswetgeving. Dat overtreding van de verkeerswetgeving niet ten laste is gelegd doet hieraan niet af. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat het proces-verbaal van technisch en vergelijkend onderzoek niet door de betrokken verbalisanten is opgesteld, zodat het belang dat artikel 3.4.5. van de Aanwijzing Verkeersongevallen beoogt te beschermen, de objectiviteit, ook is gewaarborgd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank overweegt wat betreft het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van verbalisant [slachtoffer 1] als volgt. De rechtbank is van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op verbalisant [slachtoffer 1] is afgereden. De verdachte dient daarom van het onder 1 ten aanzien van verbalisant [slachtoffer 1] ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 1 ten aanzien van verbalisant [slachtoffer 2] ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat gezien hetgeen hiervoor onder ‘voorvragen’ is overwogen van bewijsuitsluiting geen sprake kan zijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de processen-verbaal en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]. Zijn processen-verbaal zijn op ambtseed opgemaakt en zijn verklaring is onder ede afgelegd. Zijn verklaringen worden bovendien bevestigd door de verklaring van verbalisant [slachtoffer 1], zoals hij die ter terechtzitting van 20 november 2009 heeft afgelegd.
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de verklaringen van de getuigen zoals afgelegd op de zittingen van 15 oktober 2009 en 20 november 2009 gaat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van poging doodslag c.q. poging zware mishandeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte is met een toenemende snelheid recht op verbalisant [slachtoffer 2] afgereden. [slachtoffer 2] bevond zich gezien de verklaringen van de verbalisanten ter terechtzitting met zijn fiets in het midden van de busbaan op ongeveer 60 meter afstand van [slachtoffer 1]. Verdachte reed over een brede busbaan (twee bussen kunnen elkaar passeren). Hij reed midden op de rijbaan tot vlak voor [slachtoffer 2]. Uitgaande van de verklaringen van verdachte en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is verdachte toen hij vlak voor het slachtoffer was uitgeweken. Verdachte is tegen de fiets die [slachtoffer 2] tot kort daarvoor vast had, aangereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, ook wanneer zij er vanuit gaat dat verdachte op het laatste moment is uitgeweken, door zijn gedragingen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat verbalisant [slachtoffer 2] als gevolg van zijn gedragingen door hem zou worden aangereden en zou komen te overlijden. Verdachte is op een brede weg met een toenemende snelheid recht op [slachtoffer 2] afgereden. De manier waarop verdachte reed kon er aldus voor zorgen dat [slachtoffer 2] omver zou worden gereden. Dat verdachte op [slachtoffer 2] af is blijven rijden totdat hij vlak bij hem was blijkt uit het feit dat hij wel de fiets van [slachtoffer 2] heeft aangereden. Verdachte heeft niet kunnen voorzien wat [slachtoffer 2] in een reactie op zijn handelen zou doen. [slachtoffer 2] had bijvoorbeeld in de richting van de auto weg kunnen springen of hij had ten val kunnen komen. Door desalniettemin, terwijl er voldoende ruimte was om ruim om [slachtoffer 2] heen te rijden, recht op hem af te rijden totdat hij hem dicht was genaderd en terwijl hij wist dat niet was te voorzien hoe de agent zou reageren, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] als gevolg van zijn gedragingen zou worden aangereden en zou komen te overlijden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zij, anders dan de raadsvrouw, van oordeel is dat er sprake is geweest van een rechtsgeldig ademonderzoek. Tussen het moment van het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, het moment van aanhouding, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en de ademanalyse zaten meer dan 20 minuten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, eerste alternatief cumulatief ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 augustus 2009 in de gemeente Almere, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto gekentekend [XX-XX-XX]), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] (werkzaam als hoofdagent bij de politie Flevoland) van het leven te beroven, met dat opzet
- stopteken(s) gegeven door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (die zich achter [slachtoffer 1] bevond) heeft genegeerd en (vervolgens) gas heeft bijgegeven en recht op die [slachtoffer 2] is afgereden, en
- (vervolgens) tegen de fiets van die [slachtoffer 2] is gereden welke fiets tegen het scheenbeen en vinger van die [slachtoffer 2] is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 1 augustus 2009 in de gemeente Almere als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 275 microgram bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
3.
hij op 1 augustus 2009 in de gemeente Almere als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de busbaan ter hoogte van de Bankiersbaan, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 2]) letsel en schade was toegebracht.
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1.: Poging doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
2: Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
3: Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijke verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank acht het gedrag van verdachte zeer laakbaar. Het getuigt van het ontbreken van respect voor een anders lijf en leven. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Voorts weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer in deze een politieagent is, die in dienst van de Staat onder meer tot taak heeft om de openbare orde te handhaven en in zijn uitoefening van die functie niet belemmerd dient te worden maar daarvoor respect en eerbied van een ieder verdient.
Op zichzelf acht de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar, zoals door de officier van justitie geëist, een passende sanctie, gelet op de ernst van dit met een auto gepleegde misdrijf.
Echter, gelet op het feit dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn bedrijf, zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank hierbij niet bepalen dat hij enkel in het weekend niet mag rijden, zoals door de raadsvrouw gevraagd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 oktober 2009.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het onderbouwingformulier en de ernst van het feit genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 500,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 500,-- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
De oplegging van de straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 of 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 6 maanden.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ingaat ingevorderd en ingehouden is geweest, zal op de duur van die ontzegging geheel in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Almere, van een bedrag van € 500,-- vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 1 augustus 2009, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 500,--, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede, voorzitter, mrs. M.A. Pot en P.A.L. Ducheine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2009.
Mr. P.A.L. Ducheine voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.