ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6026

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607126-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en geweld tegen politieambtenaren tijdens aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 november 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 april 2008 in Lelystad meerdere politieambtenaren heeft bedreigd en zich heeft verzet tegen zijn aanhouding. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wederspannigheid en eenvoudige belediging van ambtenaren in functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens zijn aanhouding dreigende woorden heeft geuit naar de politieagenten, waaronder "Als ik vrij kom en ik kom jullie tegen dan vermoord ik je". Daarnaast heeft hij zich verzet tegen de aanhouding door geweld te gebruiken, waaronder het maken van een kopstootbeweging en het bijten van een agent. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten en de verdachte in overweging genomen en oordeelde dat de bedreigingen en het geweld voldoende bewijs vormden voor de tenlastelegging. De officier van justitie eiste een taakstraf van 90 uren, die de rechtbank heeft opgelegd, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming dit kan worden omgezet in hechtenis. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte, maar oordeelde dat een taakstraf noodzakelijk was om de ernst van de feiten te onderstrepen. De verdachte werd schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.607126-08 (P)
Uitspraak: 17 november 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [adres]
doch feitelijk verblijvende [adres]
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 3 november 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. S.C. Scherpenhuysen, advocaat te Dronten, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 oktober 2009. De tenlastelegging is ter terechtzitting van 3 november 2009 gewijzigd. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2008 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], respectievelijk hoofdagent bij de politie Flevoland, agent van de politie Flevoland, hoofdagent van de politie Flevoland, medewerker Arrestantenzorg, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Als ik vrij kom en ik kom jullie tegen dan vermoord ik je, ik vermoord je, ik maak je af" en/of "Kankerlijers, teringlijers, ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2008 in de gemeente Lelystad toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4], respectievelijk hoofdagent van politie Flevoland, hoofdagent van politie Flevoland, agent van politie Flevoland, medewerker arrestantenzorg, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 345 onder 4 wetboek van strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden, vastgepakt en
overgebracht naar het arrestantencomplex te Lelystad, zich (bij de insluitingsfouillering) met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- meermalen, althans eenmaal, een zogenoemde kopstootbeweging te maken in de richting van de in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 4] en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn mond te openen en/of (vervolgens) een bijtende beweging te maken in de richting van de arm van de in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en/of;
- meermalen, althans eenmaal te spugen in de richting van de in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4];
- meermalen, althans eenmaal trappende bewegingen te maken in de richting van de in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4];
3.
hij op of omstreeks 13 april 2008 te Lelystad opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], respectievelijk hoofdagent bij de politie Flevoland, agent van de politie Flevoland, hoofdagent van de politie Flevoland, medewerker Arrestantenzorg, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerlijers, kankerhonden, jullie zijn kankerlijders, jullie zijn kankerhonden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de hierna volgende feiten vast.
Op 13 april 2008 wordt verdachte aangehouden op verdenking van het bepaalde in artikel 435 onder 4 Wetboek van Strafrecht. Verdachte is op diezelfde datum door verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] overgebracht naar het politiebureau aan De Doelen 1001 te Lelystad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2009, inhoudende de verklaringen van verbalisanten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], en naar de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 3 november 2009.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – primair - het hierna volgende aangevoerd.
Verdachte was, op het moment dat aan hem zijn identiteitsbewijs en zijn adres werd gevraagd, niet verdacht, noch benodigd als getuige. Op welke grond hem dan wel om zijn identiteitsbewijs en adres werd gevraagd, is aan verdachte niet duidelijk gemaakt. Ook uit het proces-verbaal van de agenten blijkt dit niet. De aanhouding is dan ook onrechtmatig geweest en alles wat als gevolg daarvan, daarna is gebeurd, kan niet voor bewijs gebruikt worden. Verdachte dient, reeds om die reden, te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Verdachte heeft niet de wil gehad om daadwerkelijke vrees bij de agenten te bewerkstelligen. Zoals het Gerechtshof te Arnhem op 1 februari 2005 ook al heeft overwogen, kan het niet zo zijn dat een enkele onbeheerste uiting van woede, enkel vanwege de laakbare woordkeus, worden aangemerkt als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Er moeten voldoende aanwijzingen zijn dat de wil van verdachte op het teweegbrengen van de bedoelde vrees was gericht.
Bovendien moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Van dergelijke vrees was in dit geval, gezien de omstandigheden, geen sprake. De agenten hebben wel aangegeven dat ze zich bedreigd voelden, maar niet waarom. Dat hadden ze wel moeten doen, omdat zij wel vaker boze mensen tegen komen die van alles tegen ze roepen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het door de verdediging primair gevoerde verweer:
De rechtmatigheid van de aanhouding is door de rechter-commissaris in strafzaken in het kader van de vordering tot bewaring op 15 april 2008 getoetst. Alvorens tot een oordeel te komen, zijn verdachte en zijn (toenmalige) raadsman gehoord. Noch verdachte, noch diens raadsman heeft enige kanttekening geplaatst bij de rechtmatigheid van de aanhouding. Blijkens het proces-verbaal opgemaakt ter gelegenheid van de voorgeleiding is door de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de aanhouding getoetst. Het proces-verbaal vermeldt dat de aanhouding rechtmatig is. Tegen het oordeel van de rechter-commissaris staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij de aanhouding die aan de rechter-commissaris hadden kunnen worden voorgelegd.
Nu de aanhouding door de rechter-commissaris strafzaken niet onrechtmatig is geoordeeld, kan reeds op die grond geen bewijsuitsluiting volgen.
Feit 1.:
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het hierna volgende.
Verbalisanten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2009, door hen drieën ondertekend, aangegeven dat verdachte, eenmaal aangekomen bij het arrestantencomplex, voortdurend bleef schreeuwen en zeer opgewonden was. Bij de insluitingsfouillering zagen zij dat verdachte hen aankeek en hoorden zij hem schreeuwen: “Als ik vrij kom en ik kom je tegen dan vermoord ik je, ik vermoord je, ik maak je af.” De verbalisanten hebben verklaard zich door deze woorden bedreigd te hebben gevoeld. Nadat verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] bij verdachte een nekklem hebben aangelegd, om hun veiligheid te garanderen, hoorden zij verdachte op luide toon roepen: “Kankerlijers, teringlijers, ik maak jullie dood.”
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, toen hij werd overgebracht naar een politieauto, bleef tegenstribbelen. Hij werd steeds bozer. Ook toen hij werd ingesloten bleef hij tegenstribbelen, zodanig dat vier agenten hem in bedwang moesten houden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich niet meer te kunnen herinneren wat hij tegen de verbalisanten heeft geroepen, maar wel dat hij flink tegenstribbelde en dat het mogelijk is dat hij hetgeen aan hem ten laste is gelegd heeft gezegd, omdat hij heel boos was over het politie-optreden.
De bedreiging aan het adres van verbalisanten is, naar het oordeel van de rechtbank, van dien aard geweest en onder zodanige omstandigheden geschied, dat bij hen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Door het gebruiken van voornoemde woorden in voornoemde omstandigheden wordt verdachte geacht om (al dan niet voorwaardelijk) opzet te hebben gehad op het aanjagen van die vrees.
Feit 2.:
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2. is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het hierna volgende.
Nadat verdachte is aangehouden, is hij door verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] overgebracht naar het arrestantencomplex te Lelystad, alwaar een insluitingsfouillering zou worden verricht door medewerker arrestantenzorg [slachtoffer 4]. Verbalisanten [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] kwam assisteren) zagen dat verdachte met kracht zijn hoofd richting het hoofd van [slachtoffer 4] bewoog, kennelijk met het doel hem een kopstoot te geven. Terwijl bij verdachte een nekklem was aangelegd, zag [slachtoffer 1] dat verdachte zijn mond opende en met kracht in de richting van zijn, [slachtoffer 1]’s, arm hapte, met het kennelijke doel [slachtoffer 1] te bijten, en dat verdachte hevig trappende bewegingen maakte.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij bleef tegenstribbelen en dat vier agenten hem in bedwang moesten houden. Hij wilde, naar eigen zeggen, loskomen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich weinig meer te kunnen herinneren van hetgeen zich die dag heeft afgespeeld, maar dat het zou kunnen dat hij bij het tegenstribbelen de ten laste gelegde bewegingen heeft gemaakt.
Feit 3:
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3. is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het hierna volgende.
Omdat een effectieve insluitingsfouillering niet mogelijk was, maar het wel zaak was om verdachte grondig te fouilleren, hebben verbalisanten verdachte op zijn buik op de grond gelegd en hem in bedwang gehouden. Ze hoorden verdachte met luide stem roepen: “Kankerlijers, kankerhonden, jullie zijn kankerlijders, jullie zijn kankerhonden.” Verbalisanten voelden zich hierdoor ernstig in hun eer en goede naam als politieambtenaar aangetast.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich niet meer te kunnen herinneren wat hij bij de insluiting tegen verbalisanten heeft gezegd, maar het zou kunnen dat hij de ten laste gelegde woorden heeft gebruikt. Hij heeft tevens gezegd zich voor te kunnen stellen dat verbalisanten zich door deze woorden beledigd hebben gevoeld.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1., 2. en 3. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 april 2008 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], respectievelijk hoofdagent bij de politie Flevoland, agent van de politie Flevoland, hoofdagent van de politie Flevoland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Als ik vrij kom en ik kom jullie tegen dan vermoord ik je, ik vermoord je, ik maak je af" en "Kankerlijers, teringlijers, ik maak jullie dood".
2.
hij op 13 april 2008 in de gemeente Lelystad toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], respectievelijk hoofdagent van politie Flevoland, hoofdagent van politie Flevoland, agent van politie Flevoland, medewerker arrestantenzorg, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 435 onder 4 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden, vastgepakt en
overgebracht naar het arrestantencomplex te Lelystad, zich bij de insluitingsfouillering met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- een zogenoemde kopstootbeweging te maken in de richting van de in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 4] en
- zijn mond te openen en (vervolgens) een bijtende beweging te maken in de richting van de arm van de in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en
- trappende bewegingen te maken in de richting van de in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer 1].
3.
hij op 13 april 2008 te Lelystad opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], respectievelijk hoofdagent bij de politie Flevoland, agent van de politie Flevoland, hoofdagent van de politie Flevoland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerlijers, kankerhonden, jullie zijn kankerlijders, jullie zijn kankerhonden".
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1., 2. en 3. meer of anders ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1.: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.: Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 Wetboek van Strafrecht.
Feit 3.: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 267 juncto artikel 266 Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
6. DE STRAFOPLEGGING
De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde tot:
? een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 45 dagen hechtenis;
De verdediging heeft voor wat de strafmaat betreft verzocht om rekening te houden met de omstandigheden waaronder het de feiten zijn gepleegd. Indien de agenten zich redelijker opgesteld hadden, dan had alles kunnen worden voorkomen. De agenten hebben zeer onredelijk en onnodig gehandeld. Bovendien dient rekening te worden gehouden met het feit dat dit een zeer oud feit betreft, zodat de redelijke termijn waarbinnen de zaak behandeld had moeten worden, ruimschoots verstreken is. De verdediging verzoekt dan ook om in het geval van een veroordeling, geen straf op te leggen, althans de zaak met een voorwaardelijke straf af te doen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de hierna te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van hierna te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Van een overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 oktober 2009;
- een door Tactus Verslavingszorg uitgebracht Adviesrapport d.d. 5 maart 2009, waaruit blijkt dat het toezicht voortijdig retour wordt gezonden.
De oplegging van de straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
7. BESLISSING
Het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1., 2. en 3. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 90 uren, met bevel dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, de werkstraf wordt vervangen door 45 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
De tijd, door verdachte voor de ten uitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. C.P. Lunter, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2009.