RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/400208-09 (P)
Uitspraak: 1 december 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren (geboorteplaats)
wonende te (adres)
thans verblijvende (adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Spoor, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. B.C. van Haren.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 17 mei tot en met 2 augustus 2009 in de gemeente(n) Zwolle en/of Hardenberg en/of Bunschoten-Spakenburg en/of Midden-Drenthe (Beilen) en/of Haren en/of Marum en/of Emmen en/of Putten en/of Harderwijk en/of Woerden (Harmelen) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen benzine en/of diesel, althans brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan:
- (benadeelde partij 1) en/of
- (benadeelde partij 2) en/of
- (benadeelde partij 3) en/of
- (benadeelde partij 4) en/of
- (benadeelde partij 5 en/of
- (benadeelde partij 6) en/of
- (benadeelde partij 7) en/of
- (benadeelde partij 8) en/of
- (benadeelde partij 9) en/of
- (benadeelde partij 10) en/of
- (benadeelde partij 11) en/of
- (Benadeelde partij 12) en/of
- (benadeelde partij 13) en/of
- (benadeelde partij 14)
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij (telkens) diesel en/of benzine, althans brandstof werd getankt en meegenomen zonder dat hiervoor werd betaald;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 mei 2009 tot en met 2 augustus 2009 in de gemeente(n) Zwolle en/of Hardenberg en/of Bunschoten-Spakenburg en/of Midden-Drenthe (Beilen) en/of Haren en/of Marum en/of Emmen en/of Putten en/of Harderwijk en/of Harmelen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk meerdere liters benzine en/of diesel, althans meerdere liters brandstof in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan:
(benadeelde partij 1) en/of
- (benadeelde partij 2) en/of
- (benadeelde partij 3) en/of
- (benadeelde partij 4) en/of
- (benadeelde partij 5 en/of
- (benadeelde partij 6) en/of
- (benadeelde partij 7) en/of
- (benadeelde partij 8) en/of
- (benadeelde partij 9) en/of
- (benadeelde partij 10) en/of
- (benadeelde partij 11) en/of
- (Benadeelde partij 12) en/of
- (benadeelde partij 13) en/of
- (benadeelde partij 14), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke brandstof verdachte en/of zijn mededader(s) bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan:
- (adres 1) te Zwolle en/of
- (adres 2) te Slagharen en/of
- (adres 3) te Zwolle en/of
- (adres 4) Hardenberg en/of
- (adres 5), Bunschoten-Spakenburg en/of
- (adres 6) Beilen en/of
- (adres 7) A28, Haren en/of
- (adres 8) Marum en/of
- (adres 9), Zwolle en/of
- (adres 10) Emmen en/of
- (adres 11), Putten en/of
- (adres 12), Harderwijk en/of
- (adres 13), Beilen en/of
- (adres 14), Harmelen, had(den) getankt, onder gehoudenheid die brandstof te betalen en welke brandstof verdachte en/of zijn mededader(s) aldus (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 juli 2009 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kentekenplaan (XX-XX-XX), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Autobedrijf (benadeelde partij 15), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)(dossierpagina 240)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zulks met uitzondering van hetgeen onder 1 primair, veertiende gedachtestreepje, ten laste gelegde. Ten aanzien van dit onderdeel van de ten laste legging heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair, zevende, tiende en veertiende gedachtestreepje ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de overige feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt dat geen sprake is van het primair ten laste gelegde (diefstal), maar van het subsidiair ten laste gelegde (verduistering).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 1) op 4 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 1), met de daarbij gevoegde bijlagen.
Ten aanzien van het onder 1 primair, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (naam opsporingsambtenaar 2) op 16 juli 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 2), met de daarbij gevoegde bijlagen.
Ten aanzien van het onder 1 primair, derde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 3) op 3 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 3), met de daarbij gevoegde bijlage.
Ten aanzien van het onder 1 primair, vierde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 4) op 4 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 4 met de daarbij gevoegde bijlage.
Ten aanzien van het onder 1 primair, vijfde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 5) op 7 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeeldepartij 5), met de daarbij gevoegde bijlage.
Ten aanzien van het onder 1 primair , zesde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 6) op 21 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 6), met de daarbij gevoegde bijlagen.
Ten aanzien van het onder 1 primair, zevende gedachtestreepje, ten laste gelegde:
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft een bewezenverklaring gevorderd en heeft in dit kader gewezen op een zich in het dossier bevindende afdruk van een camerabeeld van het voorval (dossierpagina 147) waarop een vrouw met een witte pet is te zien.
De rechtbank zal de rechtbank van het onder 1 primair, zevende gedachtestreepje, ten laste gelegde vrijspreken, aangezien de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte door de politie niet over dit voorval is verhoord en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij het voorval niet goed kan herinneren. De rechtbank acht de overige bewijsmiddelen, waaronder eerdergenoemde afdruk van een camerabeeld, onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onder 1 primair, achtste gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 7) op 14 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 8), met de daarbij gevoegde bijlage.
Ten aanzien van het onder 1 primair, negende gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 8) op 6 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 9), met de daarbij gevoegde bijlagen.
Ten aanzien van het onder 1 primair, tiende gedachtestreepje, ten laste gelegde:
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft een bewezenverklaring gevorderd. De officier van justitie heeft in dit verband onder meer gewezen op de door de medeverdachte bij de politie afgelegde bekennende verklaring.
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat sprake is van dezelfde modus operandi als bij de andere bewezen verklaarde feiten. De rechtbank hanteert voorts de volgende bewijsmiddelen.
- het door de bevoegde opsporingsambtenaren (opsporingsambtenaar 1) en (opsporingsamtenaar 9)op 18 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor , inhoudende de verklaring van medeverdachte (medeverdachte).
- internetaangifte d.d. 21 juli 2009 gedaan bij het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 10).
Ten aanzien van het onder 1 primair, elfde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- internetaangifte d.d. 16 juli 2009 gedaan bij het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 11).
Ten aanzien van het onder 1 primair, twaalfde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 10) op 13 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij Kersten), met de daarbij gevoegde bijlage.
Ten aanzien van het onder 1 primair, dertiende gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- internetaangifte d.d. 4 juni 2009 gedaan bij het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 13).
Ten aanzien van het onder 1 primair, veertiende gedachtestreepje, ten laste gelegde:
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Ook de officier van justitie heeft ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak gevorderd.
De rechtbank zal de rechtbank van het onder 1 primair, veertiende gedachtestreepje, ten laste gelegde vrijspreken, aangezien de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het verweer: geen diefstal maar verduistering:
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat geen sprake is van diefstal, maar van verduistering.
De rechtbank volgt dit verweer niet. De rechtbank leidt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen af dat wel degelijk sprake is geweest van het wegnemen van benzine met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Hiertoe overweegt de rechtbank uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte en haar mededader reeds voor dat zij gingen tanken van plan waren de brandstof te stelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 november 2009;
- het door de bevoegde opsporingsambtenaren (opsporingsambtenaar 1) en (opsporingsambtenaar 9) op 3 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor , inhoudende de verklaring van medeverdachte (medeverdachte).
- het door de bevoegde opsporingsambtenaar (opsporingsambtenaar 11) op 27 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte , inhoudende de verklaring van (benadeelde partij 15).
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1.
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 17 mei tot en met 2 augustus 2009 in de gemeenten Zwolle en Hardenberg en Bunschoten-Spakenburg en Midden-Drenthe (Beilen) en Marum en Emmen en Putten en Harderwijk telkens tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen benzine of diesel, toebehorende aan:
- (Benadeelde partij 1) en
- (benadeelde partij 2) en
- (Benadeelde partij 3) en
- (benadeelde partij 4) en
- (Benadeelde partij 5) en
- (benadeelde partij 6) en
- (benadeelde partij 8) en
- (benadeelde partij 9) en
- (benadeelde partij 10) en
- (benadeelde partij 11) en
- (benadeelde partij 12) en
- (benadeelde partij 13) en
waarbij (telkens) diesel of benzine werd getankt en meegenomen zonder dat hiervoor werd betaald;
2.
zij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 juli 2009 te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kentekenplaan (XX-XX-XX), toebehorende aan Autobedrijf (benadeelde partij 15).
Van het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Feit 1 primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd:
-een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan een gedeelte van 96 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en het volgen van een klinische behandeling bij “De Hoop” gedurende maximaal 11 maanden met ingang van 23 december 2009.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich vinden in de eis van de officier van justitie dat aan verdachte een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd tot 23 december 2009 en dat er voorts
een voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde
verplicht reclasseringstoezicht ook als dit inhoudt een klinische behandeling bij
verslavingskliniek “De Hoop” of een soortgelijke instelling, danwel dat deze klinische
behandeling wordt opgelegd als afzonderlijke bijzondere voorwaarde.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft - samen met haar ex-partner - dertien keer brandstof getankt zonder daarvoor te betalen. Verder heeft zij -samen met haar ex-partner- een kentekenplaat van een auto gestolen. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de aangevers. De rechtbank rekent dit de verdachte sterk aan.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om een gedeelte van de aan verdachte toekomende gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met een de verdachte betreffend adviesrapport van Tactus verslavingszorg d.d. 18 augustus 2009, en een de verdachte betreffend aanvullend voorlichtingsrapport van Tactus verslavingszorg, gedateerd 11 november 2009.
In het laatstgenoemde rapport schrijft Tactus: “Betrokkene is in de visie van de reclassering een, met name door jarenlang middelengebruik en psychische klachten, zeer beschadigde vrouw. Het ontbreekt haar op vrijwel elk leefgebied aan structuur en veiligheid. De laatste periode werd zij in toenemende mate opgejaagd door haar verslaving en zag zij in het plegen van verwervingscriminaliteit de enige manier om in haar afhankelijkheid te kunnen voorzien. De relatie met haar ex-vriend was hierin debet. In de visie van de reclassering is de kans op herhaling van delictsgedrag zeer groot en is er om deze kans terug te dringen een langdurige klinische behandeling noodzakelijk. Deze behandeling is tevens een aanzet voor het verder structuren van de diverse problemen in haar leven”…….”Vanuit de preventieve hechtenis is betrokkene aangemeld voor klinische behandeling en volgde zij enkele intakegesprekken. Zij toont zich op dit mometn gemotiveerd voor een langdurig klinische behandeling, die op 23 december 2009 een aanvang kan nemen. Het geniet de voorkeur dat, gezien de kans op recidive, de behandeling aansluit vanuit de detentie”.
Tactus adviseert als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een klinische behandeling in verslavingskliniek “De Hoop”of een soortgelijke instelling voor de periode van minimaal elf maanden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 , 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 1 primair, tweede gedachtestreepje, bewezenverklaarde:
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de (benadeelde partij 2) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier benadeelde partij, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 87,61 (zijnde het gevorderde bedrag van € 104,26 minus 19 procent BTW), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de (benadeelde partij 2) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 87,61 ten behoeve van de (Benadeelde partij 2).
Ten aanzien van het onder 1 primair, vierde gedachtestreepje, bewezenverklaarde:
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde partij 4) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier benadeelde partij, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 46,61 (zijnde het gevorderde bedrag van € 55,47 minus 19 procent BTW), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de (benadeelde partij 4) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 46.61 ten behoeve van de (benadeelde partij 4)
Ten aanzien van het onder 1 primair, elfde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde partij 11) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier benadeelde partij, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 101,61 (bestaande uit € 50,- aan gemaakte administratiekosten en kosten voor het opmaken van bewijsmateriaal en € 51,61 aan kosten voor gestolen brandstof, zijnde het gevorderde bedrag minus 19 procent BTW), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de (benadeelde partij 11) is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 101,61 ten behoeve van de (benadeelde partij 11)
Ten aanzien van het onder 1 primair, zesde, zevende en twaalfde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
De benadeelde (benadeelde partij 12) hebben zich met vorderingen tot schadevergoeding ten bedrage van respectievelijk € 118,94, € 51,02 en € 80,05 gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd dat voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
De raadsvrouw heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
De rechtbank zal eerdergenoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, nu bij deze vorderingen geen uittreksels uit de Kamer van Koophandel zijn overgelegd op grond waarvan de rechtbank zou kunnen vaststellen of de indieners van deze vorderingen bevoegd waren om deze voor of namens de rechtspersonen in te dienen.
Ten aanzien van het onder 1 primair , dertiende gedachtestreepje, ten laste gelegde:
De (benadeelde partij 12) heeft zich met een tweede vordering tot schadevergoeding ten bedrage van 65,03 gevoegd in het strafproces.
De rechtbank zal (benadeelde partij 12) ook in deze vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu bij deze vordering evenmin een uittreksel uit de Kamer van Koophandel is overgelegd op grond waarvan de rechtbank zou kunnen vaststellen of de indiener van deze vordering bevoegd was om deze in te dienen.
Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 98 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
-de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
- dat verdachte een klinische behandeling bij verslavingskliniek “De Hoop” zal ondergaan, met ingang van 23 december 2009, gedurende een periode van maximaal 11 maanden.
Schadevergoeding
Ten aanzien van het onder 1 primair , tweede gedachtestreepje, bewezenverklaarde:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 2), wonende te (plaatsnaam) , van een bedrag van € 87,61 (zegge: zevenentachtig euro en eenenzestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten op 14 juli 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 87,61, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 2), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door één dag hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 2) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 2), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (benadeelde partij 2) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van het onder 1 primair, vierde gedachtestreepje, bewezenverklaarde:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 4)., gevestigd te (plaatsnaam), van een bedrag van € 46,61 (zegge: zesenveertig euro en eenenzestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten op 2 augustus 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 46,61, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 4) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door één dag hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 4) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 4) daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (benadeelde partij 4) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van het onder 1 primair, elfde gedachtestreepje, ten laste gelegde:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 11)., gevestigd te (plaatsnaam), van een bedrag van € 101,61 (zegge: honderdeneen euro en eenenzestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten op 15 juli 2009, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 101,61, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij 11)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twee dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij 11) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, (benadeelde partij 11)
daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (benadeelde partij 11). voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van het onder 1 primair, zesde, zevende, twaalfde en dertiende gedachtestreepje, ten laste gelegde:
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen (benadeelde partij 12) in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2009.