De rechtbank overweegt dat wijziging van de invulling van de gedragsbeïnvloedende maatregel geschiedt met overeenkomstige toepassing van de voorschriften die in artikel 77w WvSr zijn gegeven.
Ingevolge artikel 77, derde lid, WvSr geeft de rechter in zijn uitspraak aan waar de gewijzigde maatregel uit bestaat. Hoewel in dit artikellid is bepaald, dat de gedragsbeïnvloedende maatregel kàn inhouden dat de veroordeelde aan een programma deelneemt in een door de rechter aan te wijzen instelling of dat de veroordeelde een ambulant programma zal volgen onder begeleiding van een door de rechter aan te wijzen organisatie, sluit dit niet uit, dat de rechtbank bij de invulling van de maatregel ook losse onderdelen buiten een dergelijk programma opneemt. Het strookt echter niet met de bedoeling van de gedragsbeïnvloedende maatregel om daarin ook gedragsvoorschriften aan het adres van veroordeelde op te leggen in dier voege, dat als de veroordeelde die gedragsvoorschriften niet zou nakomen, de vervangende jeugddetentie moet worden toegepast. Dit zou immers betekenen dat de gedragsbeïnvloedende maatregel hetzelfde gevolg zou hebben als het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie, hetgeen blijkens de wetgevingsgeschiedenis nu juist niet de bedoeling is geweest. Voor een veroordeelde geldt krachtens artikel 77wc, eerste lid, WvSr in het algemeen, dat deze moet meewerken aan de tenuitvoerlegging van de maatregel. In het thans bestaande sanctiestelsel past niet dat bij de invulling van de gedragsbeïnvloedende maatregel ook bijzondere voorwaarden, die het gedrag van de veroordeelde betreffen, kunnen worden gesteld.
De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat de rechter blijkens de wetgevingsgeschiedenis kan volstaan met een globale omschrijving van de inhoud van de gedragsbeïnvloedende maatregel (Kamerstukken Tweede Kamer, 2005-2006, 30332, nr. 3, p. 20). De instelling of organisatie die op grond van de uitspraak wordt belast met de uitvoering van het programma is op grond van het vijfde lid van artikel 77w WvSr immers verplicht tot het vaststellen van een plan dat is afgestemd op de problematiek van de veroordeelde jeugdige. De omschrijving van de maatregel in het vonnis moet wel voldoende aanknopingspunten bevatten voor de gewenste samenstelling daarvan. Voorts moet uit het vonnis blijken of de maatregel ambulant of intramuraal moet worden tenuitvoergelegd of een combinatie van beide. Tenslotte moet de instelling of organisatie die wordt belast met de uitvoering ervan in het vonnis worden genoemd.
Mede op basis van deze uitgangspunten, overweegt de rechtbank met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde invulling van de gedragsbeïnvloedende maatregel het volgende.
Ad 1) De rechtbank zal dit onderdeel overnemen, behoudens de medicatie en de bekostiging daarvan, nu dit naar het oordeel van de rechtbank te ver voert als invulling van een gedragsbeïnvloedende maatregel en reeds valt onder genoemde behandeling en begeleiding;
Ad 2) Dit onderdeel valt ook binnen de behandeling en begeleiding door De Tender;
Ad 3) De rechtbank zal dit onderdeel overnemen;
Ad 4) Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel te vaag en te algemeen is geformuleerd. Daarbij komt dat in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld staat dat, wanneer de hulp van Tactus moet worden ingeroepen, dit zou betekenen dat veroordeelde te maken krijgt met te veel hulpverleners. De rechtbank zal dit onderdeel daarom niet overnemen.
Ad 5) De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk uitgaansverbod – afgezien van de wel zeer verstrekkende formulering daarvan door de officier van justitie – thuishoort binnen het door de jeugdreclassering op te stellen plan van aanpak en de door deze te geven voorschriften en aanwijzingen. De rechtbank zal dit onderdeel dan ook niet overnemen.
Ad 6) De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw en zal dit onderdeel dan ook niet overnemen.
Ad 7) De rechtbank zal dit onderdeel overnemen.
Ad 8) Hoewel noodzakelijk, is dit onderdeel niet direct gericht op de ontwikkeling van veroordeelde. Ook is dit onderdeel niet afhankelijk van de medewerking van veroordeelde. De rechtbank zal dit onderdeel niet overnemen.
Ad 9) De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke aanwijzing valt onder de door de jeugdreclassering te geven voorschriften en aanwijzingen.