ECLI:NL:RBZLY:2009:BK4654

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1762
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot weigering ontheffing voor inrijden voetgangerszone Stadshart

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Get Moving B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. Verzoekster, Get Moving B.V., had een aanvraag ingediend voor een ontheffing om buiten de venstertijden met een motorvoertuig de voetgangerszone Stadshart in te mogen rijden voor bedrijfsbevoorrading. De aanvraag werd op 23 januari 2009 door verweerder geweigerd, waarna verzoekster bezwaar maakte. De commissie bezwaarschriften adviseerde om het primaire besluit te herroepen, maar verweerder besloot het bezwaar gegrond te verklaren en de ontheffing opnieuw te weigeren op andere gronden.

Verzoekster heeft vervolgens op 5 oktober 2009 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, aangezien zij dagelijks pakketten bezorgt voor DPD BV en het niet kunnen inrijden van de voetgangerszone haar bedrijfsvoering in gevaar brengt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder verzoekster ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om aan te tonen dat zij eigenaar of houder is van de betrokken bestelbus, zoals vereist door artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van verweerder vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar is verweerder gelast het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak om verzoekers de kans te geven hun aanvragen adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummers: Awb 09/1761 en 09/1762
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
Get Moving B.V.,
gevestigd te Wilp, verzoekster,
gemachtigde: H,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2009 heeft verweerder geweigerd verzoekster ontheffing te verlenen voor het buiten de venstertijden met een motorvoertuig inrijden van de voetgangerszone Stadshart ten behoeve van bedrijfsbevoorrading (de aflevering van pakketten).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift ter advisering voorgelegd aan de commissie bezwaarschriften van Lelystad (de commissie). Deze commissie heeft verweerder geadviseerd het primaire besluit te herroepen en de ontheffing te weigeren op andere gronden, onder niet-ontvankelijk verklaring van verzoekster in haar bezwaar.
Verweerder heeft in afwijking van dit advies besloten het bezwaar gegrond te verklaren. Daarbij is de gevraagde ontheffing overeenkomstig het advies geweigerd op andere gronden.
Op 5 oktober 2009 heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij brief van gelijke datum is tevens verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is op 16 november 2009 ter zitting behandeld.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door H.
Voor verweerder is verschenen mr. F.W.J. van der Steen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Ter zitting is zijdens verzoekster aangevoerd dat zij dagelijks in Lelystad pakketten bezorgt voor DPD BV te Meppel. Omdat men met de pakketten niet eerder kan vertrekken uit Meppel dan 9.45 uur, is het vrijwel onmogelijk om vóór de venstertijden in Lelystad te zijn. De chauffeurs moeten dan lopen met de pakketten en dat kost erg veel tijd extra. Verzoekster vreest dat haar contract met DPD BV hierdoor gevaar loopt.
Gezien het voorgaande kan verzoekster een spoedeisend belang niet worden ontzegd.
2.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.3. Bij de beoordeling gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 juli 2008 heeft verweerder de Beleidsregel ontheffingverlening voetgangersgebied Stadshart 2008 (de Beleidsregel) vastgesteld.
Hierin is het Stadshart aangewezen als voetgangersgebied. In dit gebied is het toegestaan om:
- te fietsen en te rijden door ontheffinghouders;
- onmiddellijk te laden en te lossen door vrachtauto’s met een maximale lengte van 15 meter gedurende maandag tot en met vrijdag van 06.00 tot 11.00 uur en van 18.00 tot 22.00 uur, behalve op koopavonden.
Buiten deze venstertijden is het zonder ontheffing niet toegestaan om met een motorvoertuig in de voetgangerszone te rijden.
Artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel bepaalt dat aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig ontheffing kan worden verleend voor het berijden van het voetgangersgebied buiten de venstertijden indien is aangetoond dat sprake is van noodzakelijke ritten die verband houden met veiligheid, hygiëne en volksgezondheid, waaronder ritten van taxiondernemingen, waardetransporten, voor zover deze ritten plaatsvinden in de normale werkuitvoering.
Artikel 10 van de Beleidsregel bevat de weigeringsgronden.
Het college van burgemeester en wethouders kan de ontheffing onder andere weigeren indien:
a. de noodzaak voor het verkrijgen ervan niet uit de aanvraag blijkt, zulks ter beoordeling van het college.
b. Aan de eisen die aan het verkrijgen van een ontheffing worden gesteld niet wordt voldaan.
Verzoekster exploiteert een bedrijf dat - onder andere - het transport van pakketten voor derden verzorgt. Daartoe heeft verzoekster chauffeurs in dienst die met bestelbusjes pakketten bezorgen.
Op 13 januari 2009 heeft verzoekster een aanvraag om ontheffing ingediend om buiten de venstertijden met een motorvoertuig de voetgangerszone Stadshart in te mogen rijden ten behoeve van bedrijfsbevoorrading. De ontheffing is aangevraagd voor één bestelbus.
Bij besluit van 23 januari 2009 heeft verweerder de gevraagde ontheffing geweigerd onder verwijzing naar de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, aanhef en onder a van de Beleidsregel (materiële toets).
Op 30 januari 2009 is hiertegen namens verzoekster bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit van 4 september 2009 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 23 januari 2009 niet in stand kan blijven omdat dit niet op de juiste wijze is gemotiveerd. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en opnieuw op de aanvraag beslist. De ontheffing is daarbij opnieuw geweigerd, nu onder verwijzing naar het gestelde in artikel 10, aanhef en onder b van de Beleidsregel omdat verzoekster geen eigenaar/houder van de betrokken bus zou zijn (formele toets).
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verzoekster heeft bij de aanvraag van de ontheffing een deel van het kentekenbewijs van de betreffende bestelbus meegezonden. Het gaat echter om het deel waaruit niet valt op te maken wie eigenaar/houder van dat voertuig is.
Verweerder heeft verzoekster niet op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen met het juiste deel van het kentekenbewijs en heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen noodzaak bestond voor een ontheffing.
Alvorens vervolgens in bezwaar alsnog een ontheffing te weigeren op de grond dat verzoekster geen eigenaar/houder van de bestelbus is, had verweerder naar analogie van artikel 4:5, eerste lid van, van de Awb en uit oogpunt van zorgvuldigheid, verzoekster alsnog in de gelegenheid moeten stellen het juiste deel van het kentekenbewijs in te zenden.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven en dat het daartegen ingestelde beroep gegrond dient te worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van verzoekster dienen te beslissen.
Overigens heeft de gemachtigde van verzoekster ter zitting een kopie van het kentekenbewijs overgelegd waaruit op te maken valt dat zij sinds 5 september 2008 eigenaar is van de betrokken bestelbus.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat gezien het voorgaande geen aanleiding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. Wel zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 4 september 2009;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van in totaal € 594,-- vergoedt.
- Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter en door deze en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend.
In het openbaar uitgesproken op 27 november 2009.
Afschrift verzonden op: