ECLI:NL:RBZLY:2009:BK3165

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154413 / FA RK 09-502
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van een minderjarig kind door een voormalige partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 november 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot adoptie van een minderjarig kind door de adoptant, die een voormalige partner is van de moeder. De verzoekers, de adoptant en de moeder, hebben op 6 februari 2009 een verzoekschrift tot adoptie ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptant en de moeder eerder samenwoonden, maar dat deze samenwoning was beëindigd voordat het kind door de moeder in China werd geadopteerd. De rechtbank oordeelt dat de adoptant niet kan worden aangemerkt als een andere levensgezel van de moeder, omdat er geen affectieve relatie meer bestaat tussen hen. De rechtbank wijst erop dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind moet zijn en dat de familierechtelijke betrekking tussen de moeder en het kind niet mag worden verbroken. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot adoptie niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie af, omdat het in strijd zou zijn met de belangen van het kind en de bestaande familierechtelijke relatie met de moeder zou beëindigen. De rechtbank benadrukt dat adoptie geen recht is dat door het EVRM wordt beschermd, en dat de wettelijke eisen voor adoptie strikt moeten worden nageleefd. De beslissing kan worden aangevochten in hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer.: 154413 / FA RK 09-502
datum : 12 november 2009
beschikking van de meervoudige familiekamer
inzake
[adoptant],
wonende te [woonplaats],
hierna als de adoptant aangeduid,
en
[moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna als de moeder aangeduid,
advocaat mr. M. Koomen te Alkmaar,
verzoekers.
Het procesverloop
De adoptant en de moeder hebben op 6 februari 2009 onder het hiervoor vermelde zaaknummer een verzoekschrift tot adoptie ingediend.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- een brief van de adoptant en de moeder van 12 februari 2009 met bijlagen;
- een brief van de adoptant en de moeder van 17 juni 2009 met bijlagen.
De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 2 september 2009, waarbij zijn verschenen:
- de adoptant en de moeder bijgestaan door mr. E.J.A. Brons, kantoorgenoot van mr. M. Koomen;
- Mevrouw T.W. Thiery namens de Raad voor de Kinderbescherming te Zwolle.
Vaststaande feiten
De adoptant is geboren op [datum] 1956 in de gemeente [woonplaats] en de moeder is geboren op [datum] 1963 in de gemeente [woonplaats].
De adoptant en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd. Zij hebben - blijkens de overgelegde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [woonplaats] - vanaf [datum] 1998 tot [datum] 2005 met elkaar samengewoond.
De Minister van Justitie heeft op 15 januari 2004 aan de moeder toestemming verleend voor het opnemen van een eerste buitenlands kind ter adoptie.
Op [datum] 2003 is – naar moet worden aangenomen – te [plaats], Volksrepubliek China, geboren uit onbekende ouders het minderjarige kind, oorspronkelijk genaamd [oorspronkelijke naam].
Bij beslissing van [datum] 2005 is naar het recht van China de adoptie van de minderjarige door de moeder uitgesproken.
Sinds de adoptie naar het recht van China is de minderjarige genaamd [naam], hierna aangeduid als [minderjarige].
[minderjarige] heeft met het doel van adoptie haar geboorteland mogen verlaten.
[minderjarige] woont - blijkens het overgelegde uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [woonplaats] - sedert [datum] 2005 bij de moeder, alwaar zij door de moeder wordt verzorgd en opgevoed.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 juli 2005 is voor recht verklaard dat wordt erkend de beslissing van [datum] 2005 tot de adoptie naar het recht van China van [minderjarige] door de moeder.
Deze beschikking is op 21 oktober 2005 in kracht van gewijsde gegaan.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige].
Beoordeling van de zaak
De adoptant en de moeder hebben de rechtbank verzocht de adoptie van [minderjarige] door de adoptant uit te spreken, waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en de moeder in stand dienen te blijven.
De adoptant en de moeder stellen dat, ondanks het feit dat zij thans niet meer samenwonen, zij nog steeds innig met elkaar en met [minderjarige] verbonden zijn. Zij hebben de samenwoning verbroken, kort voordat [minderjarige] in Nederland zou komen, om haar naast alle veranderingen niet ook daarmee te confronteren. Maar de relatie tussen de adoptant en moeder is goed gebleven.
De adoptant was destijds betrokken bij de gehele adoptieprocedure op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), de verplichte cursus Voorlichting Interlandelijke Adoptie en het gezinsonderzoek door de Raad, de inkomenstoetsing tot en met het ophalen van [minderjarige] in China. De adoptant stelt dat de moeder destijds slechts alleen kon adopteren in verband met zijn gevorderde leeftijd. De adoptant en de moeder stellen dat zij hun zaken met betrekking tot [minderjarige] zowel financieel als notarieel zoveel mogelijk gezamenlijk hebben geregeld. De moeder stelt dat de adoptant goed voor [minderjarige] zorgt. Er is een goede regeling, waarbij er wekelijks contact tussen de adoptant en [minderjarige] is, waarbij [minderjarige] op woensdag door de adoptant uit school wordt opgehaald, zij vervolgens overnacht bij de adoptant, die haar op donderdagochtend weer naar school brengt. De vakanties worden ook gezamenlijk doorgebracht. De adoptant en de moeder stellen dat er een goede vader-dochterband is tussen de adoptant en [minderjarige] en dat [minderjarige] de adoptant ook als haar vader ziet. De adoptant vervult zowel financieel als emotioneel de vaderrrol goed. Ondanks het einde van de samenwoning is er volgens de adoptant en de moeder nog steeds verbondenheid tussen elkaar en met de minderjarige.
De adoptant en de moeder wensen graag een totstandbrenging van een familierechtelijke betrekking tussen de adoptant en [minderjarige], zodat [minderjarige] twee ouders heeft.
De rechtbank overweegt het volgende.
In artikel 1:227, eerste tot en met het derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna aangeduid als het BW), is het volgende bepaald:
“1.
Adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Twee personen tezamen kunnen geen verzoek tot adoptie doen, indien zij krachtens artikel 41 geen huwelijk met elkaar zouden mogen aangaan.
2.
Het verzoek door twee personen tezamen kan slechts worden gedaan, indien zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, kan slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. De in de tweede zin bedoelde voorwaarde geldt evenwel niet indien het kind is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en die ouder.
3.
Het verzoek kan alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 228, wordt voldaan.”
In artikel 1: 228, eerste lid, onder f en g, BW, zijn de volgende voorwaarden voor adoptie bepaald:
“f.
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptief-ouder het kind adopteert, en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed, wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;
g.
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.”
In artikel 1: 228, derde lid, BW, is bepaald dat de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onder f, niet geldt, indien het kind is geboren binnen de relatie van de moeder met een levensgezel van gelijk geslacht.
In artikel 1: 229, eerste lid tot en met het derde lid, BW, is het volgende bepaald:
“1.
Door adoptie komen de geadopteerde, de adoptiefouder en zijn bloedverwanten of de adoptiefouders en hun bloedverwanten in familierechtelijke betrekking tot elkaar te staan.
2.
Tegelijkertijd houdt de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde, zijn oorspronkelijke ouders en hun bloedverwanten op te bestaan.
3.
In afwijking van het tweede lid blijft de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert.”
Daargelaten de ontvankelijkheid van verzoekers in hun verzoek, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de adoptant en de moeder niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden tot adoptie, zoals vermeld in artikel 1:227 juncto artikel 1:228 BW. De adoptant is echtgenoot, geregistreerde partner noch andere levensgezel van de moeder. Al voordat [minderjarige] door de moeder op [datum] 2005 in China werd geadopteerd, was de feitelijke samenleving tussen de adoptant en de moeder beëindigd. [minderjarige] woont sinds [datum] 2005 bij de moeder te [woonplaats] en heeft derhalve nimmer in gezinsverband met de adoptant en de moeder samengeleefd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de adoptant niet worden aangemerkt als een andere levensgezel van de moeder. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het bij een “andere levensgezel” om samenwoners (samenlevers) op affectieve grondslag, die niet met elkaar zijn gehuwd of als partners zijn geregistreerd, al dan niet met een (onderhands of notarieel) samenlevingscontract. De rechtbank verwijst hierbij naar een notitie van Prof. Mr. A.J.M. Nuytinck (“Het gezag over minderjarige kinderen en de andere levengezel”, gepubliceerd in het Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie van 23 december 2006, aflevering 6692, pagina’s 885 tot en met 887).
De adoptant en de moeder hebben in dit verband ter zitting nadrukkelijk verklaard dat van een affectieve relatie tussen hen geen sprake meer is. Dat er wel sprake is van een onderlinge verbondenheid van zowel emotionele als financiële aard tussen de adoptant, de moeder en [minderjarige], is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te leiden dat sprake is van een levenspartner.
Naar het oordeel van de rechtbank treft het door de adoptant en de moeder gedane beroep op de artikelen 8 en 12 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, hierna aangeduid als het EVRM, geen doel. Gelet op vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is adoptie een niet door het EVRM beschermd recht. Aan artikel 8 en 12 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven bestaand tussen ouders en een door hen geadopteerd kind ontleend worden doch niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen (HR 30 juni 2000, NJ 2001, 103).
De Europese Conventie garandeert immers niet een recht op adoptie (EHRM 26 februari 2002, EHRC 2002, 30, 32).
Hoe begrijpelijk de wens van de adoptant en de moeder tot adoptie van [minderjarige] door de adoptant ook is, het zou naar het oordeel van de rechtbank de rechtsvormende taak van de rechter ver te buiten gaan, indien de rechtbank in een situatie als deze adoptie zou toestaan.
Een toewijzende beslissing op het verzoek tot adoptie zou er naar het oordeel van de rechtbank bovendien in de onderhavige situatie toe leiden dat de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de moeder zou ophouden te bestaan, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. In dit licht bezien, kan een beroep van de adoptant en de moeder op de bepalingen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), hen evenmin baten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat het verzoek van de adoptant en de moeder tot adoptie van [minderjarige] door de adoptant dient te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek tot adoptie af.
Aldus gegeven door mr. W. Miltenburg, voorzitter en (kinder-)rechter, mr. A.L. Smit en mr. K. van Leeuwen, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van C. van Leeuwen als griffier en uitgesproken door mr. W. Miltenburg, (kinder-)rechter, in tegenwoordigheid van C. van Leeuwen als griffier ter openbare terechtzitting van 12 november 2009.
Hoger beroep
Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de rechtbank kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de verschenen belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De termijn is voor andere belanghebbenden drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een advocaat verplicht.